ECLI:NL:RBOVE:2019:2452

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
17 juli 2019
Publicatiedatum
17 juli 2019
Zaaknummer
C/08/233693 / KG ZA 19-150
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot verwijdering hekwerk in kort geding

In deze zaak, die op 17 juli 2019 door de Rechtbank Overijssel is behandeld, heeft eiser een kort geding aangespannen tegen gedaagden met als doel het hekwerk dat door gedaagden was geplaatst op de toegangsweg naar zijn perceel te laten verwijderen. Eiser stelde dat het hekwerk zijn toegang tot zijn perceel blokkeerde en vorderde dat gedaagden het hekwerk in de toekomst verwijderd zouden houden. Gedaagden hadden echter het hekwerk op 8 juli 2019 al verwijderd en hun perceel op 4 juli 2019 zonder voorbehoud verkocht aan derden, met een geplande levering op 9 augustus 2019. Tijdens de zitting bleek dat eiser geen spoedeisend belang meer had bij zijn vorderingen, aangezien het hekwerk niet langer aanwezig was en er overeenstemming was bereikt met de nieuwe eigenaren van het perceel van gedaagden over de toegangsweg. De voorzieningenrechter oordeelde dat eiser onvoldoende onderbouwd had dat gedaagden het hekwerk opnieuw zouden plaatsen. Daarom werden de vorderingen van eiser afgewezen, maar de proceskosten werden gecompenseerd, omdat het hekwerk pas na de dagvaarding was verwijderd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer / rolnummer: C/08/233693 / KG ZA 19-150 (lm)
Vonnis in kort geding van 17 juli 2019
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] (O),
eiser,
advocaat mr. D.F. Fransen te Zwolle,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

wonende te [woonplaats] (O),
2.
[gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats] (O),
gedaagden,
advocaat mr. D.F. Briedé te Almelo.
Partijen zullen hierna ‘ [eiser] ’ en ‘ [gedaagden] ’ genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties;
  • de brief van mr. Briedé van 11 juli 2019 met producties;
  • de mondelinge behandeling;
  • de pleitnota van [eiser] ;
  • de pleitnota van [gedaagden] ;
  • de wijziging van eis.
1.2.
Ten slotte is vonnis gevraagd. Het vonnis is bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn thans nog eigenaar van aangrenzende (bouw)percelen gelegen aan [het adres] , [eiser] van kavel 3 met perceelsnummer [1] en [gedaagden] van kavel 4 met perceelsnummer [2] .
2.2.
Partijen hebben, tezamen met de eigenaar van een ander aangrenzend perceel, ieder 1/3 onverdeeld aandeel in de toegangsweg die vanaf [het adres] aansluiting biedt naar voormelde percelen.
2.3.
De grenzen van de gekochte kadastrale percelen, zowel van het bouwperceel als van de toegangsweg, zijn nog niet definitief ingemeten door het kadaster. De huidige administratieve en voorlopige grenzen worden pas na aanwijzing door de belanghebbenden definitief vastgesteld. Dat is ook met zoveel woorden bepaald in de koopovereenkomst van partijen met betrekking tot hun percelen. Deze aanwijzing heeft nog niet plaatsgevonden.
2.4.
Op 29 april 2019 hebben [gedaagden] een hekwerk geplaatst op de voorlopige kadastrale grens van hun perceel met nummer [2] en de toegangsweg. Dat hekwerk kwam te staan op een plaats waar op dat moment feitelijk reeds geruime tijd een met puin verharde weg liep, om enkele bomen heen, naar het perceel van [eiser] . Door het hekwerk kon [eiser] zijn perceel niet langer via deze toegangsweg bereiken.
2.5.
Bij dagvaardingsexploot van 18 juni 2019 heeft [eiser] onderhavig kort geding ingeleid.
2.6.
[gedaagden] hebben (onder meer) hun perceel met nummer [2] per 4 juli 2019, zonder voorbehouden, verkocht aan derden. De levering van het perceel staat gepland op
9 augustus a.s.
2.7.
Het hekwerk is op 8 juli 2019 door [gedaagden] verwijderd.
2.8.
[eiser] heeft er met de kopers/aanstaande nieuwe eigenaren van het perceel met nummer [2] van [gedaagden] overeenstemming over bereikt dat de toegangsweg, zoals die (blijkens de voorlopige kadastergrenzen gedeeltelijk over het perceel met nummer [2] ) loopt, in de toekomst aldaar gehandhaafd kan blijven.

3.De vordering en de standpunten van partijen

3.1.
[eiser] vordert, na vermindering van eis, dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. [gedaagden] veroordeelt om het hekwerk in de toekomst verwijderd te houden en [eiser] zonder enige belemmering toegang te verschaffen tot zijn perceel, op straffe van een dwangsom van € 1.000,- per dag of een gedeelte daarvan dat [gedaagden] daarmee in gebreke blijft, met een maximum van € 50.000,-;
II. [gedaagden] veroordeelt om [eiser] binnen vijf dagen na betekening van het te wijzen vonnis, dan wel binnen een in goede justitie te bepalen termijn, een noodweg te verschaffen op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000, per dag, teneinde het recht van uitweg vanaf en tot het perceel van [eiser] te waarborgen;
III. [gedaagden] veroordeelt tot betaling van de nakosten aan [eiser] ten bedrage van
€ 157,- zonder betekening van het te wijzen vonnis, vermeerderd met € 82,- in geval van betekening;
IV. [gedaagden] veroordeelt tot betaling van de proceskosten;
V. het gevorderde in sub III. en IV. te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel
6:119 BW, indien betaling door [gedaagden] na 14 dagen na betekening van het te wijzen vonnis is uitgebleven.
3.2.
[gedaagden] voert verweer en concluderen tot afwijzing van het gevorderde.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1.
Ter zitting is gebleken dat de feitelijke situatie na dagvaarding is gewijzigd. In het licht van de ter zitting door [eiser] gehandhaafde vorderingen ligt ter beoordeling voor of [eiser] (spoedeisend) belang heeft bij veroordeling van [gedaagden] tot het in de toekomst verwijderd houden van het hekwerk en veroordeling van [gedaagden] tot het aan [eiser] verschaffen van een noodweg.
4.2.
[eiser] stelt belang te hebben bij de gehandhaafde vorderingen omdat [gedaagden] simpelweg de hekken kan terugplaatsen. Gezien het verloop van de kwestie tussen partijen neemt [eiser] geen genoegen met de toezegging van [gedaagden] dat het hekwerk niet zal worden teruggeplaatst.
4.3.
Volgens [gedaagden] heeft [eiser] geen belang meer bij de door hem ingestelde vorderingen. De toegangsweg is niet langer geblokkeerd door een hekwerk en [gedaagden] heeft zijn perceel zonder voorbehouden verkocht aan een derde. Levering van het perceel zal plaatsvinden op 9 augustus a.s. [gedaagden] heeft ter zitting aan [eiser] toegezegd dat het hekwerk niet zal worden teruggeplaatst.
4.4.
Ter zitting is komen vast te staan dat het hekwerk op 8 juli jl. door [gedaagden] is verwijderd, dat [gedaagden] zijn perceel op 4 juli 2019 zonder voorhouden heeft verkocht aan een derde en dat de levering van het perceel staat gepland op 9 augustus a.s. [eiser] heeft voorts verklaard dat hij met de kopers/nieuwe eigenaren van het perceel van [gedaagden] overeenstemming heeft bereikt over onder meer de toegangsweg.
4.5.
Gezien de in 4.4. vermelde omstandigheden en de toezegging van [gedaagden] ter zitting heeft [eiser] naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen (spoedeisend) belang meer bij de door hem ingestelde vorderingen. [eiser] heeft zijn kennelijke bestaande vrees dat [gedaagden] het hekwerk zal terugplaatsen onvoldoende onderbouwd. Daarbij komt dat, los van de vraag of de formulering van het gevorderde zich voor integrale toewijzing leent, een rechterlijke beslissing in beginsel enkel procespartijen bindt (en niet de kopers/ nieuwe eigenaren van het perceel van [gedaagden] ).
4.6.
Of het hekwerk gedurende tien weken zonder recht of titel is geplaatst geweest en of [gedaagden] daarmee jegens [eiser] onrechtmatig heeft gehandeld, kan in het bestek van dit kort geding onbesproken blijven. Dat geldt eveneens voor de vraag of [eiser] zich jegens [gedaagden] onrechtmatig heeft gedragen door graafwerkzaamheden op het perceel van [gedaagden] uit te voeren. Hoe het exacte verloop van de toegangsweg is (geweest), is in het licht van de in dit geding voorgelegde vorderingen niet meer van belang: het perceel van [gedaagden] is verkocht en er is overeenstemming tussen [eiser] en de kopers/nieuwe eigenaren over onder meer de toegangsweg.
4.7.
Hoewel de vorderingen van [eiser] worden afgewezen, zal de voorzieningenrechter hem niet veroordelen in de proceskosten. Het hekwerk is door [gedaagden] immers eerst verwijderd na het uitbrengen van de dagvaarding. De proceskosten tussen partijen zullen daarom worden gecompenseerd.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.J. Haarhuis en in het openbaar uitgesproken op 17 juli 2019. [1]

Voetnoten

1.type: