ECLI:NL:RBOVE:2019:2759

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
19 juli 2019
Publicatiedatum
6 augustus 2019
Zaaknummer
C/08/233251 / KG ZA 19-140
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • H. Bottenberg - van Ommeren
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van onroerend goed na ontbinding geregistreerd partnerschap met ontruimingsvordering

In deze zaak, die voor de Rechtbank Overijssel is behandeld, betreft het een kort geding tussen een vrouw en een man die een geregistreerd partnerschap hebben gehad. De vrouw vordert primair de verdeling van de woning die zij samen met de man heeft, en subsidiair om haar te machtigen om de onverdeelde helft van het aandeel van de man in de woning aan zichzelf te gelde te maken. De vrouw heeft in april 2018 de woning verlaten en woont sindsdien bij haar ouders met hun minderjarige kind. De man is in de woning blijven wonen. De rechtbank heeft eerder, op 12 februari 2019, een beschikking gegeven waarin de ontbinding van het geregistreerd partnerschap is uitgesproken en een deskundige is benoemd voor de verkoop van de woning. De vrouw stelt dat de man zijn deel van de hypothecaire lasten niet betaalt en dat hij schade aan de woning heeft toegebracht, waardoor deze niet verkoopbaar is. De man betwist deze claims en stelt dat hij de woning niet tegenwerkt en dat hij bezig is met klusprojecten.

De voorzieningenrechter oordeelt dat de primaire en subsidiaire vorderingen van de vrouw niet verenigbaar zijn met de eerdere beschikking van de rechtbank. Een kort geding kan niet dienen als een verkapt hoger beroep en de voorzieningenrechter kan geen definitieve beslissing nemen over de verdeling van de gemeenschap. De meest subsidiaire vordering van de vrouw, die strekt tot ontruiming van de woning, wordt echter toegewezen. De voorzieningenrechter oordeelt dat de man onvoldoende heeft aangetoond dat hij de verkoop van de woning niet tegenwerkt en dat zijn gedrag de verkoop bemoeilijkt. De man krijgt een termijn van twee weken om de woning te verlaten, met een dwangsom voor het geval hij hier niet aan voldoet. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer / rolnummer: C/08/233251 / KG ZA 19-140
Vonnis in kort geding van 19 juli 2019
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiseres, verder te noemen de vrouw,
advocaat mr. E.M. Elfrink te Hengelo (Ov),
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde, verder te noemen de man,
verschenen in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties,
  • de mondelinge behandeling op 5 juli 2019, waar de vrouw, bijgestaan door haar advocaat, en de man in persoon, zijn verschenen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn op 19 juli 2016 een geregistreerd partnerschap aangegaan. Partijen zijn de ouders van het minderjarige kind [A] .
2.2.
De vrouw heeft in april 2018 de woning van partijen aan [het adres]
(hierna: de woning) met [A] verlaten. Zij woont sindsdien met [A] bij haar ouders. De man is in de woning blijven wonen.
2.3.
Bij beschikking van deze rechtbank, locatie Almelo, van 4 december 2018 is
- onder meer - de ontbinding van het geregistreerd partnerschap uitgesproken. Tevens heeft de rechtbank een deskundige benoemd om de onderhandse verkoopwaarde van de, tot de gemeenschap van partijen behorende, woning te laten bepalen. Daarbij is bepaald dat partijen ieder de helft van het voorschot, dat door de deskundige is begroot op € 595,-- inclusief BTW, dienen te betalen.
2.4.
Bij beschikking van deze rechtbank, locatie Almelo, van 12 februari 2019 heeft de rechtbank, kort gezegd en voor zover van belang,:
- de benoeming van de deskundige ingetrokken, omdat de man zijn deel van het voorschot ter zake de kosten van de deskundige niet heeft betaald;
- de vrouw een machtiging ex artikel 3:174 van het Burgerlijk Wetboek (BW) tot het te gelde maken van de woning verleend en aldus om mede namens de man al hetgeen te doen dat nodig is om te komen tot uitvoering van verkoop en levering van de woning, waaronder het geven van de verkoopdracht aan een makelaar, het sluiten van en ondertekenen van de koopovereenkomst en het opdracht geven tot en ondertekenen van het notariële transport c.q. van de leveringsakte, waarbij vanuit de verkoopsom de hypotheek bij Aegon [nummer] wordt afgelost en eventuele kosten gemoeid met de verkoop worden betaald;
- bepaald dat de man, volgens aanwijzing van de door de vrouw aangezochte makelaar,
de woning toegankelijk moet laten zijn ten behoeve van de verkoop, waarbij hij alle aanwijzingen van de makelaar, ook wat betreft verkoopduidingen op het erf, dient op te volgen, dit op straffe van een dwangsom;
- de man veroordeeld om twee dagen voor de dag waarop de woning aan de kopende partij wordt geleverd, deze woning met al het zijne te ontruimen en te verlaten onder afgifte van de sleutels ter vrij beschikking van de kopende partij, dit op straffe van een dwangsom en de vrouw gemachtigd om deze ontruiming zo nodig zelf, met hulp van de sterke arm op kosten van de man te doen uitvoeren;
- bepaald dat de gemeenschap van partijen als volgt dient te worden verdeeld:
aan de man wordt toebedeeld:
* de helft van de over/onderwaarde resterend na verkoop van de woning onder aftrek van de hypotheek bij Aegon [nummer] en onder aftrek van de met de verkoop gemoeide kosten,
* de inboedel conform de lijst die door de vrouw als productie 17 in die procedure in het geding gebracht, waarbij aan de vrouw nog toekomen de bouwlamp en het logeerbed (zonder verrekening),
* diverse bankrekeningen en de ICS Creditcard,
aan de vrouw wordt toebedeeld:
* de helft van de over/onderwaarde resterend na verkoop van de woning onder aftrek van de hypotheek bij Aegon [nummer] en onder aftrek van de met de verkoop gemoeide kosten,
* de inboedel conform de lijst die door de vrouw als productie 17 in die procedure in het geding gebracht, waarbij aan de vrouw nog toekomen de bouwlamp en het logeerbed (zonder verrekening),
* diverse bankrekeningen,
* - de [auto] ter waarde van € 8.000,-,
- bepaald dat de vrouw vanwege overbedeling een bedrag ad € 4.000,- aan de man dient te betalen.
2.5.
Op 29 maart 2019 heeft de vrouw aangifte gedaan van identiteitsfraude tegen de man.
2.6.
De vrouw heeft makelaar [B] opdracht gegeven om de woning te taxeren. Op 23 april 2019 heeft hij een rapport uitgebracht. Uit het rapport volgt dat de marktwaarde € 245.000,-- is.
2.7.
De ontbinding van het geregistreerd partnerschap is op 24 april 2019 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.

