Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
1.vennootschap onder firma [A] ,
[B],
[C],
[D],
1.De procedure
- het tussenvonnis van 9 mei 2018
- het proces-verbaal van getuigenverhoor van 23 juli 2018
- het proces-verbaal van getuigenverhoor van 11 oktober 2018
- de conclusie na getuigenverhoor van [B] , tevens akte vermeerdering van eis
- de antwoordconclusie na getuigenverhoor van [X] , tevens akte in het geding brengen producties
- de akte uitlating producties.
2.De verdere beoordeling
Tussenvonnis 9 mei 2018
akkoordis gegaan met de bepaling over de
dierrechten. Daarover heeft [E] verklaard dat hij niet meer weet of [X] letterlijk heeft gezegd dat hij akkoord ging, maar dat uit het feit dat hij ( [E] ) de dierrechten in de overeenkomst heeft opgenomen zou blijken dat [X] akkoord was. Ook na doorvragen heeft [E] verklaard dat hij zeker weet dat 50% van de dierrechten de afspraak was,
omdathij ( [E] ) dit in de overeenkomst had opgenomen. Dat is evenwel geen verklaring op basis van een waarneming tijdens het gesprek. De enkele verklaring dat er een bespreking heeft plaatsgevonden tussen [B] en [X] is naar het oordeel onvoldoende om de verklaring van [B] dat [X] akkoord is gegaan met de dierrechten te ondersteunen. Bovendien staat hier de verklaring van [X] tegenover dat hij niet akkoord is gegaan met een bepaling over dierrechten. Verder heeft [X] zijn verklaring dat er geen bespreking heeft plaatsgevonden onderbouwd met door [E] verstrekte afschriften van de werkzaamheden van Countus in de periode december tot en met januari 2013. Op die overzichten (overgelegd als productie 33 bij antwoordconclusie) staan de werkzaamheden van [E] met betrekking tot het opstellen van de concepten op 21 december 2012 en 4 januari 2013 wel genoemd (50% te betalen door [X] ), maar niet dat er een bespreking in de tussenliggende periode heeft plaatsgevonden. [E] heeft hierover verklaard dat hij in de administratie van Countus niet kan terugvinden dat de bespreking heeft plaatsgevonden, zodat de verklaring van [X] dat er geen bespreking op kantoor van [E] heeft plaatsgevonden ondersteund wordt door deze producties en de verklaringen van [B] en [E] niet. Dat er - zoals [X] heeft verklaard - wel telefonisch is gesproken over dierrechten zonder dat [X] zijn akkoord daarover heeft gegeven, is op basis van de producties niet uit te sluiten.
“het is opmerkelijk dat de waarneming van de groei en ontwikkeling van de dieren niet overeenkomt met de wegingen en de vergelijking met de norm. Bij de groep ‘jong’ wordt de vermeende groeiachterstand niet bevestigd met de wegingen, terwijl bij de groep ‘ouder’ juist wel een groeiachterstand geconstateerd is met de weging.”
nietop de gestelde schade vanwege het afleveren van dieren met een onjuiste datum van inseminatie en/of bevruchting (schade € 23.520,00). Voorts zal de rechtbank de deskundige bevragen over de door [P] gestelde verschillen tussen de facturen en stallijsten (schade € 3.537,00 volgens rapportage), aangezien deze post ziet op het mogelijk onjuist factureren door [X] in de contractperiode.
opgezegdper 1 januari 2017, zonder expliciet te verwijzen naar de reden voor de opzegging. Van een brief waarin de
ontbindingwordt ingeroepen is echter niet gebleken, terwijl op grond van artikel 6:267 BW de ontbinding moet plaatsvinden door een schriftelijke verklaring of op vordering door de rechtbank. De rechtbank kan de gevraagde verklaring voor recht dat [B] op goede gronden de partiële ontbinding heeft ingeroepen vanwege het ontbreken van een schriftelijke verklaring niet toewijzen. Voor zover [B] heeft bedoeld te vorderen dat de ontbinding door de rechtbank moet worden uitgesproken, geldt dat de overeenkomst inmiddels is beëindigd per 1 januari 2017 (derhalve al vóór de dagvaarding in deze procedure van 20 januari 2017) en dat ontbinding van een reeds beëindigde overeenkomst niet aan de orde kan zijn.
3.De beslissing
5 juni 2019voor het nemen van een akte door beide partijen waarin zij zich uitlaten over de aangekondigde deskundigenrapportage (r.o. 2.29 tot en met 2.31),
5 juni 2019voor het nemen van een akte door [B] over hetgeen is vermeld onder 2.31, waarna de wederpartij op de rol van twee weken daarna een antwoordakte kan nemen,