ECLI:NL:RBOVE:2019:2202

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
27 juni 2019
Publicatiedatum
28 juni 2019
Zaaknummer
C/08/233336 / KG ZA 19-142
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over exclusieve afnameovereenkomst tussen Grolsch en Stichting Rijnweek Rhenen met betrekking tot de Rijnweek 2019

In een kort geding dat op 27 juni 2019 werd behandeld door de Rechtbank Overijssel, locatie Almelo, heeft de voorzieningenrechter uitspraak gedaan in een geschil tussen de Grolsche Bierbrouwerij Nederland B.V. en de Stichting Rijnweek Rhenen. Grolsch had de Stichting aangeklaagd omdat deze zich niet hield aan een exclusieve afnameovereenkomst die op 24 mei 2018 was gesloten voor de jaarlijkse Rijnweek, een festival dat van 5 tot en met 13 juli 2019 plaatsvond. De Stichting had de overeenkomst met Grolsch eenzijdig opgezegd en een nieuwe overeenkomst gesloten met concurrent AB InBev. Grolsch vorderde dat de Stichting zou worden verplicht om de overeenkomst na te komen en de contractsgoederen af te nemen van een door Grolsch aangewezen leverancier. De voorzieningenrechter oordeelde dat de Stichting gehouden was aan de exclusieve afnameovereenkomst en dat het beroep van de Stichting op dwaling niet gegrond was. De rechter wees de vorderingen van Grolsch toe, inclusief een dwangsom voor het geval de Stichting niet aan de verplichtingen zou voldoen. De vordering van AB InBev om zich aan de zijde van de Stichting te voegen werd ook toegewezen, maar de vordering van AB InBev tegen Grolsch werd afgewezen. De kosten van het geding werden gecompenseerd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
Vonnis in kort geding van 27 juni 2019
in de zaak met zaaknummer / rolnummer: C/08/233336 / KG ZA 19-142 van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
GROLSCHE BIERBROUWERIJ NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Enschede,
eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident tot voeging/tussenkomst,
advocaat mr. C. Prak te Hilversum,
tegen
de stichting
STICHTING RIJNWEEK RHENEN,
gevestigd te Rhenen,
gedaagde in de hoofdzaak, verweerster in het incident tot voeging/tussenkomst,
advocaat mr. R.A. van Huussen te Veenendaal,
waarin heeft gevorderd zich als partij aan de zijde van de Stichting te mogen voegen en/of te mogen tussenkomen:
de naamloze vennootschap
INBEV NEDERLAND N.V.,
gevestigd te Breda,
eiseres in het incident tot voeging/tussenkomst,
advocaat mrs. B. Poort te Eindhoven,
en in de zaak met zaaknummer / rolnummer C/08/234031 / KG ZA 19-162 van
de naamloze vennootschap
INBEV NEDERLAND N.V.,
gevestigd te Breda,
eiseres,
advocaat mr. B. Poort te Eindhoven,
tegen
de stichting
STICHTING RIJNWEEK RHENEN,
gevestigd te Rhenen,
gedaagde,
advocaat mr. R.A. van Huussen te Veenendaal.
Partijen zullen hierna ‘Grolsch’, ‘de Stichting’ en ‘AB InBev’ genoemd worden.
in de zaak met zaaknummer / rolnummer: C/08/233336 / KG ZA 19-142

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 11 juni 2019 met producties
  • de brief van mr. Poort van 19 juni 2019 met het verzoek tot voeging van beide zaken
  • de reactie hierop van mr. Prak bij brief van 19 juni 2019
  • de brief met productie van 24 juni 2019 van mr. Van Huussen
  • de incidentele conclusie tot voeging, althans tussenkomst van AB InBev
  • de brief met productie van 25 juni 2019 van mr. Van Huussen
  • de mondelinge behandeling
  • de pleitnota van Grolsch
  • de pleitnota van de Stichting
  • de pleitnota van AB InBev.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Grolsch en de Stichting hebben op 24 mei 2018 een exclusieve afnameovereen-komst (hierna: de overeenkomst) gesloten ten behoeve van het jaarlijkse evenement ‘de Rijnweek’, dat door de Stichting wordt georganiseerd.
2.2.
De Rijnweek is een festival in Rhenen met tienduizenden bezoekers dat dit jaar voor de 22e keer wordt gehouden en plaatsvindt van 5 juli tot en met 13 juli.
2.3.
Met de overeenkomst is de Stichting met Grolsch een afnameverplichting voor de duur van vijf jaar aangegaan. Die afnameverplichting houdt onder meer in een exclusieve afname van Grolsch bieren en aan Grolsch gelieerde bieren. Tevens dient de Stichting de contractsgoederen (bieren en overige dranken) te betrekken bij een door Grolsch aan te wijzen groothandel, in dit geval De Klok Dranken B.V.
2.4.
Grolsch heeft bij die overeenkomst een eenmalige sponsoring toegezegd van
€ 10.000,00 en een jaarlijkse sponsoring van € 17.500,00 voor zolang de overeenkomst van kracht is. Daarnaast heeft Grolsch zich verplicht om jaarlijks voor een bedrag van maximaal € 13.500,00 aan evenementenmaterialen te vergoeden.
2.5.
In de overeenkomst is verder onder meer bepaald:

Grolsch heeft het recht om na te gaan of u de afspraken met betrekking tot de afname- en
reclameverplichtingen nakomt. De aanwezigheid van niet toegestane contractsgoederen of reclame-uitingen wordt beschouwd als volledig bewijs van een overtreding van de afnameverplichting.
Voor iedere overtreding van de afname- en reclameverplichting moet u een boete betalen aan Grolsch van € 500,- (zegge: vijfhonderd euro) per dag voor elke dag dat de overtreding plaatsvindt c.q. voortduurt. Ook heeft Grolsch het recht om nakoming van bedoelde verplichtingen en/of aanvullende schadevergoeding te vorderen.
Indien u tijdens de looptijd van de overeengekomen afnameverplichting de organisatie van het evenement geheel of gedeeltelijk aan een derde of aan derden wilt overdragen in welke vorm dan ook, bent u verplicht om ten gunste van Grolsch de afname- en reclameverplichting, onder handhaving van de onderhavige verplichting tot overdracht, over te dragen/op te leggen, als ware het eigen verplichtingen van de derde(n). U bent verplicht ter zake met de derde(n) de over te dragen verplichtingen schriftelijk vast te leggen door deze letterlijk op te nemen in het overnamecontract.
Voor elke overtreding van de hiervoor omschreven verplichtingen, bent u een ineens en zonder gerechtelijke tussenkomst opeisbare, niet voor korting, compensatie of opschorting vatbare, boete ten bedrage van € 5.000,- verschuldigd aan Grolsch, en voor iedere dag dat de overtreding voortduurt € 500,-.
(…)
.
2.6.
De Stichting had vóór het sluiten van voormelde overeenkomst met Grolsch reeds een overeenkomst met [bedrijf] B.V. (tevens handelend onder de naam [bedrijf] en in de volksmond ook wel het ‘horeca-trio genoemd, hierna te noemen: [bedrijf] ) gesloten, waarbij zij [bedrijf] tot en met de Rijnweek 2018 het exclusieve recht had verleend om gedurende de Rijnweek op het evenemententerrein voor eigen rekening en risico de horecavoorzieningen te exploiteren (het schenken van alcoholische en niet alcoholische dranken en het verkopen van etenswaar). Van die overeenkomst is in de overeenkomst tussen de Stichting en Grolsch ook melding gemaakt.
2.7.
Ook Grolsch had ten tijde van het sluiten van de overeenkomst met de Stichting reeds een (niet specifiek op de Rijnweek betrekking hebbende) overeenkomst met [bedrijf] gesloten, waarvan deel uitmaakte een algehele bonusafspraak over het aantal hectoliters door [bedrijf] afgenomen Grolsch bier.
2.8.
Bij brief van 22 januari 2019 heeft de Stichting het volgende aan Grolsch bericht:

