ECLI:NL:RBOVE:2019:2446

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
16 juli 2019
Publicatiedatum
16 juli 2019
Zaaknummer
ak_18_2346
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke boete wegens overtreding van de Meststoffenwet en matiging door overschrijding van de redelijke termijn

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 16 juli 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een bedrijf (eiseres) en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (verweerder) over een opgelegde boete wegens overtreding van de Meststoffenwet (Msw). De eiseres kreeg op 17 juni 2016 een boete van € 1.300,- opgelegd voor het niet beschikken over een gezondheidscertificaat bij het transport van onverwerkte pluimveemest. Na bezwaar van eiseres werd de boete verlaagd naar € 1.170,-, maar eiseres ging hiertegen in beroep. De rechtbank oordeelde dat de boete terecht was opgelegd, maar dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak was overschreden. De rechtbank matigde de boete tot € 1.105,- en verklaarde het beroep gegrond. De rechtbank oordeelde dat de overschrijding van de redelijke termijn meer dan 12 maanden was en dat de boete daarom met 15% moest worden verlaagd. Tevens werd verweerder veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18/2346

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres/bedrijf] B.V., te [plaats] , eiseres,

gemachtigde: mr. F.J.M. Kobossen,
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,

gemachtigde: mr. H. Kram.

Procesverloop

Bij besluit van 17 juni 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres een boete opgelegd van € 1.300,- wegens overtreding van de Meststoffenwet (Msw).
Bij besluit van 14 november 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij het primaire besluit herroepen en beslist dat de boete wordt verlaagd naar € 1.170,-.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 juli 2019.
Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door
F. Alons (verbalisant).

Overwegingen

1. In het rapport van de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA) van 31 mei 2016 is naar aanleiding van een onderzoek naar het vervoer van dierlijke meststoffen een vrachtwagen en oplegger staande gehouden ter controle. Dit betrof de combinatie met kentekens [kenteken 1] en [kenteken 2] . Blijkens de getoonde bescheiden bestond de lading uit digestaat die geladen was bij [bedrijf 1] en bestemd voor [bedrijf 2] , [adres 1] in Duitsland. Volgens de weegbon was het gewicht van de lading 29.920 kg. De chauffeur, [naam] , verklaarde dat hij digestaat bij de vergister in Beilen had opgeladen en dat hij onderweg was om dit naar Duitsland te vervoeren. Ook toonde de chauffeur het mestmonster met de nummers 8142434 en 59434. Nadat de chauffeur de laadruimte had geopend constateerden de toezichthouders dat de lading grotendeels bestond uit onverwerkte pluimveemest. Daar doorheen bevond zich een lichter en donkerder product. De toezichthouder stelde vast dat het grootste gedeelte onverwerkte pluimveemest was. Omdat het onverwerkte pluimveemest betrof, zou er een handelsdocument met gezondheidsverklaring bij dit transport moeten zijn om te mogen exporteren. Hierna te noemen gezondheidscertificaat. Desgevraagd kon de chauffeur geen gezondheidscertificaat tonen. Voor het niet aanwezig zijn van een gezondheidscertificaat is inmiddels een rapport van bevindingen opgemaakt voor het Boetebureau van de NVWA. De toezichthouders hebben de chauffeur opdracht gegeven om het product terug te brengen naar [bedrijf 1] , aan [adres 2] omdat het niet toegestaan is om onbewerkte pluimveemest zonder gezondheidscertificaat te exporteren en hem verder medegedeeld dat de toezichthouders, het transport zouden volgen naar de laadlocatie [adres 2] . Omstreeks 15:00 uur arriveerde de combinatie de locatie [adres 2] . Tijdens het lossen van de lading, zagen de toezichthouders, dat het product grotendeels, naar schatting 90%, uit onverwerkte kippenmest bestond.
Op basis van het voorgaande hebben de toezichthouders vastgesteld dat:
1) In VDM 9104948793 staat dat deze geladen is op postcode [adres 3] (in [plaats] ). Op basis van de AGR/GPS melding, het CMR en de plaats en tijdstip op de weegbon, is deze geladen aan [adres 2] .
Feitcode M486: Niet volledig of niet naar waarheid verstrekken van gegevens door vervoerder inzake de mededeling van de daadwerkelijke export.
2)Volgens het Report Vervoersbewijs Dierlijke Meststoffen is VDM nummer 9104948793 op 11-02-2016 om 12:56 uur geladen. Omstreeks 15:00 uur is deze lading naar aanleiding van de controle gelost in Beilen. Later blijkt volgens het Vervoersbewijs Dierlijke Meststoffen dat met hetzelfde VDM nummer de lading op 12-02-2016 omstreeks 07:21 uur is gelost bij [bedrijf 2] GMBH in Lunestedt (Duitsland) of in Anderlingen (Duitsland).
Feitcode M259: Niet of niet op juiste wijze vastleggen van vervoersgegevens met behulp van
apparatuur voor automatische gegevensregistratie of satellietvolgapparatuur door de vervoerder.
3) Op het vervoersbewijs 9104948793 is de postcode laadplaats [adres 3] ( [plaats] ) ingevuld. De daadwerkelijke laadplaats is Beilen( [adres 2] ).
Feitcode M303:
Niet naar waarheid opmaken van een vervoersbewijs dierlijke meststoffen door de vervoerder.
4) Op het vervoersbewijs 9104948793 is geen kenteken voertuig en het gewicht van de lading ingevuld.
Feitcode M302:
Niet volledig opmaken van een vervoersbewijs dierlijke meststoffen door de vervoerder.
5) Tijdens de controle, op 11-02-2016 omstreeks 14:00 uur, toonde de chauffeur het monster van de vracht met de nummers 8142434 en 59434. Daarna is de vracht, naar aanleiding van onze controle, gelost omstreeks 15:00 uur in Beilen. Later volgens het Report Vervoersbewijs Dierlijke Meststoffen is de lading gelost op 12- 02-2016 omstreeks 7:21 uur en is hetzelfde monster met de nummers 8142434 en 59434 gebruikt.
Feitcode M507:
Niet of niet op juiste wijze bemonsteren van een vracht vaste mest door de vervoerder.
2. Bij besluit van 17 juni 2016 heeft verweerder aan eiseres een boete opgelegd van
€ 1.300,- wegens overtreding van de Msw. Het gaat daarbij om de volgende overtredingen:
Feitcode M259, beschikkingsnummer: 16002741
Eiseres heeft dierlijke meststoffen vervoerd als intermediaire onderneming. Voor het vervoer van dierlijke meststoffen door intermediairs is een aantal regels vastgesteld. De vervoerder is verplicht om vervoersgegevens van vrachten dierlijke meststoffen op de juiste manier vast te leggen met behulp van Automatische Gegevens Registratie (AGR) en satellietvolgapparatuur (GPS). Eiseres heeft de vervoersgegevens niet op de juiste manier vastgelegd.
Verweerder heeft voor deze overtreding een boete opgelegd van € 300,00.
Feitcode M302, beschikkingsnummer: 16002742
Bij het vervoer van een vracht dierlijke meststoffen moet een Vervoersbewijs Dierlijke Meststoffen (VDM) worden opgemaakt. De leverancier, de vervoerder en de afnemer maken gezamenlijk het VDM op. Het VDM moet volledig worden ingevuld en ondertekend door de leverancier, vervoerder en de afnemer. Eiseres heeft het VDM als vervoerder niet volledig opgemaakt. Verweerder heeft voor deze overtreding een boete opgelegd van € 200,00.
Feitcode M303, beschikkingsnummer: 16002743
Daarnaast dienen de leverancier, de vervoerder en de afnemer het VDM gezamenlijk naar waarheid op te maken. Eiseres heeft dit als vervoerder niet naar waarheid gedaan.
