7.3De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft geprobeerd om het slachtoffer van het leven te beroven door met een mes in zijn oog te steken. Dit geweld heeft plaatsgehad in de woning van verdachte. Het slachtoffer was in de woning van verdachte, omdat hij op dat moment als persoonlijk begeleider van verdachte zijn werk deed. Verdachte heeft aangegeven tot zijn daad te zijn gekomen, omdat hij geïrriteerd was door de houding van het slachtoffer en de mededelingen van het slachtoffer dat hij (verdachte) zijn zaken niet goed op orde zou hebben en dat hij geen geld voor verdachte wilde regelen. Dit rechtvaardigt op geen enkele wijze het strafbare handelen van verdachte.
Door zijn handelen heeft verdachte het slachtoffer ernstig aangetast in zijn lichamelijke integriteit. Slachtoffers van dergelijke feiten ondervinden niet alleen pijn en letsel, maar gaan vaak nog lang gebukt onder de psychische gevolgen daarvan. Van hulpverleners wordt verwacht dat zij gewoon hun werk kunnen doen. Zij hoeven zich niet onveilig te voelen, wanneer zij juist ten dienste van personen die zorg nodig hebben hun werk uitvoeren. Dit soort misdrijven roepen niet alleen bij het slachtoffer, maar ook in de samenleving gevoelens van afschuw, angst en onveiligheid op. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- een uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte van 20 juni 2019;
- een pro justitia rapport van 29 maart 2019, opgemaakt door N. van der Weegen,
psycholoog;
- een pro justitia rapport van 20 april 2019, opgemaakt door drs. R.T.H. Khoe, arts in opleiding tot psychiater en dr. T.W.D.P. van Os, psychiater;
- een retourzending opdracht reclasseringsadvies van 4 juli 2019.
Blijkens het uittreksel uit de Justitiële Documentatie is verdachte niet eerder voor een soortgelijk feit veroordeeld.
Uit het psychologisch rapport blijkt dat verdachte heeft geweigerd mee te werken aan het onderzoek, waardoor de onderzoeksvragen niet beantwoord konden worden.
Uit het psychiatrisch rapport blijkt onder meer dat bij verdachte sprake is van schizofrenie.
Daarnaast is sprake van een verstandelijke ontwikkelingsstoornis en trekken van een
narcistische en antisociale persoonlijkheidsstoornis. Tevens is er sprake van een stoornis in
het gebruik van cannabis. Hiervan was ook sprake ten tijde van het tenlastegelegde.
Verdachte gedroeg zich bizar in de periode rondom het tenlastegelegde. Enerzijds belde
verdachte zelf de politie en ging hij op de grond liggen toen de politie arriveerde, waarbij hij
aanwees waar het mes lag. Anderzijds liet verdachte weten dat hij op een terechte wijze had
gehandeld en maakte hij een zelfbepalende, wantrouwende en bizarre indruk. Het is
waarschijnlijk dat zijn paranoïde denkbeelden een rol hebben gespeeld. Het psychiatrisch
rapport beschrijft dat het feit in verminderde mate aan verdachte dient toegerekend te
worden. Het gebrek aan ziektebesef en ziekte-inzicht is het belangrijkste element dat
meespeelt in het tenlastegelegde. Daarnaast is de gewetensfunctie lacunair en er is een
gebrek aan empathische vermogens, waarmee verdachte belangrijke remmende factoren om
zijn impulsen te hanteren mist. Het gebruik van cannabis verstoort de toch al gebrekkige
realiteitstoetsing nog verder. Het psychiatrisch rapport concludeert dat het recidiverisico op
gewelddadig gedrag als hoog moet worden ingeschat. Zonder dwang van buiten zal
verdachte zijn medicatie stoppen en zich onttrekken aan de noodzakelijke behandeling met
risico op verdere psychotische ontregeling en gewelddadig gedrag. De problematiek is
complex en nog niet precies in beeld. Zonder behandeling blijven de risicofactoren
onveranderd. Een behandeling en nadien langdurige begeleiding is noodzakelijke om de kans
op herhaling binnen aanvaarde grenzen te krijgen. Diverse ambulante en klinische trajecten
zijn ingezet. Verdachte heeft een langdurig gedwongen ambulant kader gehad. Dit heeft er
niet toe geleid dat het leven van verdachte in goede banen kwam. Ambulante hulp volstaat
niet en vanwege het gebrek aan ziektebesef en ziekte-inzicht wordt een voorwaardelijk kader
niet geïndiceerd geacht. Verdachte behoeft een langdurig klinische traject, gevolgd door een
resocialisatietraject. Geadviseerd wordt een behandeling in het kader van een
terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege.
De rechtbank neemt de conclusie van het psychiatrisch rapport met betrekking tot de verminderde toerekeningsvatbaarheid over en maakt deze tot de hare.
Uit de brief van de reclassering blijkt dat er geen reclasseringsadvies is opgesteld in verband met het advies van het NIFP tot observatie in het PBC dan wel tot oplegging van een TBS maatregel met verpleging van overheidswege, waardoor reclasseringsbemoeienis vervalt en een rapportage geen toegevoegde waarde heeft.
Over de vraag welke straf en/of maatregel passend en geboden is, overweegt de rechtbank, tegen de achtergrond van het voorgaande en alle feiten en omstandigheden afwegende, dat bij verdachte sprake is van complexe problematiek. Het door verdachte gepleegde ernstige strafbare feit hangt daarmee samen. Er moet ernstig rekening mee worden gehouden dat verdachte wederom een (ernstig) geweldsmisdrijf zal plegen indien verdachte voor deze problematiek niet wordt behandeld.
Op basis van de behandeling ter terechtzitting en de conclusie van het psychiatrisch rapport heeft de rechtbank de overtuiging bekomen dat een behandeling van verdachte geruime tijd zal gaan duren en dat verdachte ook daarna nog langdurige begeleiding en verdere hulpverlening nodig zal hebben om de kans op recidive te doen verminderen. De rechtbank acht, gelet op de ernst van de problematiek en het hoge recidiverisico, een behandeling als bijzondere voorwaarde in het kader van een voorwaardelijk strafdeel, behandeling in een civielrechtelijk kader of in het kader van een gedragsbeïnvloedende maatregel, zoals door de raadsman is aangevoerd, daarvoor ongeschikt. Verdachte mist immers ziektebesef en ziekte-inzicht en staat onvoldoende open voor behandeling. Bovendien zijn er reeds diverse (gedwongen) ambulante en klinische trajecten ingezet die niet tot gedragsverandering hebben geleid. Naar verwachting zal verdachte stoppen met zijn medicatie en zich onttrekken aan behandeling of toezicht wanneer dit niet in een gedwongen kader wordt opgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank resteert terbeschikkingstelling met dwangverpleging als het enige kader dat toereikend is voor de voor terugdringing van het recidiverisico vereiste behandeling van verdachte.
Op het plegen van het bewezenverklaarde feit, dat zeer ingrijpend is geweest voor het slachtoffer, kan naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden gereageerd dan met oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Gelet op de noodzaak van behandeling van verdachte en de wenselijkheid van een snelle aanvang daarvan, acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee jaar passend.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat de ernst van het feit, de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling eisen. De algemene veiligheid van personen vereist gelet op het vorenstaande ook dat verdachte van overheidswege wordt verpleegd.
De maatregel wordt voorts gegrond op het door verdachte begane misdrijf, waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en de omstandigheid dat sprake is van een misdrijf dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen.