ECLI:NL:RBOVE:2019:2711

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
1 augustus 2019
Publicatiedatum
1 augustus 2019
Zaaknummer
08-760019-19 en 08/052554-17 (vord.tul) (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot doodslag met TBS en dwangverpleging na steekincident

Op 1 augustus 2019 heeft de rechtbank Overijssel een 25-jarige man veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 jaar en TBS met dwangverpleging voor poging tot doodslag. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 29 januari 2019 in Almelo, waar de verdachte zijn persoonlijk begeleider met een mes in het oog heeft gestoken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, na een verhitte discussie, met opzet het mes heeft gebruikt, wat leidde tot ernstige verwondingen bij het slachtoffer, waaronder een steekverwonding die als levensbedreigend werd gekwalificeerd. Tijdens de rechtszitting op 18 juli 2019 heeft de officier van justitie, mr. G. Pol, de verdachte aangeklaagd, terwijl de verdediging door mr. Th. Geerdink werd vertegenwoordigd. De rechtbank oordeelde dat er geen bewijs was voor voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer, maar dat de verdachte zich wel blootstelde aan een aanmerkelijke kans op dodelijk letsel. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de psychische toestand van de verdachte, die lijdt aan schizofrenie en andere stoornissen, en concludeerde dat een behandeling in het kader van TBS noodzakelijk was om het recidiverisico te beperken. De benadeelde partij, het slachtoffer, heeft schadevergoeding gevorderd, maar de rechtbank verklaarde de vordering niet-ontvankelijk wegens onvoldoende onderbouwing.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummers 08-760019-19 en 08/052554-17 (vord.tul) (P)
Datum vonnis: 1 augustus 2019
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1993 in [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] ,
nu verblijvende in Zwolle PPC te Zwolle.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 18 juli 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. G. Pol en van hetgeen door verdachte en zijn raadsman mr. Th. Geerdink, advocaat te Borne, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte heeft geprobeerd om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, dan wel dat hij deze [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft toebracht, dan wel dat hij heeft geprobeerd om deze [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op of omstreeks 29 januari 2019 te Almelo ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, (met kracht) in het linkeroog, althans het oog, van die [slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat misdrijf niet is voltooid;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat
hij op of omstreeks 29 januari 2019 te Almelo aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten (blijvende) blindheid, althans een visuele handicap, en/of hersenschade of anderszins neurologisch letsel, heeft toegebracht door met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, (met kracht) in het linkeroog, althans in het oog, van die [slachtoffer] te steken;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou kunnen volgend, MEER SUBSIDIAIR, terzake dat
hij op of omstreeks 29 januari 2019 te Almelo ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, (met kracht) in het linkeroog, althans het oog, van die [slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat misdrijf niet is voltooid.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de primair tenlastegelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen kan worden.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat het primair en subsidiair tenlastegelegde niet bewezen kan worden verklaard, omdat verdachte geen (voorwaardelijk) opzet had om aangever te doden of zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Ten aanzien van het meer subsidiair tenlastegelegde heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat aangever [slachtoffer] (hierna: aangever) op 29 januari 2019 in de woning van verdachte was voor een begeleidend bezoek. Volgens aangever werd verdachte op enig moment verbaal agressief en zag hij verdachte zwaaien met een keukenmes. Aangever wilde uit de woning weg, maar verdachte zat voor de deur waar aangever door naar buiten wilde gaan. Aangever kan zich niet herinneren hoe hij buiten is gekomen en kan zich ook niet herinneren hoe hij aan zijn verwonding is gekomen. Verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting onder meer verklaard dat aangever bij hem in de woning was om zaken voor hem te regelen en dat er op enig moment een discussie ontstond. Verdachte heeft verder verklaard dat hij toen geïrriteerd raakte en dat hij toen met een mes in het gezicht, in het oog van aangever heeft gestoken, omdat hij genoeg had van de discussies met aangever. Uit de letselrapportage blijkt onder meer dat bij aangever een steekverwonding door de linker oogkas tot in de hersenen is waargenomen. In het dak van de oogkas is een fractuur waargenomen waarbij het bot in meerdere fragmenten uiteen is gevallen. De forensisch geneeskundige heeft op grond van de kleine scherpe verwonding onder het oog en het inwendige verloop van de verwonding geconstateerd dat sprake moet zijn geweest van het met geweld binnendringen van een scherp, smal voorwerp. De forensisch geneeskundige kwalificeert het letsel als levensbedreigend en potentieel dodelijk.
De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte aangever willens en wetens van het leven heeft willen beroven. De rechtbank zal dan de vraag moeten beantwoorden of verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood van aangever.
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Voor de vaststelling dat verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo’n kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedragingen bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen). Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte door onverhoeds met een mes te steken naar het hoofd, in het oog van aangever, zich heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat hij aangever hierdoor dodelijk zou verwonden. Aangezien in de oogkas een fractuur is waargenomen waarbij het bot in meerdere fragmenten uiteen is gevallen en een steekverwonding tot in de hersenen is geconstateerd, moet verdachte de nodige kracht hebben gebruikt, hetgeen ook door de forensisch arts is geconcludeerd. De rechtbank overweegt dat zich in het hoofd vitale organen (hersenen) bevinden. Indien gericht in het hoofd gestoken wordt, is de kans groot dat die vitale organen geraakt worden. In dat geval zou er sprake zijn geweest van een aanmerkelijke kans op ernstig bloedverlies of hersenletsel, met de dood als gevolg. Dergelijke risico’s zijn zo algemeen bekend dat ook verdachte dat moet hebben geweten. De rechtbank is voorts van oordeel dat de gedraging van verdachte naar zijn uiterlijke verschijningsvorm zo zeer is gericht op de dood van aangever dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte deze aanmerkelijke kans ook heeft aanvaard.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het hem primair tenlastegelegde feit.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat:
Primair
hij op
of omstreeks29 januari 2019 te Almelo ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met een mes,
althans met een scherp en/of puntig voorwerp, met kracht in het linkeroog,
althans het oog,van die [slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte primair meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
het misdrijf: poging tot doodslag.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren met aftrek van de in voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd en te gelasten dat aan de verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling (TBS), met bevel tot dwangverpleging (verpleging van overheidswege) zal worden opgelegd.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat er geen TBS-maatregel dient te worden opgelegd, nu er mogelijk lichtere en zelfs meer passende behandelingsmodaliteiten beschikbaar zijn. Verdachte dient naar zijn mening behandeld te worden in een (gedeeltelijk) civielrechtelijk kader zoals een (voorwaardelijke) rechterlijke machtiging. Mocht de rechtbank van oordeel zijn dat een behandeling in een strafrechtelijk kader geïndiceerd is, dan is de raadsman van mening dat moet worden gekeken naar de mogelijkheid van oplegging van een gedragsbeïnvloedende maatregel.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft geprobeerd om het slachtoffer van het leven te beroven door met een mes in zijn oog te steken. Dit geweld heeft plaatsgehad in de woning van verdachte. Het slachtoffer was in de woning van verdachte, omdat hij op dat moment als persoonlijk begeleider van verdachte zijn werk deed. Verdachte heeft aangegeven tot zijn daad te zijn gekomen, omdat hij geïrriteerd was door de houding van het slachtoffer en de mededelingen van het slachtoffer dat hij (verdachte) zijn zaken niet goed op orde zou hebben en dat hij geen geld voor verdachte wilde regelen. Dit rechtvaardigt op geen enkele wijze het strafbare handelen van verdachte.
Door zijn handelen heeft verdachte het slachtoffer ernstig aangetast in zijn lichamelijke integriteit. Slachtoffers van dergelijke feiten ondervinden niet alleen pijn en letsel, maar gaan vaak nog lang gebukt onder de psychische gevolgen daarvan. Van hulpverleners wordt verwacht dat zij gewoon hun werk kunnen doen. Zij hoeven zich niet onveilig te voelen, wanneer zij juist ten dienste van personen die zorg nodig hebben hun werk uitvoeren. Dit soort misdrijven roepen niet alleen bij het slachtoffer, maar ook in de samenleving gevoelens van afschuw, angst en onveiligheid op. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- een uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte van 20 juni 2019;
- een pro justitia rapport van 29 maart 2019, opgemaakt door N. van der Weegen,
psycholoog;
- een pro justitia rapport van 20 april 2019, opgemaakt door drs. R.T.H. Khoe, arts in opleiding tot psychiater en dr. T.W.D.P. van Os, psychiater;
- een retourzending opdracht reclasseringsadvies van 4 juli 2019.
Blijkens het uittreksel uit de Justitiële Documentatie is verdachte niet eerder voor een soortgelijk feit veroordeeld.
Uit het psychologisch rapport blijkt dat verdachte heeft geweigerd mee te werken aan het onderzoek, waardoor de onderzoeksvragen niet beantwoord konden worden.
Uit het psychiatrisch rapport blijkt onder meer dat bij verdachte sprake is van schizofrenie.
Daarnaast is sprake van een verstandelijke ontwikkelingsstoornis en trekken van een
narcistische en antisociale persoonlijkheidsstoornis. Tevens is er sprake van een stoornis in
het gebruik van cannabis. Hiervan was ook sprake ten tijde van het tenlastegelegde.
Verdachte gedroeg zich bizar in de periode rondom het tenlastegelegde. Enerzijds belde
verdachte zelf de politie en ging hij op de grond liggen toen de politie arriveerde, waarbij hij
aanwees waar het mes lag. Anderzijds liet verdachte weten dat hij op een terechte wijze had
gehandeld en maakte hij een zelfbepalende, wantrouwende en bizarre indruk. Het is
waarschijnlijk dat zijn paranoïde denkbeelden een rol hebben gespeeld. Het psychiatrisch
rapport beschrijft dat het feit in verminderde mate aan verdachte dient toegerekend te
worden. Het gebrek aan ziektebesef en ziekte-inzicht is het belangrijkste element dat
meespeelt in het tenlastegelegde. Daarnaast is de gewetensfunctie lacunair en er is een
gebrek aan empathische vermogens, waarmee verdachte belangrijke remmende factoren om
zijn impulsen te hanteren mist. Het gebruik van cannabis verstoort de toch al gebrekkige
realiteitstoetsing nog verder. Het psychiatrisch rapport concludeert dat het recidiverisico op
gewelddadig gedrag als hoog moet worden ingeschat. Zonder dwang van buiten zal
verdachte zijn medicatie stoppen en zich onttrekken aan de noodzakelijke behandeling met
risico op verdere psychotische ontregeling en gewelddadig gedrag. De problematiek is
complex en nog niet precies in beeld. Zonder behandeling blijven de risicofactoren
onveranderd. Een behandeling en nadien langdurige begeleiding is noodzakelijke om de kans
op herhaling binnen aanvaarde grenzen te krijgen. Diverse ambulante en klinische trajecten
zijn ingezet. Verdachte heeft een langdurig gedwongen ambulant kader gehad. Dit heeft er
niet toe geleid dat het leven van verdachte in goede banen kwam. Ambulante hulp volstaat
niet en vanwege het gebrek aan ziektebesef en ziekte-inzicht wordt een voorwaardelijk kader
niet geïndiceerd geacht. Verdachte behoeft een langdurig klinische traject, gevolgd door een
resocialisatietraject. Geadviseerd wordt een behandeling in het kader van een
terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege.
De rechtbank neemt de conclusie van het psychiatrisch rapport met betrekking tot de verminderde toerekeningsvatbaarheid over en maakt deze tot de hare.
Uit de brief van de reclassering blijkt dat er geen reclasseringsadvies is opgesteld in verband met het advies van het NIFP tot observatie in het PBC dan wel tot oplegging van een TBS maatregel met verpleging van overheidswege, waardoor reclasseringsbemoeienis vervalt en een rapportage geen toegevoegde waarde heeft.
Over de vraag welke straf en/of maatregel passend en geboden is, overweegt de rechtbank, tegen de achtergrond van het voorgaande en alle feiten en omstandigheden afwegende, dat bij verdachte sprake is van complexe problematiek. Het door verdachte gepleegde ernstige strafbare feit hangt daarmee samen. Er moet ernstig rekening mee worden gehouden dat verdachte wederom een (ernstig) geweldsmisdrijf zal plegen indien verdachte voor deze problematiek niet wordt behandeld.
Op basis van de behandeling ter terechtzitting en de conclusie van het psychiatrisch rapport heeft de rechtbank de overtuiging bekomen dat een behandeling van verdachte geruime tijd zal gaan duren en dat verdachte ook daarna nog langdurige begeleiding en verdere hulpverlening nodig zal hebben om de kans op recidive te doen verminderen. De rechtbank acht, gelet op de ernst van de problematiek en het hoge recidiverisico, een behandeling als bijzondere voorwaarde in het kader van een voorwaardelijk strafdeel, behandeling in een civielrechtelijk kader of in het kader van een gedragsbeïnvloedende maatregel, zoals door de raadsman is aangevoerd, daarvoor ongeschikt. Verdachte mist immers ziektebesef en ziekte-inzicht en staat onvoldoende open voor behandeling. Bovendien zijn er reeds diverse (gedwongen) ambulante en klinische trajecten ingezet die niet tot gedragsverandering hebben geleid. Naar verwachting zal verdachte stoppen met zijn medicatie en zich onttrekken aan behandeling of toezicht wanneer dit niet in een gedwongen kader wordt opgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank resteert terbeschikkingstelling met dwangverpleging als het enige kader dat toereikend is voor de voor terugdringing van het recidiverisico vereiste behandeling van verdachte.
Op het plegen van het bewezenverklaarde feit, dat zeer ingrijpend is geweest voor het slachtoffer, kan naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden gereageerd dan met oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Gelet op de noodzaak van behandeling van verdachte en de wenselijkheid van een snelle aanvang daarvan, acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee jaar passend.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat de ernst van het feit, de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling eisen. De algemene veiligheid van personen vereist gelet op het vorenstaande ook dat verdachte van overheidswege wordt verpleegd.
De maatregel wordt voorts gegrond op het door verdachte begane misdrijf, waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en de omstandigheid dat sprake is van een misdrijf dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen.

8.De schade van de benadeelde

8.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van
€ 3.040,- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
- schade aan materiaal;
- kosten met betrekking tot opname ziekenhuis e.d.;
- medische kosten;
- verzorgingskosten.
Ter zitting heeft de benadeelde partij de vordering aangevuld met immateriële schade tot een bedrag van € 5.000,-.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat voor wat betreft de schadeposten “kosten aan materiaal” en “kosten m.b.t. opname ziekenhuis e.d.” wegens onvoldoende onderbouwing de niet-ontvankelijkheid moet worden uitgesproken, en dat de gevorderde schadeposten “medische kosten” en “verzorgingskosten” kunnen worden toegewezen.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat de gevorderde schadepost “schade aan materiaal” afgewezen dient te worden bij gebrek aan onderbouwing en onvoldoende gebleken samenhang met het bewezenverklaarde. Ten aanzien van de overige schadeposten dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard bij gebrek aan onderbouwing.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
De opgevoerde schade is onvoldoende komen vast te staan, omdat de gestelde schade onvoldoende is onderbouwd, terwijl door of namens verdachte de omvang ervan gemotiveerd is betwist. Het in de gelegenheid stellen van de benadeelde partij om deze schadeposten alsnog nader te onderbouwen leidt tot een onevenredige belasting van de strafrechtelijke procedure, zodat de rechtbank de benadeelde partij die gelegenheid niet zal bieden.
De benadeelde partij zal om die reden in zijn vordering niet-ontvankelijk worden verklaard. De benadeelde partij kan de vordering in zoverre slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.

9.De vordering tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft afwijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf gevorderd.
De raadsman heeft zich aangesloten bij het standpunt van de officier van justitie.
De rechtbank zal op grond van hetgeen de officier van justitie heeft aangevoerd en gelet op het bepaalde in artikel 14g van het Wetboek van Strafrecht de vordering tenuitvoerlegging afwijzen.

10.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 27, 37a en 37b Sr.

11.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf:
poging tot doodslag
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het primair bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
twee (2) jaren;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
maatregel
- de rechtbank gelast dat de verdachte ter zake van het tenlastegelegde
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat hij
van overheidswege wordt verpleegd.
vordering benadeelde partij
- bepaalt dat de benadeelde partij
[slachtoffer]niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
vordering na voorwaardelijke veroordeling
- wijst de vordering tenuitvoerlegging af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.M. Essed, voorzitter, mr. E.J.M. Bos en mr. A.A. Smit, rechters, in tegenwoordigheid van H.J.A. Teerlink, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 1 augustus 2019.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de regiopolitie Oost-Nederland met dossiernummer 2019044091.Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
1.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 18 juli 2019, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
“(…) Op 29 januari 2019 was ik in Almelo in mijn woning. [slachtoffer] was bij mij op bezoek om zaken voor mij te regelen. (…) Op een gegeven moment raakte ik geïrriteerd door [slachtoffer] . (…) [slachtoffer] wilde weg zonder iets te regelen voor mij. (…) Ik had er genoeg van. Ik heb een mes van tafel gepakt en [slachtoffer] in het gezicht gestoken. (…).”
2.
Het proces-verbaal van verhoor van verdachte, van 29 januari 2019, pagina’s 46 t/m 50, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van verdachte:
“(…) Ik wil niet elke keer die discussie voeren en toen heb ik hem maar gelijk gestoken. (…) Ik was het vandaag zo zat dat ik gewoon door hem moest prikken. (…) Ik had de hele tijd dat mes in mijn handen, maar hij had er de hele tijd niets van gezegd. (…) En toen heb ik hem meteen door zijn kankeroog gestoken. (…) V: Over wie praat je? A: [slachtoffer] (…).”
3.
Het proces-verbaal van aangifte van aangever [slachtoffer] , van 5 februari 2019, pagina’s 85 t/m 86, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van aangever:
“(…) Ik weet niet waar ik die verwonding heb gekregen. Ik heb [verdachte] wel zien zwaaien met een keukenmes. (…) Ik was bij [verdachte] thuis voor een begeleidend bezoek. (…) Hij werd verbaal agressief en liep met een mes door de kamer. (…) Op een gegeven moment dacht ik: “hoe kom ik hier weg”. Hij zat voor de deur waar je weg kunt. (…).”
4.
Een schriftelijk bescheid, zijnde een letselrapportage van forensisch deskundige A.A. van der Spaa van 4 juli 2019, betreffende het antwoord op de opdracht die aan hem is verleend tot het verstrekken van informatie en het doen van onderzoek, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
“(…) Datum letselonderzoek: 29-01-2019. (…) Steekverwonding onder het linkeroog. Het steektraject is vastgesteld middels een scan: van onder het oog, door het dak van de oogkas tot in de hersenen met bloedingen in de linkervoorzijde van de schedel. Verder zijn er bloedingen in beide zijventrikels, dit zijn vochtruimtes in de hersenen, hierbij treedt uitzetting van deze vochtruimtes op hetgeen een beginnende hydrocephalus (waterhoofd) ontstaat met drukverhoging in de hersenen. In het dak van de oogkas is een fractuur waarbij het bot in meerdere fragmenten is uiteen gevallen. (…) Op grond van de kleine scherpe verwoning onder het linkeroog (ongeveer 3 cm, voor zover te beoordelen onder het bloed) en het inwendige verloop van de verwondingen, zoals vast gesteld met de scans, moet hier sprake zijn van het met geweld binnendringen van een scherp, smal voorwerp. Dit noemen wij een steekverwonding. (…) De ernst van dit letsel is op zich levensbedreigend. (…) Zoals bij de vorige vraag beantwoord kan dit letsel in principe dodelijk zijn als er niet adequaat medisch wordt ingegrepen. (…).”