(…)
Per 1 mei 2018 is die relatie voor vijf jaar verlengd. Omdat wij bij het afspreken van die verlenging hebben gedwaald, beëindigen wij hierbij de relatie met Grolsch. Wij zijn niet langer verplicht om nog langer Grolsch bier af te nemen.
De reden hiervoor is dat wij er nooit in zijn gekend dat Grolsch bonussen/kortingen naar rato van verbruik verleende, maar die niet aan ons toekende maar ten goede liet komen aan het ‘horeca-trio’ of één van hen. Hetzelfde geldt voor creditering van de kosten voor materialen. Verder is de sponsoring door Grolsch van de Stichting Rijnweek Rhenen door het verstrekken van 2.000 liter bier teruggebracht naar 1.000 liter terwijl het verschil ten goede is gekomen van het ‘horeca-trio’ of één van hen. Wij vinden dat u ons dit had moeten meedelen. Als wij dit hadden geweten, zouden wij niet met Grolsch in zee zijn gegaan of zouden wij andere afspraken hebben gemaakt dan nu het geval was.
(…)”.
2.9.
Bij brief van 31 januari 2019 heeft Grolsch de Stichting het volgende bericht:

(…)
Ook de elementen die u aanvoert kunnen een beroep op dwaling niet rechtvaardigen. De stichting had immers nota bene zelf het exclusieve recht verleent (verkocht) aan een derde, waarbij deze, voor eigen rekening en risico en overige voorwaarden, de horecavoorziening ten behoeve van het evenement mocht (en diende) te exploiteren. Die derde was dan ook onder meer verplicht zelf zorg te dragen voor de inkoop van dranken. Het staat hen dan natuurlijk ook nadrukkelijk vrij om afspraken te maken hierover.
(…)
Namens Grolsch wijs ik u er dan ook op dat de genoemde overeenkomst onverkort dient te worden nagekomen.
(…)”.
2.10.
Op 4 februari 2019 heeft Grolsch AB InBev geïnformeerd over het bestaan van de exclusieve afnameovereenkomst tussen de Stichting en Grolsch.
2.11.
Bij brief van 28 maart 2019 heeft AB InBev aan Grolsch kenbaar gemaakt dat de Stichting inmiddels (en wel op 4 januari 2019) ook met AB InBev een afnameovereenkomst voor de Rijnweek had gesloten.
2.12.
Bij dagvaarding van 11 juni 2019 heeft Grolsch de onderhavige procedure ingeleid.

3.Het geschil

3.1.
Grolsch vordert dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
1. de Stichting gebiedt de met Grolsch gesloten overeenkomst juist en volledig na te komen, in het bijzonder inhoudende dat de Stichting wordt geboden de contractsgoederen af te (laten) nemen van een door Grolsch aangewezen leverancier, zulks op straffe van verbeurte van een onmiddellijk opeisbare dwangsom ter grootte van € 15.000,00 voor iedere dag dat zij dit gebod niet naleeft met een maximum van € 100.000,00, dan wel ieder ander bedrag in goede justitie te bepalen, althans een zodanige voorziening treft als de voorzieningenrechter geraden voorkomt;
2. de Stichting veroordeelt tot betaling van een voorschot op de contractuele boete van
€ 10.000,00, dan wel ieder ander bedrag in goede justitie te bepalen, althans een zodanige voorziening treft als de voorzieningenrechter geraden voorkomt.
3.2.
De Stichting voert gemotiveerd verweer en concludeert tot afwijzing van het gevorderde.
3.3.
De door partijen over en weer ingenomen stellingen zullen hierna, voor zover nodig, worden besproken.

4.De beoordeling

in het incident4.1. AB InBev vordert voeging aan de zijde van de Stichting en/of tussenkomst.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter dient de vordering tot voeging van AB InBev te worden toegewezen, nu zij als (nieuwe) contractant/leverancier van de Stichting belang heeft bij de uitkomst van het geschil tussen Grolsch en de Stichting.
Hieraan doet niet af dat AB InBev een eigen vordering heeft ingesteld tegen de Stichting (zie hierna). AB InBev heeft in het kader van de tussenkomst gevorderd - kort gezegd - Grolsch te gebieden te gehengen en gedogen dat de Stichting haar verplichtingen uit de afnameovereenkomst met AB InBev nakomt en Grolsch te verbieden het te wijzen vonnis tussen Grolsch en de Stichting te executeren, op straffe van verbeurte van een dwangsom.
4.2.
Nu ter zake aan de wettelijke eisen is voldaan, zal de voorzieningenrechter zowel de vordering van AB InBev om zich aan de zijde van de Stichting te mogen voegen in de zaak tussen Grolsch en de Stichting als haar vordering tot tussenkomst toewijzen.
4.3.
Gelet op de uitkomst van het geschil zullen de proceskosten in het incident tussen partijen worden gecompenseerd, in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt.
in de hoofdzaak
4.4.
Aan de orde is de vraag of de Stichting gehouden is om haar verplichtingen jegens Grolsch uit hoofde van de exclusieve afnameovereenkomst na te komen, zoals Grolsch stelt en de Stichting betwist.
4.5.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat Grolsch een spoedeisend belang heeft bij haar vorderingen, nu de Stichting te kennen heeft gegeven haar verplichtingen uit hoofde van de exclusieve afnameovereenkomst niet te zullen nakomen en de Rijnweek plaatsvindt vanaf 5 juli 2019. Grolsch is dus ontvankelijk in haar vorderingen.
4.6.
Uitgangspunt is dat de Stichting in beginsel gehouden is tot onverkorte nakoming van de verplichtingen uit hoofde van de tussen Grolsch en de Stichting gesloten exclusieve afnameovereenkomst.
Volgens de Stichting hoeft zij haar verplichtingen jegens Grolsch niet na te komen omdat zij de overeenkomst bij brief van 22 januari 2019 buitengerechtelijk heeft vernietigd op grond van dwaling. Het is de Stichting in de tweede helft van 2018 gebleken dat Grolsch voor de dranken die zij ten behoeve van de Rijnweek aan [bedrijf] leverde beduidend lagere prijzen berekende dan de prijzen die zij aan de Stichting in rekening bracht, dit door middel van het verlenen van bonussen en/of kortingen aan [bedrijf] , nota bene ook over de dranken die via De Klok Dranken B.V. rechtstreeks aan de Stichting ten behoeve van het sponsorpaviljoen werden geleverd. De Stichting betaalde de bruto handelsprijzen, zonder korting of bonus. Grolsch had haar hierover moeten inlichten. Indien Grolsch de Stichting hierover had ingelicht dan zou de Stichting met Grolsch niet de afspraak hebben gemaakt dat de verkoop van dranken op het veld aan derden zou worden overgelaten of zou de Stichting die afspraak onder andere voorwaarden zijn aangegaan. Grolsch heeft gezwegen waar zwijgen plicht was, aldus de Stichting.
Grolsch meent dat van de door de Stichting gestelde dwaling geen sprake is. Er zijn door Grolsch geen kortingen/bonussen verstrekt aan [bedrijf] over dranken die geleverd zijn aan de Stichting. Grolsch mocht er bovendien redelijkerwijs van uitgaan dat de afspraken tussen [bedrijf] en Grolsch voor de Stichting niet van (doorslaggevend) belang waren.
De afspraken tussen Grolsch en [bedrijf] bestonden ten tijde van het aangaan van de overeenkomst met de Stichting al en maakten onderdeel uit van een overeenkomst, die niet alleen op de Rijnweek zag, maar op alle afnames door [bedrijf] van Grolsch bieren.
Dat de condities waaronder de overeenkomst is gesloten de Stichting kennelijk niet meer welgevallig zijn, maakt nog niet dat de overeenkomst met Grolsch op grond van dwaling kan worden vernietigd. Dat de Stichting onlangs ook een overeenkomst met AB InBev is aangegaan, doet evenmin af aan de verplichtingen zoals de Stichting deze jegens Grolsch heeft.
4.7.
