ECLI:NL:RBOVE:2019:2327

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
26 juni 2019
Publicatiedatum
10 juli 2019
Zaaknummer
C/08/232725 / KG ZA 19-127
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H. Bottenberg - van Ommeren
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van een voorschot in kort geding met betrekking tot accountantsaansprakelijkheid

In deze zaak heeft eiser, handelend onder de naam [handelsnaam], een kort geding aangespannen tegen gedaagden, waaronder een accountantskantoor en een administratieconsulent, met het verzoek om een voorschot van € 250.000,- op de door hem geleden schade. Eiser stelt dat gedaagden tekort zijn geschoten in hun rol als accountant en administratieconsulent, wat heeft geleid tot onjuiste aangiftes bij de Belastingdienst en daarmee tot schade voor eiser. De voorzieningenrechter heeft de vordering afgewezen, omdat eiser niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van spoedeisend belang en dat gedaagden aansprakelijk zijn voor de gestelde schade. De rechter oordeelt dat er te veel onduidelijkheden zijn over de aard van de overeenkomst tussen partijen en dat het kort geding zich niet leent voor bewijsvoering. Eiser wordt veroordeeld in de proceskosten van gedaagden, die zijn begroot op € 5.010,-.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer / rolnummer: C/08/232725 / KG ZA 19-127
Vonnis in kort geding van 26 juni 2019
in de zaak van
[eiser], handelend onder de naam
[handelsnaam],
wonende en zaakdoende te [woonplaats] ,
eiser, hierna te noemen [eiser] ,
advocaat mr. F. Kolkman te Almelo,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[Gedaagde 1],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2.
[gedaagde 2],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagden, hierna te noemen [gedaagde ] c.s. (mannelijk enkelvoud),
advocaat mr. E.A.M. van Lierop te Waalre.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 22 mei 2019 met producties,
  • de mondelinge behandeling van 12 juni 2019,
  • de pleitnota van [gedaagde ] c.s.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] heeft een bedrijf waarin hij onder andere paarden in- en verkoopt.
2.2.
[Gedaagde 1] is een accountantskantoor. [gedaagde 2] doet de administratie voor [eiser] inclusief belastingaangiftes.
2.3.
De Belastingdienst is een boekenonderzoek gestart naar de aangifte inkomstenbelasting over 2011.
2.4.
[gedaagde 2] heeft in januari 2016 alsnog een gecorrigeerde aangifte inkomstenbelasting 2011 aan de Belastingdienst overgelegd.
2.5.
FIOD heeft op 9 november 2017 een strafrechtelijk onderzoek ingesteld tegen [eiser] en tegen [gedaagde ] c.s.
2.6.
De administratie van [eiser] is overgenomen door [C] . Deze heeft de aangifte inkomstenbelasting over 2011 en 2012 opnieuw berekend.
2.7.
[eiser] heeft bij brief van 6 september 2018 [gedaagde ] c.s. aansprakelijk gesteld.
2.8.
Nationale Nederlanden, de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar van [gedaagde ] c.s. heeft bij e-mail van 6 november 2018 de aansprakelijkheid afgewezen.
2.9.
Op 21 februari 2019 is door de Belastingdienst met [eiser] een vaststellingsovereenkomst gesloten en getekend voor het jaar 2011.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert [gedaagde ] c.s. hoofdelijk, des dat de een betalend de ander zal zijn gekweten, te veroordelen aan hem te voldoen een voorschot op de reeds geleden schade van € 250.000,-, althans een bedrag in goede justitie te bepalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf heden tot aan de dag der algehele voldoening zulks met hoofdelijk veroordeling van [gedaagde ] c.s. in de kosten van dit geding, te vermeerderen met nasalaris.
3.2.
[eiser] legt - kort gezegd - aan zijn vordering ten grondslag dat [gedaagde ] c.s. tekort is geschoten in zijn rol als accountant administratieconsulent en daardoor in strijd gehandeld met de op hem rustende zorgplicht. [gedaagde ] c.s. heeft [eiser] onjuist geadviseerd en heeft op onjuiste wijze administratie voor [eiser] gevoerd en onjuiste aangifte Inkomstenbelasting (IB) en Omzetbelasting (OB) gedaan bij de belastingdienst over de jaren vanaf 2011. Daarnaast heeft [gedaagde ] c.s. nagelaten Intra Communautaire Prestaties aangiftes te doen. [gedaagde ] c.s. heeft over de jaren 2011 en 2012 opzettelijk onjuiste aangiftes IB en OB gedaan. [gedaagde ] c.s. heeft daardoor niet gehandeld op basis van de fundamentele beginselen van integriteit, deskundigheid en zorgvuldigheid, zoals die zijn neergelegd in de gedrags- en beroepsregels van de Nederlandse Beroepsorganisatie voor Accountants. [gedaagde ] c.s. heeft als beroepsbeoefenaar niet de zorgvuldigheid betracht die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot mag worden verwacht en is op grond daarvan aansprakelijk voor de door [eiser] geleden schade.
3.3.
[gedaagde ] c.s. concludeert tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van [eiser] in de kosten van dit geding.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat met betrekking tot een voorziening in kort geding, bestaande in veroordeling tot betaling van een geldsom, terughoudendheid op zijn plaats is. De rechter zal daarbij niet alleen hebben te onderzoeken of het bestaan van een vordering van de eiser op de gedaagde voldoende aannemelijk is, maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist, terwijl de rechter in de afweging van de belangen van partijen mede zal hebben te betrekken de vraag naar - kort gezegd - het risico van onmogelijkheid van terugbetaling, welk risico kan bijdragen tot weigering van de voorziening.
4.2.
[eiser] heeft ten aanzien van de spoedeisendheid aangevoerd dat hij in acute liquiditeitsproblemen terecht is gekomen omdat de ABN Amro Bank zijn krediet niet meer verstrekt vanwege het strafrechtelijk onderzoek, de Belastingdienst € 131.000,00 vasthoudt en hij de facturen van zijn accountant [C] moet betalen. [gedaagde ] heeft betwist dat sprake is van liquiditeitsproblemen aan de zijde van [eiser] . De voorzieningenrechter overweegt dat [eiser] zijn stelling dat de bank zijn krediet niet langer verstrekt, met geen enkel stuk heeft onderbouwd. Ook voor het overige heeft [eiser] niet met stukken onderbouwd dat hij liquiditeitsproblemen heeft. Van liquiditeitsproblemen is derhalve niet gebleken. Dit betekent dat onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat op dit moment sprake is van onverwijlde spoed die een onmiddellijke voorziening vereist.
4.3.
Daar komt bij dat het gevorderde voorschotbedrag van € 250.000,00 voor een groot deel (lees: € 235.091,25 exclusief btw) betrekking heeft op de facturen van [C] . Dat [eiser] deze facturen van zijn accountant [C] moet betalen, wil de voorzieningenrechter wel aannemen, maar dat deze facturen voor rekening van [gedaagde ] c.s. moeten komen, valt in dit kort geding niet met enige zekerheid te zeggen. [eiser] legt weliswaar aan zijn vordering ten grondslag dat [gedaagde ] c.s. tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst, maar de facturen van [C] kunnen voorshands niet één op één gezien worden als schade als gevolg van het (mogelijk) tekortschieten van [gedaagde ] c.s.
4.4.
Ook het tekortschieten van [gedaagde ] c.s. is in dit stadium nog geheel niet aannemelijk. Weliswaar heeft [eiser] gesteld dat [gedaagde ] c.s. tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst, maar wat de aard en inhoud is van die overeenkomst is op dit moment in het geheel nog niet duidelijk. Volgens [eiser] deed [gedaagde ] c.s. zijn volledige administratie, maar dit wordt door [gedaagde ] c.s. betwist. Volgens [gedaagde ] c.s. was er voor wat betreft de jaarstukken alleen sprake van een samenstellingsopdracht. [gedaagde ] c.s. heeft in dit verband nog aangevoerd dat voor de verrichte werkzaamheden slechts facturen voor ongeveer € 5.500,00 per jaar aan [eiser] zijn gestuurd en dat deze facturen in geen verhouding staan tot de door [C] verzonden facturen van € 235.091,25. Nu partijen verschillen van mening over de aard van de opdracht en er door geen van beide partijen enige onderbouwing is gegeven, zijn er thans teveel onduidelijkheden om voorshands tot een oordeel te kunnen komen. Om vast te kunnen stellen of inderdaad sprake is van een tekortkoming aan de zijde van [gedaagde ] c.s. dient (nader) bewijs te worden geleverd of dient mogelijk een deskundige te worden ingeschakeld. Hiervoor heeft echter te gelden dat het onderhavige kort geding zich niet leent voor bewijsvoering of deskundigenbewijs. In het kader van dit kort geding heeft [eiser] dan ook het bestaan en de hoogte van de vordering niet in voldoende mate aannemelijk gemaakt. Dit betekent dat de voorzieningenrechter niet tot het oordeel kan komen dat [gedaagde ] c.s. aan [eiser] een voorschot van € 250.000,00 moet voldoen. Daar komt bij dat toewijzing van de vordering tot betaling van een voorschot ingrijpende gevolgen heeft voor [gedaagde ] c.s. Dit alles brengt met zich dat de vordering wordt afgewezen.
4.5.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. De kosten aan de zijde van [gedaagde ] c.s. worden begroot op:
- griffierecht € 4.030,00
- salaris advocaat €
980,00
Totaal € 5.010,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde ] c.s. tot op heden begroot op € 5.010,00;
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. Bottenberg - van Ommeren en in het openbaar uitgesproken op 26 juni 2019. [1]

Voetnoten

1.type: