ECLI:NL:RBOVE:2019:2664

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
17 juni 2019
Publicatiedatum
30 juli 2019
Zaaknummer
C/08/225453 / ES RK 18-5228 en C/08/230006 / ES RK 19-1243
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding met nevenvoorzieningen en voorlopige voorzieningen

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 17 juni 2019 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen twee partijen, aangeduid als de man en de vrouw. De man heeft verzocht om de echtscheiding uit te spreken en om nevenvoorzieningen te treffen, waaronder een ouderschapsplan en een bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw. De vrouw heeft op haar beurt verzocht om voorlopige voorzieningen, waaronder een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van hun minderjarige kind, [X]. De rechtbank heeft vastgesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht en heeft de echtscheiding uitgesproken. Tevens heeft de rechtbank de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [X] vastgesteld op € 785,- per maand, en de bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw op € 2.184,- per maand, met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand. De rechtbank heeft de beslissing over de zorgregeling voor de duur van vier maanden aangehouden, in afwachting van de resultaten van gesprekken tussen [X] en zijn psycholoog. De rechtbank heeft de verzoeken van de vrouw voor een hogere bijdrage in de kosten van levensonderhoud en verzorging afgewezen, en heeft de man in zijn verzoeken gedeeltelijk toegewezen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, behoudens voor zover het de echtscheiding betreft.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer: C/08/225453 / ES RK 18-5228 (echtscheiding) en C/08/230006 / ES RK 19-1243 (voorlopige voorzieningen)
beschikking van 17 juni 2019
inzake
[A],
verder te noemen: de man of de vader,
wonende te [plaats 1] ,
in de zaak met nummer C/08/225453 / ES RK 18-5228: verzoeker
in de zaak met nummer C/08/230006 / ES RK 19-1243: belanghebbende,
advocaat: mr. M.C. Dorresteijn,
en
[B],
verder te noemen: de vrouw of de moeder,
wonende te [plaats 2] ,
in de zaak met nummer C/08/225453 / ES RK 18-5228: belanghebbende,
in de zaak met nummer C/08/230006 / ES RK 19-1243: verzoekster,
advocaat: mr. L.C. Bruggink-de Bruyn Kops.

1.Het procesverloop

1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
in de zaak met nummer C/08/225453 / ES RK 18-5228:
- het verzoek met producties 1 tot en met 7, binnengekomen op 23 november 2018;
- het exploot van de betekening van 30 november 2018;
- het verweer, tevens houdende zelfstandig verzoek, met producties 1 tot en met 3, binnengekomen op 31 januari 2019;
in de zaak met nummer C/08/230006 / ES RK 19-1243:
- het verzoek, binnengekomen op 15 maart 2019;
in beide zaken:
- een journaalbericht van mr. Bruggink-de Bruyn Kops van 2 april 2019 met productie 3 (lees:4) met onderliggende stukken;
- een journaalbericht van mr. Bruggink-de Bruyn Kops van 4 april 2019 met een brief van mr. Bruggink-de Bruyn Kops van dezelfde datum met producties 4 tot en met 9 (lees 5 tot en met 10);
- een brief van mr. Dorresteijn van 8 april 2019 met producties 8 tot en met 18 en een toelichting op deze producties;
- een brief van mr. Bruggink-de Bruyn Kops van 15 april 2019 met producties genoemd 10 tot en met 13 (lees 11 tot en met 14) met een toelichting op deze producties;
- een journaalbericht van mr. Dorresteijn van 15 april 2019 met productie 19;
- een journaalbericht van mr. Dorresteijn van 16 april 2019 met producties 19 en 20 (lees 20 en 21).
in de zaak met nummer C/08/225453 / ES RK 18-5228:
1.2.
De rechtbank heeft op 25 maart 2019 met na te noemen minderjarige [X] gesproken.
in beide zaken:
1.3.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft met gesloten deuren plaatsgevonden op 18 april 2019. Ter zitting zijn verschenen: partijen, beiden bijgestaan door hun advocaat. Namens de raad voor de kinderbescherming, verder te noemen: de raad, is verschenen
B. Huizing.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn op 21 december 2004 te [plaats 3] met elkaar gehuwd in gemeenschap van goederen.
2.2.
Partijen hebben de Nederlandse nationaliteit.
2.3.
Partijen zijn ouders van het navolgende minderjarige kind:
[X], geboren te [plaats 3] op [geboortedatum] 2004.
De man heeft [X] erkend. Partijen oefenen gezamenlijk het gezag uit over [X] .

3.Het verzoek

in de zaak met nummer C/08/225453 / ES RK 18-5228:
De man verzoekt de rechtbank bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. tussen partijen de echtscheiding uit te spreken;
II. het ouderschapsplan dat hij heeft opgesteld en overgelegd als productie 3 op te nemen in en aan te hechten aan deze beschikking;
III. te bepalen dat hij over onvoldoende draagkracht beschikt om bij te dragen in het levensonderhoud van de vrouw en dat zij hiertoe niet behoeftig is, althans als de behoeftigheid van de vrouw komt vast te staan, een bijdrage vast te stellen die aansluit bij zijn draagkracht waarbij de duur van zijn onderhoudsplicht eindigt dan wel gelimiteerd wordt tot één jaar na inschrijving van de echtscheiding,
althans een zodanige beslissing te nemen als de rechtbank juist acht.
in de zaak met nummer C/08/230006 / ES RK 19-1243:
De vrouw verzoekt de rechtbank bij beschikking, als voorlopige voorziening:
- te bepalen dat de man maandelijks, met ingang van de datum van indiening van dit verzoek, dan wel met ingang van een datum die de rechtbank juist acht, bij vooruitbetaling aan haar dient te voldoen een bedrag van € 935,- per maand als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [X] , dan wel een bijdrage die de rechtbank juist acht;
- te bepalen dat de man maandelijks, met ingang van de datum van indiening van dit verzoek, dan wel met ingang van een datum die de rechtbank juist acht, bij vooruitbetaling aan haar zal dienen te voldoen als partneralimentatie een bedrag van
€ 6.000,- bruto per maand, dan wel een bijdrage die de rechtbank juist acht;
- te bepalen primair dat de man met ingang van de datum van indiening van dit verzoek, dan wel met ingang van een datum die de rechtbank juist acht, naast zijn eigen aandeel in de hypotheek en eigenaarslasten van de woningen op het terrein aan de [adres] te [plaats 2] , haar aandeel in de hypotheek en eigenaarslasten dient te voldoen ter voldoening van zijn onderhoudsverplichting jegens haar, dan wel subsidiair te bepalen/te verstaan dat de man met ingang van de datum van indiening van dit verzoek, dan wel met ingang van een datum die de rechtbank juist acht, zijn eigen deel in de hypotheeklasten en eigenaarslasten van de woningen op het terrein aan de [adres] te [plaats 2] dient te betalen en te dragen.

4.Het verweer , tevens houdende zelfstandig verzoek

in de zaak met nummer C/08/225453 / ES RK 18-5228:
De vrouw verzoekt de rechtbank het door de man onder punt II en III verzochte af te wijzen. Zij verzoekt de rechtbank voorts bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- tussen partijen de echtscheiding uit te spreken;
- te bepalen dat de man als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [X] aan haar maandelijks bij vooruitbetaling dient te voldoen een bedrag van € 795,-;
- te bepalen dat de man ten titel van partneralimentatie aan haar dient te voldoen maandelijks bij vooruitbetaling een bedrag van € 6.000,- bruto;
- een zorgregeling te bepalen tussen de man en [X] , zoals door de vrouw nader zal worden aangegeven en gemotiveerd.

5.De beoordeling

in de zaak met nummer C/08/225453 / ES RK 18-5228 (echtscheiding):
De ontvankelijkheid
5.1.