AB InBev ondersteunt het beroep van de Stichting op dwaling. Volgens haar dient door de buitengerechtelijke vernietiging van de overeenkomst te worden aangenomen dat de overeenkomst tussen Grolsch en de Stichting met terugwerkende kracht moet worden geacht nimmer te hebbe bestaan. Het is derhalve, nu Grolsch zich wat de relatieve bevoegdheid van de voorzieningenrechter betreft beroept op haar via de overeenkomst van toepassing zijnde algemene voorwaarden, de vraag of de voorzieningenrechter in de rechtbank Overijssel, locatie Almelo wel bevoegd is van het geschil kennis te nemen. Zij refereert zich ter zake aan het oordeel van de voorzieningenrechter. Beoordeling van de vorderingen van Grolsch vergt een beoordeling van het beroep op dwaling en leidt dan tot een declaratoir vonnis, waarvoor in kort geding geen plaats is.
4.8.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
Het inroepen van de buitengerechtelijke vernietiging van een overeenkomst op grond van dwaling leidt, tenzij de wederpartij berust in die vernietiging of partijen zodanig tegenover elkaar gehandeld hebben dat daarin een berusting of een nadere beëindigingsovereenkomst besloten ligt, niet tot het rechtsgevolg dat de overeenkomst geacht moet worden nimmer te hebben bestaan. Het ligt op de weg van de partij die de vernietiging buitengerechtelijk heeft ingeroepen, in dit geval de Stichting, om in rechte te laten vaststellen dat het beroep op dwaling gerechtvaardigd was. De Stichting heeft tot op heden niet een dergelijke vordering ingesteld. Evenmin heeft Grolsch in de vernietiging berust of zodanig gehandeld dat daarin een berusting besloten ligt. De voorzieningenrechter acht zich dan ook relatief bevoegd kennis te nemen van dit geschil.
De beoordeling van de gegrondheid van het beroep op dwaling van de Stichting leidt niet tot een declaratoire uitspraak. Grolsch heeft in haar petitum geen declaratoire uitspraak, maar nakoming van de overeenkomst gevraagd. De voorzieningenrechter hoeft in zijn dictum dus geen uitspraak over de gegrondheid van het beroep op dwaling te doen, maar slechts over de vordering tot nakoming. Een kort geding leent zich voor de behandeling van die vordering.
4.9.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de Stichting niet aannemelijk heeft gemaakt dat haar beroep op dwaling gegrond is en dat de bodemrechter aldus zal beslissen.
De Stichting heeft ter zitting verklaard dat zij het vermoeden heeft dat Grolsch op dranken en dergelijke die zij aan de Stichting ten behoeve van het sponsorpaviljoen heeft geleverd aan [bedrijf] een korting of bonus heeft gegeven, maar expliciet daarnaar gevraagd heeft zij verklaard daarvan geen bewijs te hebben. Reeds hierom kan deze stelling niet tot de conclusie leiden dat er sprake is van dwaling aan de zijde van de Stichting.
Niet ter discussie staat dat Grolsch aan [bedrijf] andere prijzen heeft berekend voor de dranken en dergelijke dan aan de Stichting, dit door middel van het verlenen van kortingen en/of bonussen. De Stichting heeft echter onvoldoende onderbouwd waarom Grolsch haar daarover moest inlichten. Het stond Grolsch als commerciële partij vrij om met [bedrijf] en de Stichting, die hier ook als commerciële partijen te gelden hebben, verschillende afspraken te maken over de kosten van de te leveren dranken en dergelijke. Dit geldt temeer daar Grolsch, zoals zij onbetwist heeft gesteld, al een overeenkomst met [bedrijf] had, die zich niet beperkte tot de levering van dranken en dergelijke bij de Rijnweek.
Het stond de Stichting, die op de hoogte was van het contract van Grolsch met [bedrijf] , ook vrij naar de afspraken tussen die partijen te vragen en daar in de onderhandelingen met Grolsch en/of [bedrijf] , met wie zij een separate overeenkomst had, haar voordeel mee te doen. Dat Grolsch ter zake jegens de Stichting een mededelingsplicht had, is onvoldoende onderbouwd. Hieraan doet niet af dat de Stichting voornamelijk op vrijwilligers draait en moeite heeft de eindjes aan elkaar te knopen. De voorzieningenrechter neemt daarbij in aanmerking dat de Stichting de Rijnweek al 22 jaar organiseert en dus geacht mag worden enige ervaring te hebben in het onderhandelen met partijen als Grolsch: kennelijk is zij er ook in geslaagd met AB InBev betere afspraken te maken.
4.10.
Nu de Stichting niet aannemelijk heeft kunnen maken dat haar beroep op dwaling gegrond is, moet ervan worden uitgegaan dat de exclusieve afnameovereenkomst tussen Grolsch en de Stichting nog voort bestaat en Grolsch onverkort in rechte nakoming van die overeenkomst kan vragen.
4.11.
Dit zou anders kunnen zijn indien het beroep van Grolsch op (nakoming van) de overeenkomst naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. Bij de beoordeling hiervan stelt de voorzieningenrechter voorop dat de Stichting zich zelf in een penibele situatie heeft gemanoeuvreerd door, nog vóór buitengerechtelijk de vernietiging van de overeenkomst met Grolsch in te roepen, voor de Rijnweek 2019 een overeenkomst met AB InBex te sluiten. Daarmee heeft zij de situatie gecreëerd dat zij, als het beroep op dwaling niet zou opgaan, sowieso jegens Grolsch óf AB InBev tekort zou schieten in de nakoming van haar verplichtingen. Dit kan Grolsch niet verweten worden. Evenmin kan Grolsch verweten worden dat zij nakoming vraagt van de overeenkomst. Het enige dat Grolsch wellicht wel verweten kan worden is dat zij niet eerder het onderhavige kort geding is gestart. Te zien aanzien geldt echter dat Grolsch nimmer bij de Stichting de indruk heeft gewekt te berusten in de door de Stichting gestelde dwaling of andersoortige beëindiging van de overeenkomst en dat er voorafgaand aan het kort geding tussen Grolsch, de Stichting en AB InBev is gesproken over een minnelijke regeling van het geschil, hetgeen tijd heeft gekost. De handelwijze van Grolsch geeft de voorzieningenrechter dan ook geen grond om te oordelen dat het beroep van Grolsch op nakoming van de overeenkomst naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
De voorzieningenrechter realiseert zich terdege dat toewijzing van de vordering van Grolsch de Stichting in een lastig parket brengt. Wat de relatie met AB InBev betreft is dit enkel een gevolg van haar eigen handelwijze om op 4 januari 2019 een overeenkomst met AB InBev te sluiten terwijl de overeenkomst met Grolsch nog niet was afgewikkeld. Anders dan AB InBev meent handelt Grolsch niet onrechtmatig door nakoming van de overeenkomst te vragen doordat zij daarmee wanprestatie jegens AB InBev uitlokt. Grolsch heeft, daar waar de overeenkomst niet op enigerlei wijze is vernietigd of beëindigd, onverkort recht op nakoming van de al op 24 mei 2018, ruim voor de datum van het contract van de Stichting met AB InBev, met de Stichting gesloten overeenkomst. Het is de Stichting die, door met AB InBev een contract te sluiten terwijl het contract met Grolsch nog bestond, haar eigen wanprestatie heeft uitgelokt. Dat de Rijnweek geen doorgang zal vinden of de Stichting zal failleren als de vordering van Grolsch wordt toegewezen, is onvoldoende onderbouwd.
Grolsch is al 15 jaar als leverancier van dranken en andere contractsgoederen betrokken bij de Rijnweek en heeft ter zitting verklaard dat zij in staat is aan alle verplichtingen jegens de Stichting te voldoen.
Het zal voor de (medewerkers van) de Stichting waarschijnlijk een hele opgave worden om alles in plaats van met AB InBev nu met Grolsch te regelen, maar omdat Grolsch jarenlange ervaring heeft met de Rijnweek en de reeds eerder bij de Rijnweek betrokken medewerkers van de Stichting al jarenlang ervaring hebben met Grolsch, acht de voorzieningenrechter de switch niet onmogelijk of ondoenlijk. Ten slotte heeft de Stichting weliswaar gesteld dat zij problemen verwacht met de vergunningen en het veiligheidsplan en dergelijke, maar dat die problemen onoverkomelijk zijn is niet (bijvoorbeeld door middel van het overleggen van verklaringen van de gemeente, de politie of de brandweer) nader onderbouwd. Ook een belangenafweging noopt derhalve niet tot afwijzing van de vordering tot nakoming van Grolsch.
4.12.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, zal de voorzieningenrechter de Stichting gebieden de overeenkomst met Grolsch juist en volledig na te komen, in het bijzonder inhoudende dat de Stichting wordt geboden de contractsgoederen af te (laten) nemen van een door Grolsch aan te wijzen leverancier, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 10.000,00 voor iedere dag dat zij dit gebod niet naleeft, tot een maximum € 90.000,00.
4.13.
De vordering tot betaling van een voorschot op de contractuele boete zal worden afgewezen, nu de Stichting de overeenkomst alsnog kan nakomen en de verschuldigdheid van de contractuele boete en de eventuele omvang daarvan dus (nog) niet vaststaat.
4.14.
Gezien de uitkomst van het geschil tussen Grolsch en de Stichting zal de vordering van AB InBev jegens Grolsch worden afgewezen.
4.15.
Als de in het ongelijk gestelde partijen zullen de Stichting en AB InBev hoofdelijk worden veroordeeld in de kosten van het geding, tot op dit vonnis aan de zijde van Grolsch begroot op € 86,40 aan explootkosten, € 1.992,00 aan griffierecht en € 980,00 aan salaris van haar advocaat.
in de zaak met zaaknummer / rolnummer C/08/234031 / KG ZA 19-162

