Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
Vonnis van 3 juli 2019
[C],
[D],
[E],
Rechtbank Overijssel
In deze zaak, gewezen door de Rechtbank Overijssel op 3 juli 2019, stonden de partijen in een civiele procedure tegenover elkaar over de koop van een springpaard. De eiseres, de besloten vennootschap [A] B.V., had een vordering ingesteld tegen de vennootschap naar het recht van Finland, [B], met betrekking tot de betaling van de restant koopsom van € 40.000,-. De rechtbank oordeelde dat het springpaard ten tijde van de koop en levering geen relevante mankementen had, en dat de betaling van de restant koopsom ten onrechte was opgeschort. De rechtbank baseerde haar oordeel op deskundigenrapportages en mondelinge toelichtingen van de deskundige, die bevestigde dat er geen aanwijzingen waren voor lichamelijke gebreken die de koop zouden hebben beïnvloed.
De rechtbank stelde vast dat de deskundige zijn eerdere conclusies handhaafde en dat er geen reden was om aan te nemen dat het paard niet voldeed aan de koopovereenkomst. De rechtbank verwierp de vordering van [B] tot ontbinding van de koopovereenkomst, omdat er geen deugdelijke grond was voor toerekenbaar tekortschieten aan de zijde van de verkoper. De rechtbank oordeelde dat het risico van eventuele gebreken na de levering op [B] was overgegaan, conform artikel 7:10 van het Burgerlijk Wetboek.
In reconventie werd de vordering van [B] afgewezen, en werd [B] veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan [A] B.V. De rechtbank concludeerde dat er geen aansprakelijkheid van [naam maatschap] kon worden aangenomen voor het verstrekken van een positief aankoopadvies, aangezien het paard op het moment van de koop geen relevante gebreken vertoonde. De rechtbank wees ook de nevenvorderingen van [B] af, omdat deze niet voldoende waren onderbouwd. Het vonnis benadrukt het belang van een adequaat klinisch onderzoek bij de aankoop van een sportpaard.