Verweerder heeft voor deze overtreding een boete opgelegd van € 300,00.
Feitcode M486, beschikkingsnummer: 16002745
Eiseres is vervoerder van dierlijke meststoffen anders dan mestkorrels en wilt deze exporteren. Eiseres is verplicht om de daadwerkelijke export ten minste drie werkdagen van tevoren elektronisch aan de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland te melden. Eiseres moet de melding van het daadwerkelijke transport volledig en naar waarheid doen. Eiseres heeft dit niet naar waarheid gedaan.
Verweerder heeft voor deze overtreding een boete opgelegd van € 200,00.
Feitcode M507, beschikkingsnummer: 16002744
Wat betreft de hoeveelheidbepaling van een vracht dierlijke meststoffen moet eiseres aan een aantal voorwaarden voldoen. Eén van de voorwaarden is dat bij de bemonstering van een vracht vaste mest een representatief monster wordt genomen. Dit monster bestaat uit deelmonsters die handmatig evenredig verspreid uit de betrokken vracht meststoffen worden genomen. Eiseres heeft een vracht met nummer niet op de juiste manier
bemonsterd. Verweerder heeft voor deze overtreding een boete opgelegd van € 300,00.
3. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Bij het thans bestreden besluit zijn de bezwaren gegrond verklaard en is de boete opnieuw vastgesteld op € 1.170,-. Reden voor de matiging is overschrijding van de redelijke termijn.
4. Op grond van artikel 15, eerste lid, van de Msw kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur, in het belang van een doelmatige afvoer van mestoverschotten of de bescherming en verbetering van het milieu, regels worden gesteld met betrekking tot het in voorraad hebben, verwerken, vernietigen, vervoeren en verhandelen van dierlijke meststoffen.
Op grond van artikel 51, van de Msw, voor zover van belang, kan de minister een bestuurlijke boete opleggen ter zake van overtreding van het bepaalde bij of krachtens artikel 15.
Artikel 57b van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet (Uitvoeringsregeling) luidt:
“1 In geval van vervoer van dierlijke meststoffen buiten Nederland doet de vervoerder ten minste drie werkdagen voordat de vracht dierlijke meststoffen wordt geladen hiervan elektronisch mededeling aan de minister en de Voedsel en Waren Autoriteit.
2 Bij de in het eerste lid bedoelde mededeling worden in ieder geval de volgende gegevens verstrekt:
a. naam, adres en indien van toepassing de door de Kamer van Koophandel, bedoeld in artikel 2 van de Wet op de Kamer van Koophandel, verstrekte KvK-nummers van de betrokken vervoerder en van de leveranciers;
b. de mestcode van de desbetreffende vracht dierlijke meststoffen, zoals deze voor de desbetreffende mestsoort is opgenomen in bijlage I;
c. de postcode van de laadplaats van de desbetreffende vracht dierlijke meststoffen, en
d. de datum waarop het laden van de dierlijke meststoffen aanvangt.
3 Uiterlijk twaalf uur voordat de vracht dierlijke meststoffen wordt geladen, kan de vervoerder de transportdatum uit de in het tweede lid bedoelde mededeling aan de minister en de Voedsel en Waren Autoriteit elektronisch wijzigen.
4 Indien de vracht bestaat uit dierlijke meststoffen waarvoor ingevolge Verordening (EG) nr. 1069/2009 geen gezondheidscertificaat is voorgeschreven, kan de in het eerste lid bedoelde mededeling worden gedaan ten minste twaalf uur voordat de vracht dierlijke meststoffen wordt geladen, en blijft het derde lid buiten toepassing.
5 Indien het vervoer niet dan wel niet overeenkomstig de verstrekte gegevens plaatsvindt, trekt de desbetreffende vervoerder de in het eerste lid bedoelde mededeling voordat de vracht dierlijke meststoffen wordt geladen, elektronisch in.”
