ECLI:NL:RBOVE:2019:2055

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
18 juni 2019
Publicatiedatum
18 juni 2019
Zaaknummer
08-952083-18 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in moord- of doodslagzaak na bewijs dat medeverdachte heeft geschoten

Op 18 juni 2019 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een 40-jarige vrouw, die werd verdacht van moord dan wel doodslag in vereniging. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw niet de schutter was, maar dat haar medeverdachte het slachtoffer heeft neergeschoten. De zaak kwam voor de rechtbank na openbare terechtzittingen op 30 november 2018 en 28 mei 2019, waarbij de officier van justitie, mr. S. Leusink-van Dijk, en de verdediging, vertegenwoordigd door mr. J.J.H.M. de Crom, hun standpunten naar voren brachten.

De tenlastelegging hield in dat de verdachte op of omstreeks 26 januari 2018, te Enschede, samen met anderen of alleen, het slachtoffer opzettelijk van het leven zou hebben beroofd. De rechtbank heeft echter geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte als pleger of medepleger aan te merken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging.

De rechtbank sprak de verdachte vrij van de tenlastegelegde feiten en verklaarde de benadeelde partijen niet-ontvankelijk in hun vorderingen, aangezien de verdachte was vrijgesproken. Dit vonnis is uitgesproken door een meervoudige kamer van de rechtbank, met mr. E. Venekatte als voorzitter, en is openbaar gemaakt op dezelfde datum.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer 08-952083-18 (P)
Datum vonnis: 18 juni 2019
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1978 in [geboorteplaats] ( [land] ),
zonder vaste woon- of verblijfplaats.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 30 november 2018 en 28 mei 2019.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. S. Leusink-van Dijk en van hetgeen door de raadsvrouw mr. J.J.H.M. de Crom, advocaat te Maastricht, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich tezamen en in vereniging met een ander schuldig heeft gemaakt aan de moord op dan wel de doodslag van [slachtoffer] .
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
zij op of omstreeks 26 januari 2018, te Enschede, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer] opzettelijk en (al dan niet) met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door een of meer kogel(s) in het lichaam van die [slachtoffer] te
schieten, althans die [slachtoffer] met een of meer kogels te treffen, ten gevolge
waarvan die [slachtoffer] is overleden.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.Vrijspraak

De officier van justitie en de verdediging hebben zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het haar ten laste gelegde feit.
De rechtbank overweegt het volgende. Voor de rechtbank staat – gelet op de inhoud van het dossier – vast dat niet verdachte, maar haar medeverdachte [medeverdachte] heeft geschoten op het slachtoffer [slachtoffer] en dat [slachtoffer] als gevolg daarvan is overleden. Op grond van de inhoud van het dossier kan verdachte dus niet als pleger van het feit worden aangemerkt. Uit het dossier blijkt evenmin dat verdachte als medepleger betrokken is geweest bij het haar ten laste gelegde feit.
De rechtbank acht daarom niet bewezen wat aan verdachte is ten laste gelegd, zodat zij haar daarvan vrijspreekt.

5.De benadeelde partijen

8.1
De vordering van de benadeelde partijen [naam 1] (moeder), [naam 2] (vader),
[naam 3] (zus), [naam 4] (zus), [naam 5] (zus), [naam 6] (zus) en [naam 7]
(zwager).
Hiervoor genoemde nabestaanden hebben zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. Advocaat mr. R.A. Korver heeft namens de benadeelde partijen gevorderd verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen. Ter zitting is het standpunt dat namens de nabestaanden is ingenomen in zoverre gewijzigd dat de raadsman heeft geconcludeerd tot vrijspraak voor de verdachte en daarmee tot niet-ontvankelijkheid van de benadeelde partijen in de ingediende vorderingen.
De vorderingen hebben betrekking op het ten laste gelegde. Nu verdachte van dit feit wordt vrijgesproken, zal de rechtbank de benadeelde partijen op de voet van artikel 361, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) niet-ontvankelijk verklaren in hun vorderingen.

6.De beslissing

De rechtbank:
- verklaart niet bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt haar daarvan vrij;
- bepaalt dat de benadeelde partijen [naam 1] , [naam 2] , [naam 3] ,
[naam 4] , [naam 5] , [naam 6] en [naam 7] in het geheel niet
ontvankelijk zijn in de vorderingen, en dat de benadeelde partijen de vorderingen
slechts bij de burgerlijke rechter kunnen aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Venekatte, voorzitter, mr. C.C.S. Bordenga-Koppes en mr. M.A.H. Heijink, rechters, in tegenwoordigheid van mr. F. van den Brink, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 18 juni 2019.