5.De procedure

5.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 24 juni 2019 met producties
  • de brief van mr. Poort van 19 juni 2019 met het verzoek tot voeging van beide zaken
  • de reactie hierop van mr. Prak bij brief van 19 juni 2019
  • de brief met productie van 24 juni 2019 van mr. Van Huussen
  • de brief met productie van 25 juni 2019 van mr. Van Huussen
  • de mondelinge behandeling
  • de pleitnota van de Stichting
  • de pleitnota van AB InBev.
5.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

6.De feiten

Wat betreft de feiten verwijst de voorzieningenrechter naar hetgeen sub 2. is vastgesteld.

7.Het geschil

7.1.
AB InBev vordert dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
1. de Stichting gebiedt de met AB InBev gesloten overeenkomst juist en volledig na te komen, in het bijzonder inhoudende dat de Stichting wordt geboden de contractsgoederen af te (laten) nemen van AB InBev of een door AB InBev aangewezen leverancier, zulks op straffe van verbeurte van een onmiddellijk opeisbare dwangsom ter grootte van € 15.000,00 voor iedere dag dat zij dit gebod niet naleeft met een maximum van € 100.000,00, dan wel ieder ander bedrag in goede justitie te bepalen, althans een zodanige voorziening treft als de voorzieningenrechter geraden voorkomt;
2. de Stichting veroordeelt tot betaling van een voorschot op de contractuele boete van
€ 10.000,00, dan wel ieder ander bedrag in goede justitie te bepalen, althans een zodanige voorziening treft als de voorzieningenrechter geraden voorkomt;
3. de Stichting veroordeelt in de proces- en nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
7.2.
De Stichting concludeert tot afwijzing van de vorderingen.
7.3.
De door partijen over en weer ingenomen stellingen zullen hierna, voor zover nodig, worden besproken.

8.De beoordeling

8.1.
De voorzieningenrechter heeft hiervoor geoordeeld dat de Stichting de exclusieve afnameovereenkomst met Grolsch dient na te komen. De vordering van AB InBev om de Stichting te veroordelen om de afnameovereenkomst met AB InBev (ook) na te komen stuit hierop reeds af. Met toewijzing ervan zou de voorzieningenrechter de Stichting immers dwingen wanprestatie jegens Grolsch te plegen, hetgeen niet van de voorzieningenrechter verwacht mag worden.
8.2.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal AB InBev worden veroordeeld in de kosten van het geding, aan de zijde van de Stichting begroot op € 1.992,00 aan griffierecht.

9.De beslissing

De voorzieningenrechter
in de zaak met zaaknummer / rolnummer C/08/233336 / KG ZA 19-142
in het incident
9.1.
staat de verzoeken van AB InBev tot voeging en tussenkomst toe;
9.2.
compenseert de kosten in het incident in die zin dat iedere partij haar eigen
kosten draagt;
9.3.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in de hoofdzaak
9.4.
gebiedt de Stichting de overeenkomst met Grolsch juist en volledig na te komen, in het bijzonder inhoudende dat de Stichting wordt geboden de contractsgoederen af te (laten) nemen van een door Grolsch aan te wijzen leverancier, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 10.000,00 voor iedere dag dat zij dit gebod niet naleeft, tot een maximum
€ 90.000,00;
9.5.
wijst de vordering van AB InBev jegens Grolsch af;
9.6.
veroordeelt de Stichting en AB InBev hoofdelijk, des dat de een betaald hebbende de ander zal zijn bevrijd, in de kosten van het geding, tot op dit vonnis aan de zijde van Grolsch begroot op € 86,40 aan explootkosten, € 1.992,00 aan griffierecht en € 980,00 aan salaris van haar advocaat;
9.7.
verklaart de onderdelen 9.4. en 9.6. van dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
9.8.
wijst het door Grolsch meer of anders gevorderde af.
in de zaak met zaaknummer / rolnummer C/08/234031 / KG ZA 19-162
9.9.
wijst de vordering van AB InBev af;
9.10.
veroordeelt AB InBev in de proceskosten, tot op deze uitspraak aan de zijde van de Stichting begroot op € 1.992,- aan griffierecht.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.J. Haarhuis en in het openbaar uitgesproken op 27 juni 2019.