Artikel 55 van de Uitvoeringsregeling luidt:
“1 De vervoerder legt voordat het laden van drijfmest plaatsvindt het nummer van het vervoersbewijs dierlijke meststoffen vast in de AGR-apparatuur door het nummer elektronisch vanaf het vervoersbewijs dierlijke meststoffen in te lezen.
2 De vervoerder draagt er zorg voor dat tijdens het laden van drijfmest door de AGR-apparatuur tenminste de volgende gegevens automatisch worden vastgelegd:
a. het serienummer van de AGR-apparatuur;
b. de gegevens ter identificatie van de monsterverpakking; en
c. het combinatienummer.
3 De vervoerder draagt er zorg voor dat bij het vervoer van drijfmest de door de satellietvolgapparatuur gegenereerde gegevens voortdurend en automatisch in de AGR-apparatuur worden vastgelegd.
4 De vervoerder draagt er zorg voor dat op het tijdstip van het laden en het lossen van drijfmest door de AGR-apparatuur de door de satellietvolgapparatuur gegenereerde gegevens inzake de locatie, de datum en het tijdstip van het laden van het transportmiddel, onderscheidenlijk de locatie, de datum en het tijdstip van het lossen van het transportmiddel automatisch worden vastgelegd en met de in het eerste en tweede lid bedoelde gegevens elektronisch aan de minister worden verzonden.
5 De vastlegging van de op een vracht dierlijke meststoffen betrekking hebbende gegevens in de AGR-apparatuur geschiedt zodanig dat er een eenduidig verband is tussen de in het eerste tot en met het vierde lid bedoelde gegevens.”
Artikel 56 van de Uitvoeringsregeling luidt:
“Artikel 55 is van overeenkomstige toepassing op het vervoer van vaste mest, met dien verstande dat:
a. de gegevens, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, van dat artikel, niet automatisch door de AGR-apparatuur, maar door de vervoerder in de gegevensdrager van de AGR-apparatuur worden vastgelegd door deze gegevens elektronisch vanaf de monsterverpakking in te lezen;
b. het gegeven, bedoeld in het tweede lid, onderdeel c, van dat artikel, niet hoeft te worden vastgelegd.”
Artikel 78 van de Uitvoeringsregeling luidt:
“De bemonstering van een vracht drijfmest vindt plaats onder de verantwoordelijkheid van de vervoerder en geschiedt automatisch tijdens het laden van het transportmiddel met behulp van bemonsteringsapparatuur die voldoet aan de prestatiekenmerken die zijn vermeld in bijlage E, onderdeel A, en behoort tot een type waarvan bij keuring door Livestock Research, onderdeel van Wageningen UR, te Wageningen of een vergelijkbare instelling, is vastgesteld dat het voldoet aan die prestatiekenmerken.”
Artikel 78a van de Uitvoeringsregeling luidt:
“1 De bemonstering van een vracht vaste mest geschiedt door de vervoerder.
2 In afwijking van het eerste lid, geschiedt de bemonstering van een vracht vaste mest, bestaande uit dikke fractie, door een monsternemende organisatie.
3 Indien de vaste mest, bedoeld in het eerste of tweede lid, bestemd is om buiten Nederland te worden gebracht, geschiedt de bemonstering van de vracht vaste mest tijdens het laden van het transportmiddel.
4 Indien de vracht vaste mest, bedoeld in het eerste of tweede lid, binnen Nederland is gebracht, geschiedt de bemonstering tijdens het lossen van het transportmiddel.”
Artikel 78h van de Uitvoeringsregeling luidt:
“De vervoerder, bedoeld in artikel 78a, eerste lid, stelt een representatief monster samen met een gewicht van minimaal 500 gram en maximaal 800 gram, bestaande uit deelmonsters die evenredig verspreid worden genomen uit de betrokken vracht meststoffen.”
Artikel 53 van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet (Besluit), voor zover van belang, luidt:
“1 Terzake van het vervoer van een vracht dierlijke meststoffen wordt door de leverancier, de vervoerder en de afnemer gezamenlijk een vervoersbewijs opgemaakt.
2 De leverancier en de afnemer dragen er ieder voor zijn deel, en de vervoerder voor het geheel, zorg voor dat het vervoersbewijs overeenkomstig de krachtens artikel 54 gestelde regels volledig en naar waarheid wordt ingevuld en ondertekend.
3 Het vervoersbewijs wordt bij ministeriële regeling vastgesteld en bevat in ieder geval gegevens over:
a. de leverancier, de vervoerder en de afnemer;
b. het tijdstip en de locatie van laden en lossen;
c. de hoeveelheid meststoffen; en
d. het soort meststoffen.”
Ingevolge artikel 5:41 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) legt het bestuursorgaan geen bestuurlijke boete op voor zover de overtreding niet aan de overtreder kan worden verweten.
Ingevolge artikel 5:46, derde lid, van de Awb legt, indien de hoogte van de bestuurlijke boete bij wettelijk voorschrift is vastgesteld, het bestuursorgaan niettemin een lagere bestuurlijke boete op indien de overtreder aannemelijk maakt dat de vastgestelde bestuurlijke boete wegens bijzondere omstandigheden te hoog is.
5. Eiseres heeft betoogd dat verweerder in het bestreden besluit een onjuiste rechtsmiddelenclausule heeft opgenomen, nu verweerder niet de mogelijkheid van het indienen van een verzoek om een voorlopige voorziening in de rechtsmiddelenclausule heeft vermeld. Met betrekking tot dit betoog overweegt de rechtbank dat de verplichting om een belanghebbende te wijzen op de mogelijkheid van beroep is neergelegd in de artikel 6:23 en 7:12, vierde lid, van de Awb. Hierbij overweegt de rechtbank dat er geen wettelijke verplichting bestaat om een belanghebbende te wijzen op de mogelijkheid om een voorlopige voorziening te vragen. Het niet vermelden van deze mogelijkheid is, naar het oordeel van de rechtbank, dan ook niet te duiden als de schending van een wettelijk voorschrift. De rechtbank gaat hieraan voorbij. Overigens gaat de rechtbank er van uit dat de gemachtigde van eiseres, aan wie de beslissing op bezwaar is gericht, op de hoogte was van de mogelijkheid om een verzoek om een voorlopige voorziening in te dienen.
6. Eiseres meent dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de bescheiden onjuist zijn ingevuld. Volgens eiseres is een dusdanige benadering niet correct. De door eiseres ingevulde bescheiden waren volstrekt juist en in orde. De chauffeur die het transport moest uitvoeren heeft abusievelijk een foutieve handeling verricht, door de verkeerde vracht mee te nemen. Dat maakt niet dat de onderliggende bescheiden onjuist zijn ingevuld.
6.1.
Niet in geschil is dat er geen overeenstemming bestaat tussen het door de chauffeur overgelegde en ingevulde VDM met nummer 9104948793 en het Report VDM die de inspecteur op 19 mei 2016 voor VDM 91049448793 uit het digitaal dossier heeft gehaald.
Verweerder heeft vastgesteld dat de vervoerder niet volledig of niet naar waarheid gegevens heeft verstrekt inzake mededeling van het daadwerkelijke transport. Op de bij het transport aanwezige VDM staat aangegeven dat de vracht mest geladen is op postcode [adres 3] te [plaats] . Terwijl op basis van de AGR/GPS gegevens en het CMR blijkt dat hij geladen is aan de [adres 2] te Beilen. De chauffeur heeft aangegeven onderweg te zijn van de [adres 2] te Beilen naar Duitsland. Verweerder heeft in het bestreden besluit het standpunt ingenomen dat daarmee artikel 57b van de Uitvoeringsregeling is overtreden.
6.1.1.
Eiseres meent dat de chauffeur abusievelijk een verkeerde lading heeft ingeladen waardoor de geregistreerde laadplaats niet overeenkomt met de feitelijk laadplaats. Dit zou echter niet aan eiseres te wijten zijn. De gegevens waren tenslotte correct ingevuld voor de beoogde lading. Naar het oordeel van de rechtbank maakt dit niet dat er geen overtreding heeft plaatsgevonden van artikel 57b van de Uitvoeringsregeling. Van de beoordeling of er sprake is van een dergelijke overtreding maakt het opzet vereiste geen deel uit. Het is voorts aan eiseres als verantwoordelijk vervoerder om te voldoen aan de voorschriften zoals opgenomen in de Uitvoeringsregeling. Er zijn naar het oordeel van de rechtbank geen bijzondere omstandigheden aangevoerd die zouden maken dat van boeteoplegging moet worden afgezien dan wel lager vastgesteld in de zin van artikel 5:41 en 5:46 van de Awb.
6.2.
Niet in geschil is dat uit het Report VDM is gebleken dat er van de lossing die is gedaan naar aanleiding van de controle geen losmelding is gedaan. Zo geeft het Report VDM aan dat de vracht mest om 12.56 uur is geladen. Verweerder heeft het standpunt ingenomen dat artikel 55 in samenhang met artikel 56 van de Uitvoeringsregeling is overtreden.
6.2.1.
Naar het oordeel van de rechtbank staat het abusievelijk laden van de verkeerde vracht los van de verantwoordelijkheid van eiseres om van elke lossing melding te doen. Op dat moment was het tenslotte al bekend dat er een verkeerde vracht was geladen. Het gaat hier om de afwikkeling ervan nadat de controle had plaatsgevonden. Eiseres heeft geen melding gemaakt van de lossing en de originele vracht die bedoeld was om af te leveren, is alsnog op hetzelfde VDM nummer verreden en gelost in Duitsland. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder terecht overtreding van artikel 55 juncto artikel 56 van de Uitvoeringsregeling aangenomen.
6.3.
Evenmin is in geschil dat het VDM door de leverancier, de vervoerder en de afnemer gezamenlijk wordt opgemaakt. De leverancier en de afnemer dragen er ieder voor zijn deel, en de vervoerder voor het geheel, zorg voor dat het VDM volledig en naar waarheid wordt ingevuld en ondertekend. Op het vervoersbewijs 9104948793 is de laadplaats [adres 3] ingevuld, dat moet zijn 9411 VJ. Hiermee heeft eiseres volgens verweerder artikel 53, eerste en tweede lid, van het Besluit overtreden.
6.3.1.
Naar het oordeel van de rechtbank levert het feit dat de gegevens op het VDM niet overeenkomen met de vracht en de laadplaats een overtreding op van artikel 53, eerste en tweede lid van het Besluit. Dat de chauffeur van eiseres een fout zou hebben gemaakt, levert naar het oordeel van de rechtbank geen bijzondere omstandigheid op.
6.4.
Niet in geschil is dat op het vervoersbewijs 9101948793 geen kenteken voertuig en gewicht van de lading is ingevuld. Hiermee heeft eiseres artikel 53, tweede lid, van het Besluit overtreden volgens verweerder.
6.4.1.
Naar het oordeel van de rechtbank doet het feit dat er abusievelijk een verkeerde vracht zou zijn ingeladen niets af aan het feit dat genoemde gegevens altijd moeten worden opgenomen op het vervoersbewijs.
6.5.
Evenmin is tussen partijen in geschil dat tijdens de controle de chauffeur het monster van de vracht met de nummers 8142434 en 59434 heeft getoond. Naar aanleiding van de controle is de vracht gelost. Op dat moment dat de vracht weer geladen werd, had er een nieuwe bemonstering moeten plaatsvinden. Dit is niet gebeurd. Zo blijkt uit het Report VDM dat er geen nieuw monster gemaakt is, maar hetzelfde monster is gebruikt met de nummers 8142434 en 59434. Volgens verweerder levert dit een overtreding van artikel 78a van de Uitvoeringsregeling op.
6.5.1.
Ook dit nalaten staat naar het oordeel van de rechtbank los van het feit dat er abusievelijk een verkeerde lading mee zou zijn genomen. Bij het (opnieuw) laden van een vracht moet een monster worden genomen. In dit geval is niet betwist dat de vracht pluimveemest wel is bemonsterd en geanalyseerd en de vracht digestaat die daadwerkelijk is geëxporteerd naar Duitsland niet.
7. Eiseres heeft aangevoerd dat een matiging van 10% onvoldoende is. Er had in ieder geval een matiging van 50% moeten plaatsvinden. Dit in verband met de totale termijnoverschrijdingen.
7.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 5:51van de Awb – voor zover hier van belang – bedraagt de beslistermijn dertien weken, te rekenen vanaf het tijdstip waarop van de overtreding een rapport is opgemaakt. Binnen deze dertien weken dient dus de gehele procedure, inclusief het eventuele horen van de overtreder, te worden afgehandeld.
In dit geval is het rapport van de inspectie uitgebracht op 31 mei 2016. Het primaire boetebesluit is van 17 juni 2016. Verweerder heeft dus binnen dertien weken beslist.
7.2.
Nu eiseres zich beklaagt over de beslistermijn, zal de rechtbank haar stelling tevens opvatten als een beroep op schending van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling, de Centrale Raad van Beroep en de Hoge Raad hanteert de rechtbank hierbij het uitgangspunt dat de berechting van de zaak niet binnen een redelijke termijn heeft plaatsgevonden als niet binnen twee jaar na de aankondiging van de boetes door de rechtbank uitspraak is gedaan. Hiervan kan worden afgeweken indien sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals bijvoorbeeld bijzondere complexiteit van de zaak of vertragend optreden van de zijde van eiser(es).
De rechtbank is van oordeel dat de redelijke termijn in dit geval is aangevangen met het primaire besluit van 17 juni 2016. Dat betekent dat de redelijke termijn van twee jaar eindigde op 17 juni 2018 en daarom is overschreden als de rechtbank uitspraak doet in deze zaak. Geconstateerd dient te worden dat de redelijke termijn in deze fase is overschreden met meer dan 12 maanden.
Bij overschrijding van de redelijke termijn wordt de boete in beginsel gematigd met 5% per half jaar (uitspraak van 16 januari 2017 van het College van beroep voor het bedrijfsleven, ECLI:NL:CBB:2017:32). De rechtbank ziet geen aanleiding om in het onderhavige geval van dit uitgangspunt af te wijken.
Naar het oordeel van de rechtbank is de redelijke termijn overschreden met meer dan 12 maanden, zodat de boete in totaal dient te worden gematigd met 15%. Omdat verweerder bij de beslissing op bezwaar de boete al heeft gematigd met 10% vanwege overschrijding van de redelijke termijn, zal de rechtbank de boete verder matigen met 5 %.
8. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is er grond om het beroep gegrond te verklaren, het bestreden besluit te vernietigen, de boete vast te stellen op € 1105,- en te bepalen dat voor wat betreft de vaststelling van de boete deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het bestreden besluit.
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, dient verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 338,- te vergoeden.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1024,- ( 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van
€ 512,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit voor zover het de hoogte van de boete betreft;
- herroept het primaire besluit voor zover het de hoogte van de boete betreft;
- bepaalt dat de opgelegde boete € 1105,- bedraagt;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit voor zover het
de hoogte van de boete betreft;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 338,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1024,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J.B. Cornelissen, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.E. Melissen, als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de het College van beroep voor het bedrijfsleven. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.