3.Het geschil

3.1.
Het gevorderde door de vrouw strekt - zeer kort gezegd - primair tot verdeling van de woning in die zin dat de onverdeelde helft van het aandeel van de man in de woning aan haar wordt toegedeeld, subsidiair om haar naar analogie van artikel 3:174 BW te machtigen om de onverdeelde helft van het aandeel van de man in de woning aan zichzelf te gelde te maken en meest subsidiair tot veroordeling van de man om de woning te verlaten en te ontruimen en ontruimd te houden.
3.2.
Aan het gevorderde heeft de vrouw - samengevat weergegeven - het volgende ten grondslag gelegd. Partijen hebben afgesproken dat zij ieder de helft van de hypothecaire lasten zouden dragen. De vrouw voldoet bijna een jaar de volledige woonlasten van de woning, omdat de man zijn deel niet voldoet, terwijl zij er niet meer woont. Voorts stelt de vrouw zich op het standpunt dat de man schade heeft toegebracht aan de woning, waardoor de woning feitelijk onverkoopbaar is. Er is dan ook geen mogelijkheid om de woning te verkopen aan derden. De vrouw is bang dat de man mogelijk nog meer schade aan de woning toebrengt. Er zijn diverse afspraken met de man gemaakt, maar hij komt deze afspraken niet na. De vrouw voelt zich genoodzaakt de woning alsnog te verdelen in die zin dat zij de woning toegedeeld krijgt conform de door de makelaar bepaalde marktconforme prijs van € 245.000,--, onder de voorwaarde dat de man wordt ontslagen uit de hypothecaire aansprakelijkheid en dat hij zijn helft van de waarde, na verrekening van hetgeen de vrouw voor hem heeft voldaan, ontvangt. De overbedelingssom bedraagt € 11.272,--. Dit bedrag zal de vrouw bij levering van (het aandeel van de man in) de woning aan haar volgens de bij de dagvaarding gevoegde concept-verdelingsakte voldoen. De vrouw kan dit financieren. De vrouw kan dan de woning herstellen en de woning mogelijk in de toekomst verkopen. Subsidiair vordert de vrouw dat zij moet worden gemachtigd om de woning te gelde te maken aan haarzelf als kopende partij conform de door de makelaar vastgestelde marktconforme prijs. Meer subsidiair stelt de vrouw dat de man de woning moet verlaten en ontruimen zodat hij niet nog meer schade kan toebrengen aan de woning.
3.3.
De man voert hiertegen - samengevat weergegeven - het volgende aan. Hij stelt dat hij de verkoop van de woning niet tegenwerkt. Hij betwist dat hij schade heeft toegebracht aan de woning. Hij is bezig met een aantal klusprojecten in de woning. Hij is het niet eens met de door de makelaar vastgestelde marktconforme waarde van € 245.000,--. De woning is volgens hem significant meer waard. De man stelt dat hij binnenkort de woning wil verlaten omdat hij verwacht dat hij op korte termijn een functie in Rotterdam zal vervullen voor zijn werkgever. Er dient hem minstens een termijn van twee maanden te worden gegund om de woning te verlaten, anders wordt hij onnodig gedupeerd. Met betrekking tot de stelling van de vrouw dat hij afspraken niet nakomt, wijst de man erop dat hij een licht autistische stoornis heeft, waardoor hij alles te letterlijk neemt. Hij wil graag in overleg treden met de vrouw. De man stelt dat hij op dit moment betalingsproblemen heeft, maar hij betwist dat hij zijn deel van de hypothecaire lasten al een jaar lang niet heeft voldaan. De man stelt dat hij, met behulp van derden, in staat is om de woning over te nemen.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter vloeit de spoedeisendheid van de vorderingen voldoende voort uit de stellingen van de vrouw.
4.2.
Vooropgesteld wordt dat de rechtbank in haar beschikking van 12 februari 2019 de (wijze van) verdeling van de tussen partijen bestaande gemeenschap heeft vastgesteld. De woning dient te worden verkocht en daartoe is aan de vrouw een machtiging ex