Bij de betekening van het verzoekschrift zijn de wettelijke termijnen en formaliteiten in acht genomen. Hoewel de rechtbank gebleken is dat het verzoekschrift niet het vereiste ouderschapsplan bevat, is uit de stukken en hetgeen ter zitting is besproken voldoende gebleken dat partijen op zodanig gespannen voet met elkaar leven en daardoor niet met elkaar kunnen communiceren over [X] dat van hen redelijkerwijs niet verwacht kan worden dat zij alsnog een ouderschapsplan overleggen. De rechtbank zal gelet hierop beslissingen nemen over de verzochte nevenvoorzieningen die het meest in het belang van de minderjarige worden geacht en daarmee derhalve, bij gebreke van een ouderschapsplan, conform artikel 815 lid 6 Rv in een ouderschapsregeling voorzien.
Gelet op het bovenstaande zal de rechtbank de man ontvangen in zijn verzoek.
De echtscheiding
5.2.
Beide partijen stellen dat het huwelijk duurzaam is ontwricht, zodat de daarop steunende, over en weer gedane verzoeken tot echtscheiding als op de wet gegrond voor toewijzing vatbaar zijn.
De verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
5.3.
Partijen zijn verdeeld over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna te noemen: de zorgregeling) betreffende [X] .
5.4.
De rechtbank overweegt als volgt. [X] is een intelligente jongen van veertien jaar die momenteel hulp krijgt van een psycholoog van “Sterk voor Ouder en Kind” te Zwolle. Het contact tussen [X] en de vader verloopt door een aantal gebeurtenissen moeizaam. De ouders zien allebei het belang in om te wachten op de resultaten van de gesprekken van [X] met de psycholoog, voordat een zorgregeling wordt vastgesteld. Ook de raad vindt het traject “Sterk voor Ouder en Kind” goed voor [X] . Volgens de raad is het belangrijk dat beide ouders nauw betrokken zijn en blijven bij dit traject. Uit het gesprek met [X] blijkt dat er ruimte is voor contactherstel met zijn vader en met de juiste begeleiding moet dit worden opgepakt, aldus de raad.
De rechtbank is van oordeel dat eerst de resultaten van de gesprekken van [X] met de psycholoog moeten worden afgewacht alvorens een beslissing kan volgen over de zorgregeling. Op grond van het voorgaande zal de rechtbank de beslissing over de zorgregeling voor de duur van vier maanden aanhouden.
De bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [X]
5.5.
Tussen partijen is niet in geschil dat de behoefte van [X] € 935,- per maand bedraagt, zodat die behoefte in rechte vaststaat.
5.6.
De rechtbank overweegt dat beide ouders naar rato van hun draagkracht dienen bij te dragen. De rechtbank zal dan ook ieders draagkracht vaststellen.
De draagkracht van de man
5.7.
De rechtbank gaat bij de berekening van de draagkracht van de man voor een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [X] uit van de navolgende gegevens.
5.8.
Partijen hadden een vennootschap onder firma genaamd “ [bedrijf 1] ” (VOF) en in deze VOF was de gemiddelde winst uit onderneming over de jaren 2015 tot en met 2017 afgerond € 158.183,- per jaar (€ 140.927,- + € 198.253,- + € 135.368,- / 3). De man voert sinds november 2018 een onderneming in de vorm van een eenmanszaak genaamd “ [bedrijf 2] ”. Tussen partijen is in geschil met welke winst uit onderneming rekening dient te worden gehouden.
5.9.
Volgens de man is het voor de berekening van zijn draagkracht reëel om uit te gaan van een omzet tussen de € 40.000,- en € 60.000,- en een winst uit onderneming tussen de
€ 20.835,- en € 35.825,- per jaar. De cijfers van de VOF zijn volgens de man niet reëel, omdat die resultaten het gevolg waren van de gezamenlijke inspanning van partijen. Nadat hij in november 2018 als eenmanszaak was verder gegaan, moest hij opnieuw naamsbekendheid verwerven. De vrouw wilde namelijk de naam “ [bedrijf 1] ” behouden. Ook stelt de man dat de winst uit onderneming onder druk staat vanwege spanningen die hij ervaart als gevolg van de echtscheiding en het ontbreken van contact met [X] .
5.10.
Volgens de vrouw dient primair rekening gehouden te worden met een winst van
€ 150.000,- en subsidiair met het resultaat van de VOF in 2017 van € 136.130,-. Veel contracten van de man met de overheid zijn altijd langlopend geweest. De man heeft een vaste klantenkring opgebouwd. De vrouw gaat ervan uit dat de man zich na de uitspraak van de rechtbank zal kunnen herpakken. Uitgegaan moet worden van een reëel scenario. De man kan 1.200 declarabele uren tegen een gemiddeld uurtarief van €140,- maken, zodat zijn omzet € 168.000,- bedraagt en minus kosten komt zij uit op een winst uit onderneming van € 150.000,- per jaar.
5.11.
De rechtbank passeert de stelling van de man dat een winst uit onderneming tussen de € 20.835,- en € 35.825,- per jaar reëel is. Uit de stukken en hetgeen ter zitting is besproken blijkt dat de aanzienlijk hogere resultaten van de VOF in 2015 tot en met 2017 met name het gevolg zijn van bijzondere/extra inspanningen die de man heeft verricht in het kader van voormalige contracten. Desalniettemin is de rechtbank - met de man - van oordeel dat in de onderhavige omstandigheden niet kan worden uitgegaan van het door de vrouw gestelde aantal van 1.200 declarabele uren. De rechtbank houdt het er voor dat van de man verwacht kan worden dat hij gemiddeld 900 declarabele uren kan schrijven. De man heeft het door de vrouw gestelde gemiddelde uurtarief van € 140,- niet betwist, zodat de rechtbank hiervan uitgaat. Dit betekent dat de rechtbank uitgaat van een gemiddelde omzet van € 126.000,- per jaar. Rekening houdend in redelijkheid met 15% kosten, bedraagt de winst uit onderneming
€ 107.100,- per jaar.
5.12.
De vrouw heeft onbetwist gesteld dat bij de draagkracht van de man rekening dient te worden gehouden met de door de man te ontvangen huuropbrengsten van de houten vakantiebungalow op het terrein bij de woning aan de [adres] te [plaats 2] , van € 525,- per maand, zodat de rechtbank met deze inkomsten rekening zal houden.
5.13.
Voorts houdt de rechtbank bij de berekening van het besteedbaar inkomen van de man rekening met een arbeidsongeschiktheidspremie van € 4.989,- per jaar, de verschuldigde premieheffing en de inkomstenbelasting. De man heeft recht op de zelfstandigenaftrek en de MKB-winstvrijstelling. Zoals uit de berekeningen blijkt, komt de man niet in aanmerking voor heffingskortingen.
5.14.
Op grond van voormelde gegevens becijfert de rechtbank het netto besteedbaar inkomen (NBI) van de man op € 6.086,- per maand.
5.15.
De rechtbank berekent de draagkracht van de man aan de hand van de formule 70% x [NBI – (0,3 NBI + 950)] op afgerond € 2.317,- per maand.
De draagkracht van de vrouw
5.16.
De rechtbank gaat bij de berekening van de draagkracht van de vrouw voor een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [X] uit van de navolgende gegevens.
5.17.
De vrouw stelt dat zij in 2015 haar werkzaamheden als coach en natuurgeneeskundige heeft beëindigd, vanwege een burn-out, ernstige tinnitus en overgangsproblemen. Deze gezondheidssituatie maakt dat de vrouw nog steeds nagenoeg geen inkomsten kan verwerven, aldus de vrouw. De vrouw heeft geen arbeidsongeschiktheidsverzekering.
5.18.
Uit de door de man overgelegde draagkrachtberekeningen blijkt dat de man aan de zijde van de vrouw uitgaat van een gemiddelde winst uit onderneming van € 20.000,- per jaar.
5.19.
Nu gesteld noch gebleken is dat sprake is van verwijtbaar inkomensverlies, dan wel op korte termijn voor herstel vatbaar inkomensverlies houdt de rechtbank geen rekening met een inkomen aan de zijde van de vrouw. Wel ligt het op de weg van de vrouw zich in te spannen om inkomsten te verwerven. Ook de vrouw is onderhoudsplichtig jegens [X] .
5.20.
De rechtbank becijfert de aanspraak van de vrouw op het kindgebonden budget en de alleenstaande ouderkop op € 4.544,- per jaar en daarnaast heeft zij recht op de algemene heffingskorting van € 2.477 per jaar. Gelet op het vorenstaande concludeert de rechtbank dat de vrouw draagkracht heeft voor een minimale bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [X] van € 25,- per maand.
De draagkrachtvergelijking
5.21.
Nu de totale draagkracht van de man en de vrouw tezamen € 2.342,- (€ 2.317,- + € 25,-) per maand bedraagt en deze hoger is dan de behoefte, die is vastgesteld op € 935,- per maand, dient het aandeel van de man en de vrouw in de kosten van de kinderen te worden berekend. Dit aandeel wordt berekend met behulp van de formule:
[eigen draagkracht : totale draagkracht] x totale behoefte
Aan de hand van de hiervoor overwogen formule wordt het aandeel van de man vastgesteld op een (afgerond) bedrag van € 925,- per maand (€ 2.317,- : € 2.342,- x € 935,-). Het aandeel van de vrouw stelt de rechtbank vast op (afgerond) € 10,- per maand (€ 25,- : € 2.342,- x € 935,-).
De zorgkorting
5.22.
De man houdt in zijn berekening rekening met een zorgkorting van 25% en de vrouw met een zorgkorting van 15%, maar wel op basis van een voor de man gebruikelijk inkomen. Volgens de vrouw dient eigenlijk met 5% zorgkorting rekening te worden gehouden op basis van het incidentele contact dat er nu is tussen de man en [X] .
5.23.
Ervan uitgaande dat het streven van partijen is dat het contact tussen [X] en de man zal worden hersteld, gaat de rechtbank voorlopig, totdat definitief wordt beslist op het verzoek een zorgregeling vast te stellen, uit van een zorgkorting van 15%. Nu het aandeel van de ouders in de kosten van [X] € 935,- per maand bedraagt, beloopt de zorgkorting afgerond € 140,- per maand.
5.24.
Aldus gerekend resteert een door de man aan de vrouw te leveren bijdrage in de kosten voor [X] van € 785,- (€ 925,- minus de zorgkorting van € 140,-) per maand. Voormelde bijdrage acht de rechtbank in overeenstemming met de wettelijke maatstaven en zal zij toewijzen voorlopig in afwachting van de definitieve beslissing betreffende de zorgregeling.
De bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw
De behoefte
5.25.
Partijen zijn het erover eens dat voor de bepaling van de huwelijksgerelateerde behoefte uitgegaan kan worden van het netto besteedbaar gezinsinkomen en daarmee correspondeerde behoefte volgens de hofnorm. De man heeft de door de vrouw overgelegde berekening van de behoefte niet betwist, behoudens de huurinkomsten van de woning in [plaats 3] . Nu de man voldoende heeft onderbouwd dat tegenover de huurinkomsten ook lasten staan die nagenoeg gelijk zijn aan de huurinkomsten, houdt de rechtbank met deze inkomsten geen rekening. Uitgaande van de door de vrouw overgelegde berekeningen zonder de huurinkomsten van de woning in [plaats 3] becijfert de rechtbank de behoefte van de vrouw op 60% van € 7.983,- (NBI man € 5.388,- + NBI vrouw € 3.530,- -/- kosten [X]
€ 935,-), dus afgerond € 4.790,- netto per maand. Deze behoefte komt ook nagenoeg overeen met de door de vrouw opgestelde behoeftelijst.
De behoeftigheid
5.26.
De man stelt dat de vrouw in haar eigen behoefte kan voorzien. Volgens de man is de vrouw sinds 2016 bezig om nieuwe ondernemingsactiviteiten rondom 40+ vrouw in de markt te zetten. Daar genereert zij nog altijd geen inkomen mee, terwijl zij wel kosten maakt voor cursussen en aankopen. Geconcludeerd mag worden dat er te weinig vraag hiernaar of markt hiervoor is, aldus de man. De vrouw is goed opgeleid en al eerder in staat gebleken een succesvolle logopediepraktijk op te zetten. Vanaf de zomer 2018 zijn partijen in diverse samenstellingen in overleg over de afwikkeling van de scheiding en is de vrouw er telkens op gewezen dat ook zij zal moeten zorgen voor inkomen. De vrouw laat niet zien dat zij bezig is met solliciteren. Volgens de man moet het er dan voor worden gehouden dat de vrouw in staat is om in haar eigen behoefte te voorzien.
5.27.
De vrouw heeft gemotiveerd betwist dat zij niet behoeftig is. Zij heeft tot 2015 in [plaats 3] gewerkt als coach/paramedisch natuurgeneeskundig therapeut. Vanwege medische redenen heeft zij sindsdien nauwelijks meer gewerkt. Zij is nu 58 jaar oud. Sinds 1994 heeft zij niet meer als logopedist gewerkt. Zij zou zich moeten herscholen. Bovendien heeft zij nog steeds medische klachten. Met het Kenniscentrum (een vraagbaak voor overgangsproblematiek) is de vrouw pas vanaf de zomer 2018 bezig. Zij moet nog een klantenkring opbouwen. In 2019 heeft zij twee cliënten gehad voor een intakegesprek van € 75,- per uur, aldus de vrouw.
5.28.
Gezien haar leeftijd (thans 58 jaar) en de omstandigheid dat de vrouw sinds 2015 wegens verschillende medische klachten niet, althans nagenoeg niet meer aan het arbeidsproces heeft deelgenomen, is naar het oordeel van de rechtbank thans niet te verwachten dat zij binnen afzienbare tijd geheel of gedeeltelijk in haar eigen levensonderhoud kan voorzien. De rechtbank ziet geen aanleiding om de partneralimentatie in duur te beperken, dan wel te limiteren, zoals door de man verzocht. Wel ligt het op de weg van de vrouw alles in het werk te stellen om in toekomst (deels) in haar eigen levensonderhoud te kunnen voorzien.
5.29.
Gelet op het vorenstaande heeft de vrouw dan ook behoefte aan een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud van € 4.790,- netto per maand, ofwel € 8.813,- bruto per maand.
De draagkracht van de man
5.30.
De rechtbank gaat bij de berekening van de draagkracht van de man voor een bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw uit van de navolgende gegevens.
5.31.
Bij de berekening van de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [X] heeft de rechtbank het netto besteedbaar inkomen (NBI) van de man becijferd op
€ 6.068,- per maand.
5.32.
Bij de berekening van de draagkracht van de man voor een bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw houdt de rechtbank rekening met de norm voor een alleenstaande en het door de Expertgroep Alimentatienormen aanbevolen draagkrachtpercentage van 60.
5.33.
De vrouw woont in de echtelijke woning van partijen, terwijl de man die woning heeft verlaten. Beide partijen zijn ieder voor de onverdeelde helft eigenaar van de woning. Aan deze woning is een hypothecaire geldlening verbonden op grond waarvan partijen (afgerond) € 1.695,- bruto per maand verschuldigd zijn aan de geldverstrekker. De man gaat in de door hem overgelegde draagkrachtberekening ervan uit dat hij deze last betaalt. In het kader van de voorlopige voorzieningen verzoekt de vrouw ook te bepalen dat de man naast zijn eigen aandeel in de hypotheek en eigenaarslasten van de woningen op het terrein aan de [adres] te [plaats 2] , haar aandeel in de hypotheek en eigenaarslasten dient te voldoen ter voldoening van zijn onderhoudsverplichting jegens haar.
5.34.
Op grond van de verlatersregeling kan de man, nu hij sinds het uiteengaan van partijen de echtelijke woning heeft verlaten, bij zijn aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen de helft van voormeld bedrag (ofwel € 847,50,- bruto per maand) als aftrekpost in verband met de eigen woning opvoeren als eigenaar. De andere helft kan de man, nu hij een onderhoudsplicht ten opzichte van de vrouw heeft, als persoonsgebonden aftrek opvoeren. De man moet bij die aangifte de helft van het eigenwoningforfait opvoeren, omdat hij voor 50% eigenaar is van de woning en vervolgens dient de andere helft van het eigenwoningforfait in mindering te worden gebracht als persoonsgebonden aftrek wegens verstrekt woongenot door de man aan de vrouw van zijn halve eigendom van de woning, zodat de man per saldo geen bijtelling heeft van het eigenwoningforfait. De vrouw moet bij de aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekering het volledige eigenwoningforfait opvoeren. De helft omdat zij voor 50% eigenaar is van de woning en de andere helft als in natura genoten alimentatie in verband met door de man aan haar verstrekt woongenot. Nu de man jegens de vrouw onderhoudsplichtig is, dient de vrouw voorts de helft van de door de man voor haar betaalde hypotheekrente aan te merken als een belaste periodieke uitkering, waarover zij inkomstenbelasting en de inkomensafhankelijke bijdrage ZVW is verschuldigd.
5.35.
Cijfermatig betekent het voorgaande dat de rechtbank aan de zijde van de man rekening houdt met:
- een aftrekbare hypotheekrente van € 847,50 per maand en een persoonsgebonden aftrek voor een gelijk bedrag van € 847,50 per maand, te verminderen met de in de bijstandsnorm begrepen gemiddelde basishuur ad € 226,-;
- het forfait overige eigenaarslasten van € 95,- per maand.
5.36.
Voorts houdt de rechtbank rekening met de premie Zorgverzekeringswet (inclusief aanvullende verzekering) van € 170, te verminderen met de in de bijstandsnorm begrepen nominale premie ZVW ad € 35,-.
5.37.
De vrouw betwist het door de man opgevoerde eigen risico van € 32,- per maand. Het door de man opgevoerde bedrag aan eigen risico zorgpremie wordt niet in de draagkrachtberekening betrokken, omdat niet is onderbouwd dat de man deze kosten daadwerkelijk maakt.
5.38.
Evenmin houdt de rechtbank rekening met de door de man opgevoerde huurkosten voor de woning in Zwolle nu uit de stukken blijkt dat de man deze kosten opvoert als bedrijfskosten, zodat deze kosten worden geacht te zijn verwerkt in het resultaat uit onderneming. Ook houdt de rechtbank geen rekening met de door de man opgevoerde en door vrouw betwiste lasten voor een levensverzekering bij ASR en een overlijdensrisicoverzekering bij Scildon, aangezien niet is gebleken dat deze verzekeringen zijn gekoppeld aan de hypotheek.
5.39.
De rechtbank komt op grond van haar berekening en rekening houdend met het te realiseren fiscaal voordeel in verband met te betalen alimentatie tot het oordeel dat de man draagkracht heeft voor betaling van een bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw van € 2.184,- per maand.
De ingangsdatum van de onderhoudsbijdragen
5.40.
Artikel 1:402 BW laat de rechter grote vrijheid bij het vaststellen van de ingangsdatum van de onderhoudsverplichting. Drie data liggen als ingangsdatum het meest voor de hand: de datum waarop de omstandigheden zijn ingetreden die voor de onderhoudsverplichting bepalend zijn, de datum van het inleidend processtuk en de datum waarop de rechter beslist. De rechtbank hanteert als ingangsdatum van de onderhoudsbijdragen de datum van de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand, nu partijen niet om een andere datum hebben verzocht.
in de zaak met nummer C/08/230006 / ES RK 19-1243 (voorlopige voorzieningen):
De bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [X] en de bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw
5.41.
De vrouw heeft in het kader van de voorlopige voorzieningen verzocht een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [X] vast te stellen van € 935,- per maand en een bijdrage in haar kosten van levensonderhoud van € 6.000,- bruto per maand.
5.42.
Bij de vaststelling van de kinder- en partneralimentatie in deze procedure baseert de rechtbank zich op de berekeningen zoals die in de echtscheidingsprocedure zijn gemaakt. De rechtbank stelt dienovereenkomstig de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van [X] vast op € 785,- per maand en in kosten van levensonderhoud van de vrouw op € 2.184,- bruto per maand.
De ingangsdatum van de onderhoudsbijdragen
5.43.
De man heeft de door de vrouw verzochte ingangsdatum van de beide genoemde onderhoudsbijdragen niet weersproken, zodat de rechtbank overeenkomstig het verzoek van de vrouw zal beslissen.

6.De beslissing

De rechtbank:
in de bodemzaak met zaaknummer /08/225453 / ES RK 18-5228:
6.1.
spreekt uit de echtscheiding tussen partijen, op 21 december 2004 te [plaats 3] gehuwd;
6.2.
bepaalt dat de man met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand
€ 2.184,- (tweeduizend eenhonderd vierentachtig EURO)per maand aan de vrouw voldoet als bijdrage in de kosten van het levensonderhoud, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
6.3.
bepaalt de door de man, voorlopig in afwachting van de definitieve beslissing betreffende de zorgregeling, te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van het minderjarige kind van partijen:
[X], geboren te [plaats 3] op [geboortedatum] 2004,
met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand op
€ 785,- (zevenhonderd vijfentachtig EURO)per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
6.4.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad, behoudens voor zover het de echtscheiding betreft;
6.5.
houdt iedere beslissing met betrekking tot de zorgregeling en de definitieve kinderbijdrage aan tot
11 oktober 2019pro forma;
6.6.
verzoekt de beide advocaten om tijdig voor deze datum te laten weten:
* of een zorgregeling tot stand is gekomen,:
* of een nadere aanhouding gewenst is en zo ja, voor hoe lang,
* of een nadere behandeling ter zitting gewenst is,
* of zonder een nadere behandeling ter zitting een beschikking kan worden gegeven,
* dan wel dat het verzoek wordt ingetrokken;
in de voorlopige voorzieningen met zaaknummer C/08/230006 / ES RK 19-1243:
6.7.
bepaalt de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige:
[X], geboren te [plaats 3] op [geboortedatum] 2004, met ingang van 15 maart 2019 op
€ 785,- (zevenhonderd vijfentachtig EURO)per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
6.8.
bepaalt dat de man met ingang van 15 maart 2019
€ 2.184,- (tweeduizend eenhonderd vierentachtig EURO)per maand dient te betalen aan de vrouw als bijdrage in de kosten van levensonderhoud, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
6.9.
wijst af voor wat betreft het verzoek voorlopige voorzieningen het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven te Zwolle door mr. L.M. Rijksen en in het openbaar uitgesproken op 17 juni 2019 in tegenwoordigheid van mr. W. Nagelhout, griffier.
Een afschrift van deze beschikking wordt gezonden aan de raad voor de kinderbescherming en de in deze beschikking vermelde gegevens worden door de raad opgenomen in zijn registratie.
Tegen deze beschikking kan - uitsluitend door tussenkomst van een advocaat - hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden:
door de verzoeker en door de in de procedure verschenen belanghebbenden: binnen drie maanden, te rekenen van de dag van de uitspraak;
door de echtgenoot die in eerste aanleg niet is verschenen: binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking aan hem in persoon dan wel binnen drie maanden nadat zij op andere wijze is betekend en openlijk bekend is gemaakt;
door andere belanghebbenden: binnen drie maanden na betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.