artikel 3:174 BW verleend. Tevens is bepaald dat na verkoop van de woning en onder aftrek van de hypotheek en de met de verkoop gemoeide kosten de over- dan wel onderwaarde tussen partijen gelijkelijk zal worden verdeeld.
4.3.
Een kort geding is een zelfstandige en bijzondere rechtsgang voor burgerlijke zaken strekkende tot het verkrijgen van een voorlopige en/of een bewarende voorziening in spoedeisende zaken. De primaire en subsidiaire vordering van de vrouw komen feitelijk neer op een andere wijze van verdeling van de tussen partijen bestaande gemeenschap en daarmee op het vaststellen van een andere rechtsverhouding tussen partijen. Gesteld noch gebleken is dat partijen na de beschikking van 12 februari 2019 een andere wijze van verdeling zijn overeengekomen. Bovendien is de door de rechtbank in de beschikking van 12 februari 2019 vastgestelde (wijze van) verdeling met betrekking tot de woning conform het voorstel destijds van de vrouw. De primaire en subsidiaire vordering van de vrouw laten zich dan ook niet verenigen met de inhoud van en de beslissing(en) in de beschikking van 12 februari 2019. Dat deze vorderingen van de vrouw zijn ingegeven doordat volgens de vrouw verkoop van de woning aan een derde niet mogelijk is door de houding en handelwijze van de man, doet er niet aan af dat de voorzieningenrechter niet voorbij kan gaan aan de beschikking van 12 februari 2019. Een kort geding kan niet dienen als een verkapt hoger beroep. Gelet op het karakter van een kort gedingprocedure, zijnde het treffen van een ordemaatregel, leent deze procedure zich er bovendien in beginsel niet voor dat de voorzieningenrechter een wijze van verdeling gelast in het kader van artikel 3:185 BW. De primaire en subsidiaire vordering van de vrouw hebben een definitief karakter en het is in het licht van het voorgaande niet aan de voorzieningenrechter om in het kader van een ordemaatregel een definitief einde aan de verdeling te maken die ook nog eens afwijkt van de door de rechtbank bij beschikking van 12 februari 2019 vastgestelde (wijze van) verdeling. Daarnaast is de voorzieningenrechter van oordeel dat de vrouw haar doel, verkoop van de woning, ook door het meest subsidiair gevorderde kan bereiken. Reeds hierom zal de voorzieningenrechter de primaire en subsidiaire vordering van de vrouw afwijzen.
4.4.
De voorzieningenrechter ziet voldoende aanleiding om de meest subsidiaire vorderding strekkende tot ontruiming op na te melden wijze toe te wijzen. De man stelt weliswaar dat hij de verkoop van de woning niet tegenwerkt en dat er sprake is van klusprojecten, maar uit de zich in het dossier bevindende stukken komt een beeld naar voren dat duidt op een houding van de man die de verkoop van de woning in ieder geval niet ten goede komt. De man heeft onvoldoende weersproken dat hij afspraken niet is nagekomen dan wel niet nakomt. Daarnaast vermeldt de door de vrouw ingeschakelde makelaar in het taxatierapport dat er sprake is van ernstige gebruiksschade en dat de woning niet “woonklaar” is. De foto’s van de woning in het taxatierapport rechtvaardigen naar het oordeel van de voorzieningenrechter ook geen andere conclusie dan dat de woning in de huidige staat niet of in ieder geval veel moeilijker is te verkopen. Dat het gedrag van de man mogelijk (deels) voortvloeit uit een (psychische) stoornis, doet er niet aan af dat het onder de gegeven omstandigheden niet (goed) mogelijk is om de woning te verkopen. Partijen hebben er uiteindelijk allebei belang bij om tot een definitieve afwikkeling van de bestaande gemeenschap te komen en de verkoop van de woning tegen een zo gunstig mogelijke prijs vormt daarvan een belangrijk onderdeel. Met inachtneming van het vorenstaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat de belangen van de vrouw zwaarder wegen dan de belangen van de man. De voorzienbare gevolgen van de ontruiming maken dat de man een alternatieve woonruimte moet zoeken. Dit vormt geen voldoende reden om de belangenafweging anders te laten uitvallen. Aan de man zal een redelijke termijn worden gegund om de woning te verlaten en te ontruimen. De termijn van twee maanden die de man verlangt, acht de voorzieningenrechter in het licht van het voorgaande te lang. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de man ook geen specifieke omstandigheden heeft aangevoerd op grond waarvan zou moeten worden geoordeeld dat het voor hem niet mogelijk is om op redelijk korte termijn elders een (tijdelijke) woonruimte te vinden. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is het redelijk om de man een termijn van twee weken te gunnen, aangezien hij in de woning woont en hij zorg zal moeten dragen voor een verhuizing. Dit kost enige tijd. De in dit verband gevorderde dwangsom zal worden gematigd en gemaximeerd, op na te melden wijze.
4.5.
Ter voorlichting aan de man wenst de voorzieningenrechter op te merken dat het vanzelf spreekt dat hij de woning in goede en ordentelijke staat achter laat.
4.6.
De mede gevorderde machtiging van de vrouw om de ontruiming zo nodig zelf uit te voeren met behulp van de sterke arm zal worden afgewezen, nu deze niet op de wet berust. Artikel 556 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) schrijft voor dat de gedwongen ontruiming geschiedt door een deurwaarder. Onverenigbaar met die regel is dat de voorzieningenrechter niettemin de vrouw zou machtigen om zelf de ontruiming te bewerkstelligen. De deurwaarder zelf behoeft geen rechterlijke machtiging om bevoegd te zijn de hulp van de sterke arm in te roepen. Die bevoegdheid ontleent hij immers rechtstreeks aan artikel 557 Rv, waarin artikel 444 Rv van overeenkomstige toepassing wordt verklaard.
4.7.
In het verlengde van het vorenoverwogene bestaat er eveneens aanleiding om het gevorderde onder XV. in het petitum van de dagvaarding op na te melden wijze toe te wijzen. De in dit verband gevorderde dwangsom zal worden gematigd en gemaximeerd op na te melden wijze.
4.8.
In de omstandigheid dat partijen gewezen partners zijn, ziet de voorzieningenrechter (ambtshalve) aanleiding om de proceskosten te compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. In hetgeen de vrouw (in het lichaam van de dagvaarding) heeft aangevoerd ziet de voorzieningenrechter onvoldoende aanleiding om van dit uitgangspunt af te wijken.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt de man de woning staande en gelegen aan [het adres]
binnen 14 (veertien) dagen na betekening van dit vonnis te verlaten en te ontruimen en ontruimd te houden alsook ter vrije beschikking te stellen aan de vrouw onder afgifte van de sleutels van de woning, op straffe van verbeurte van een dwangsom van
€ 500,-- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat hiermee in gebreke wordt gebleven tot een maximum van € 10.000,--;
5.2.
veroordeelt de man om zich binnen 14 (veertien) dagen na betekening van dit vonnis in het bevolkingsregister te doen (laten) uitschrijven op [het adres] , op straffe van een dwangsom van € 500,-- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat hiermee in gebreke wordt gebleven tot een maximum van € 10.000,--;
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
compenseert de kosten van deze procedure in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.5.
wijst af het meer of ander gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. Bottenberg - van Ommeren en in het openbaar uitgesproken op 19 juli 2019 (ib). [1]

Voetnoten

1.type: