ECLI:NL:RBOVE:2019:2798

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
31 juli 2019
Publicatiedatum
7 augustus 2019
Zaaknummer
C/08/234300 / KG ZA 19-172
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot verwijdering van BKR-registratie afgewezen in kort geding

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 31 juli 2019 uitspraak gedaan in een kort geding waarin eisers, [Eiser sub 1] en [Eiseres sub 2], verzochten om de verwijdering van negatieve BKR-registraties. Eisers, die in financiële problemen verkeerden, hadden in het verleden kredietovereenkomsten afgesloten met Defam B.V. en Next Finance B.V. en waren betrokken bij een minnelijke schuldsanering die op 3 augustus 2017 succesvol was afgerond. Ondanks deze sanering bleven de negatieve registraties bij het BKR bestaan, wat eisers belemmerde in het verkrijgen van een hypothecaire lening voor noodzakelijke woningrenovaties.

De rechtbank oordeelde dat de registraties terecht waren, omdat deze waren gedaan in overeenstemming met de wettelijke verplichtingen van de kredietverstrekkers. De voorzieningenrechter benadrukte dat de belangenafweging tussen de consument en de kredietverstrekkers in dit geval niet in het voordeel van eisers uitviel. De rechtbank stelde vast dat er onvoldoende bewijs was geleverd dat de registraties disproportioneel waren en dat de eisers niet hadden aangetoond dat hun situatie zodanig was dat de registraties verwijderd moesten worden. De vorderingen van eisers werden afgewezen, en zij werden veroordeeld in de proceskosten van zowel Defam als Next Finance.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer / rolnummer: C/08/234300 / KG ZA 19-172
Vonnis in kort geding van 31 juli 2019
in de zaak van

1.[Eiser sub 1] ,

2.
[Eiseres sub 2],
beiden wonende te [woonplaats] ,
eisers,
hierna gezamenlijk te noemen [eiser c.s.] en afzonderlijk [Eiser sub 1] en [Eiseres sub 2] ,
advocaat mr. T. Şeker, advocaat te Enschede,
tegen

1.de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid DEFAM B.V.,

gevestigd te Bunnik,
gedaagde,
hierna te noemen Defam,
advocaat mr. J.M. Penders, advocaat te Beek-Ubbergen,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
NEXT FINANCE B.V.,
gevestigd te Zwolle,
gedaagde,
hierna te noemen Next Finance,
advocaat mr. W. Kok, advocaat te Ede.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 27 juni 2019 met producties;
  • de bij brief van 12 juli 2019 door Defam ingebrachte producties,
  • de conclusie van antwoord met producties van Next Finance;
  • de mondelinge behandeling van 17 juli 2019;
  • de pleitnota van Defam.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
In de periode 2007-2009 is [eiser] werkloos geworden, ten gevolge waarvan [eiser c.s.] in financiële problemen is geraakt.
2.2.
[eiser c.s.] heeft een kredietovereenkomst met Next Finance afgesloten. Bij het doorlopend krediet is in het Centraal Krediet Informatiesysteem (CKI) van het Bureau Krediet Registratie (BKR) als registratiedatum vermeld 24 september 2007. Het krediet is geregistreerd onder contractnummer [1 ] .
2.3.
[eiser c.s.] heeft een kredietovereenkomst met Defam voor een kredietlimiet van € 40.000,00 gesloten. Het doorlopend krediet is in het CKI van het BKR geregistreerd onder contractnummer [2] met als registratiedatum 17 februari 2010.
2.4.
Next Finance heeft op 19 juli 2014 een achterstandsregistratie (code A) bij het BKR gedaan. Defam heeft onder meer op 31 december 2016 een achterstandsregistratie bij het BKR gedaan.
2.5.
In verband met hun financiële problemen heeft [eiser c.s.] hulp gezocht bij de Stadsbank Oost Nederland (SON) en is een minnelijke schuldsaneringstraject opgestart. Dit traject is op 3 augustus 2017 succesvol afgerond, waardoor [eiser c.s.] schuldenvrij werd: de schuldeisers hebben circa 83% van hun vordering ontvangen. Ook Defam en Next Finance hadden hun vordering ingediend bij de schuldhulpverlenende instantie en deze schulden zijn (dus) ook gesaneerd. [eiser c.s.] hebben in dit traject hun koopwoning aan [het adres] te [woonplaats] behouden.
2.6.
Defam heeft vervolgens op 4 augustus 2017 een melding herstel achterstand (H) gedaan bij het BKR en op 7 augustus 2017 een code 3 laten plaatsen, omdat een afboeking van meer dan € 250,- (namelijk € 14.891,94) had plaatsgevonden.
2.7.
Next Finance heeft op 3 augustus 2017 een code 3 laten plaatsen bij het BKR, omdat zij het restant van haar vordering ad meer dan € 250,- had afgeboekt.
2.8.
[eiser c.s.] heeft Defam en Next Finance op 15 mei 2019 verzocht om de negatieve BKR-coderingen te verwijderen. Defam en Next Finance hebben [eiser c.s.] geschreven dat niet te zullen doen.
2.9.
De Handreiking Belangenafweging (HBA) biedt handvatten bij de beoordeling van verzoeken tot verwijdering of wijziging van BKR-coderingen en is tot stand gekomen in samenspraak met de (brancheorganisaties van de) deelnemers van Stichting BKR. In de HBA staat onder meer:
"(…)
Bij een belangenafweging dient het individueel belang van de consument te worden afgewogen tegen het belang van de kredietverstrekker en de samenleving, die immers zoveel mogelijk overkreditering en problematische schulden wil voorkomen en verhelpen (het algemeen belang). Op basis van deze belangenafweging kan, in uitzonderlijke gevallen, een terechte registratie alsnog worden verwijderd, omdat deze disproportioneel blijkt. (…) Het is belangrijk dat de consument van de bijzondere individuele omstandigheden relevante gegevens aanlevert aan de kredietverstrekker ten behoeve van een zorgvuldige belangenafweging en ordentelijke dossiervorming.
(…)
"
Als de consument nadere informatie verschaft aan de CKI-deelnemer, kan dit tot een individuele belangenafweging door de CKI-deelnemer aanleiding geven.
(…)
De belangenafweging moet plaatsvinden op basis van de door de consument gestelde bijzondere individuele omstandigheden. Daarbij is de kwaliteit van de argumenten van belang en niet de kwantiteit.
De gestelde feiten en bijzondere individuele omstandigheden moeten, ter voorkoming van misbruik, wel voldoende zijn onderbouwd (bewijs)."
2.10.
[eiser] heeft als QHSE-engineer een contract voor onbepaalde tijd bij [naam bedrijf] . [Eiseres sub 2] heeft sinds 1997 een WAO-uitkering. Het netto gezinsinkomen bedraagt circa € 4.100,- per maand.

3.Het geschil

3.1.
[eiser c.s.] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, dat Defam en Next Finance worden veroordeeld om de bijzonderheidscoderingen in het CKI van het BKR op naam van [eiser c.s.] binnen 48 uur na betekening van het vonnis te laten verwijderen op straffe van een dwangsom van € 1.000,- voor elke dag dat Defam en Next Finance daaraan niet voldoen, met een maximum van € 100.000,-, met veroordeling van Defam en Next Finance in de proceskosten.
3.2.
[eiser c.s.] stelt recht en belang te hebben bij verwijdering van de BKR-registraties, omdat de registraties in de weg staan aan het verkrijgen/oversluiten van een hypothecaire geldlening. Met die nieuwe geldlening, waarbij een bedrag van € 30.000,- zal worden bijgeleend, zullen de hypothecaire maandlasten aanzienlijk lager zijn dan nu, zodat het noodzakelijk onderhoud van het huis kan worden uitgevoerd. [Eiseres sub 2] heeft reuma en fibromyalgie-klachten. De huidige staat van de woning is wegens vocht- en tochtproblemen en ander achterstallig onderhoud van nadelige invloed op haar gezondheid: het onderhoud dient daarom zo snel mogelijk plaats te vinden. Bovendien is de hypotheekrente nu zeer laag en is er een reële kans dat deze over enkele jaren zal stijgen, waardoor de financiering van het onderhoud alleen maar duurder wordt. Ook is het niet uit te sluiten dat de staat van het huis tegen die tijd dermate slecht is, dat het huis gedwongen verkocht moet worden en dat een woning gehuurd moet worden, met een mogelijke restschuld tot gevolg. [eiser c.s.] meent overigens ook dat de BKR-coderingen onterecht zijn, omdat deze plaatsvonden tijdens het schuldsaneringstraject, toen er geen sprake was van een achterstand, en Next Finance en Defam hebben verzuimd aan hun vooraankondigingsverplichting te voldoen.
3.3.
Defam en Next Finance voeren verweer, dat hierna aan de orde komt.

4.De beoordeling

4.1.
Defam en Next Finance zijn aanbieders van krediet in de zin van artikel 1:1 van de Wet financieel toezicht (Wft). Op grond van artikel 4:32 Wft zijn Defam en Next Finance verplicht om deel te nemen aan een stelsel van kredietregistratie. Het CKI is een dergelijke kredietregistratie en Defam en Next Finance zijn als deelnemers aan het CKI gebonden aan het door CKI vastgestelde Algemeen Reglement (AR). Het doel van BKR is het bevorderen van een maatschappelijke verantwoorde financiële dienstverlening. Het BKR wil enerzijds consumenten beschermen tegen overkreditering en andere financiële problemen en ander-zijds voor haar zakelijke klanten een bijdrage leveren aan het beperken van de financiële risico's bij kredietverlening en aan het voorkomen en bestrijden van misbruik en fraude.
Het AR legt aan een deelnemer de verplichting op een melding te doen bij het BKR van (onder meer) een ontstane achterstand, waarna de betreffende consument in het CKI een A-code krijgt en van de omstandigheid dat er een bedrag van € 250,- of meer is afgeboekt (bijzonderheidscode 3).
4.2.
Het registreren van [eiser c.s.] in het CKI van het BKR is aan te merken als het verwerken van persoonsgegevens in de zin van artikel 4 onder 2 Algemene verordening gegevensbescherming (AVG). Op grond van artikel 21 van de AVG kan verwijdering van persoonsgegevens worden verzocht wanneer de desbetreffende persoonsgegevens feitelijk onjuist zijn, voor het doel of de doeleinden van de verwerking onvolledig of niet ter zake dienend zijn dan wel anderszins in strijd met de wettelijke voorschriften worden verwerkt.
4.3.
Ingevolge het arrest Santander van de Hoge Raad (HR 9 september 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ8097, NJ 2011/595) dient bij elke gegevensverwerking onder meer te zijn voldaan aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. Dit brengt mee dat de inbreuk op de belangen van betrokkene niet onevenredig mag zijn in verhouding tot het met de verwerking te dienen doel en dat dit doel in redelijkheid niet op een andere, voor betrokkene minder nadelige, wijze kan worden verwezenlijkt.
4.4.
In het BKR-overzicht van [eiser c.s.] staat bij zowel Defam als Next Finance een achterstandscodering A en bijzonderheidscode 3. Volgens [eiser c.s.] zijn deze registraties niet terecht, nu zij hebben plaatsgevonden tijdens het minnelijke traject. Bij aanvang dan wel tijdens dit traject was geen sprake van achterstanden. Bovendien hebben Defam en Next Finance verzuimd aan hun vooraankondigingsverplichting te voldoen.
Defam en Next Finance betwisten dat de registraties niet terecht zouden zijn. Bij een betalingsachterstand van twee maanden of meer moet de achterstand geregistreerd worden bij het BKR. Door Defam is aangevoerd dat in 2012 en 2013 meerdere maandtermijnen door [eiser c.s.] zijn gestorneerd. Ook tijdens het minnelijke schuldsaneringstraject van juli 2014 tot juli 2017 zijn achterstanden ontstaan. Voldoende aannemelijk is geworden dat [eiser c.s.] schulden had bij Defam en Next Finance en dat daarop achterstanden zijn ontstaan. Dat Defam en Next Finance na de minnelijke schuldsaneringsregeling meer dan € 250,- hebben moeten afboeken, staat vast, zodat ook de bijzonderheidscodering 3 terecht is. [eiser c.s.] kan dan ook geen verwijdering van de gegevens eisen op de grond dat deze onjuist zouden zijn. Voorts maakt volgens vaste jurisprudentie de enkele omstandigheid dat de vereiste vooraankondiging een betrokkene niet heeft bereikt, op zichzelf niet dat de negatieve registratie moet worden verwijderd. Het AR bevat bovendien geen sanctie voor het geval de betrokkene de vooraankondiging niet heeft ontvangen. Of de vooraankondiging is verzonden of ontvangen, is hier dus niet relevant.
4.5.
De registraties van de achterstands- en bijzonderheidscoderingen bij het BKR blijven in beginsel voor de duur van vijf jaar nadat bij BKR een melding is gedaan zichtbaar op de door BKR verstrekte overzichten, in dit geval dus tot augustus 2022. Bij de vraag of van dit beginsel in een concreet geval ten gunste van de betrokkene moet worden afgeweken weegt het algemeen belang dat wordt gediend met de BKR-registratie zeer zwaar, en moet er sprake zijn van uitzonderlijke persoonlijke omstandigheden om tot de conclusie te kunnen komen dat de betrokkene door de BKR-registratie onevenredig in zijn persoonlijke belangen wordt getroffen. Van het bestaan van dergelijke omstandigheden is naar het oordeel van de voorzieningenrechter in dit geding onvoldoende gebleken.
4.6.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat de stelling van [eiser c.s.] dat Defam en Next Finance bij hem om informatie hadden moeten verzoeken om een goede belangenafweging te maken (en dat van [eiser c.s.] dus geen actieve houding mocht worden verwacht), gelet op hetgeen in de HBR is opgenomen, onjuist is. Het ligt primair op de weg van [eiser c.s.] , die op de hoogte is van de bijzondere omstandigheden aan zijn kant, om de informatie daarover aan Defam en Next Finance te verstrekken.
4.7.
[eiser c.s.] heeft weliswaar verklaard dat hij tot augustus 2022, de einddatum van de registratie, geen hypothecaire geldlening zal kunnen krijgen of oversluiten, maar het is onvoldoende aannemelijk geworden dat de inbreuk op de belangen van [eiser c.s.] onevenredig is in verhouding tot het met de vermelding in het BKR te dienen doel en/of dat dit doel in redelijkheid op een andere, voor [eiser c.s.] minder nadelige wijze kan worden verwezenlijkt. [eiser c.s.] heeft een koopwoning, waar hij al twintig jaar in woont. [eiser c.s.] heeft wel foto's van de staat van de woning in het geding gebracht, maar niet een rapport overgelegd waaruit blijkt van de dringende noodzaak tot renovatie van de woning op korte termijn. Dat renovatie de gezondheid van [Eiseres sub 2] ten goede komt, wil de voorzieningenrechter aannemen, maar dat de gezondheid van [Eiseres sub 2] ernstig lijdt onder de huidige staat van de woning en de gezondheidssituatie zo nijpend is dat renovatie vóór augustus 2022 moet plaatsvinden, is vooralsnog niet gebleken: een doktersverklaring ter zake ontbreekt. Daar komt bij dat [eiser c.s.] in de afgelopen twee jaren met een gezamenlijk maandelijks netto inkomen van om en nabij € 4.100,- een bedrag moet kunnen sparen voor onderhoud. Dat [eiser c.s.] geld heeft uitgegeven aan kleding en nieuwe meubels is zijn keuze geweest. Als de woonsituatie echter zo onhoudbaar is als [eiser c.s.] nu stelt, dan had [eiser c.s.] andere prioriteiten moeten stellen. [eiser c.s.] heeft gesteld wel klein onderhoud te hebben kunnen uitvoeren, maar dat de kosten van het groter onderhoud (dubbelglas, kozijnen, vochtproblematiek aanpakken en het verduurzamen van de woning) veel hoger liggen. [eiser c.s.] heeft echter niet inzichtelijk gemaakt waarom het in de afgelopen twee jaren niet is gelukt om een bedrag opzij te zetten voor renovatie. Uit een financieel overzicht had kunnen blijken wat de inkomsten en uitgaven van [eiser c.s.] zijn (geweest) de afgelopen twee jaar, maar een dergelijk overzicht is niet overgelegd. Ook een onderbouwing dat de kosten van de renovatie/onderhoud een bedrag van € 30.000,- belopen, ontbreekt. Het had op de weg van [eiser c.s.] gelegen om voldoende onderbouwing aan te leveren dat er daadwerkelijk sprake is van een enorme impact. De omstandigheid dat iemand geen hypotheek kan krijgen is op zich onvoldoende om een (juiste) registratie van tafel te krijgen, ook niet als de actuele woonsituatie van de betrokkene verre van optimaal is.
4.8.
Daar komt bij dat nog veel zaken onduidelijk zijn gebleven. Door [eiser c.s.] is niet inzichtelijk gemaakt welke huidige hypotheekvorm hij momenteel heeft, wat de hypothecaire schuld is, wat de marktwaarde van de woning is en welke hypotheekvorm hij wenst. [eiser c.s.] heeft weliswaar een productie overgelegd waarin drie opties van een hypothecair krediet staan vermeld en worden vergeleken, maar niet duidelijk is waar de voorkeur naar uitgaat en welk hypothecair krediet [eiser c.s.] had kunnen verkrijgen bij Aegon en SNS. Evenmin is duidelijk voor welke vorm [eiser c.s.] een hypothecair kredietaanvraag bij Aegon en SNS heeft gedaan. Niet gebleken is welke BKR-registratie heeft gezorgd voor de afwijzing van de aanvraag voor een hypothecaire geldlening, of [eiser c.s.] zonder BKR-registratie in aanmerking komt voor het gewenste hypothecair krediet, dat een hogere leensom financieel mogelijk is en dat een kredietverstrekker het verhoogde hypothecair krediet zal verstrekken.
Bovendien komt daar de omstandigheid bij dat [eiser c.s.] bij het oversluiten van de hypotheek, waarbij een bedrag van € 30.000,- moet worden bijgeleend, niet meer dan 100% van de marktwaarde van de woning kan financieren en dat hij bij het oversluiten van zijn hypotheek (waarschijnlijk) een direct te betalen boete aan Obvion verschuldigd is. Ter zitting is niet gebleken dat hij met die omstandigheid rekening heeft gehouden. De wens van [eiser c.s.] een hypotheek te verkrijgen, althans hun hypotheek over te sluiten onder opneming van een extra krediet van € 30.000,- weegt niet op tegen het gerechtvaardigde belang van Defam en Next Finance en het algemeen belang bij de handhaving van de registraties.
4.9.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat Defam en Next Finance terecht hebben geweigerd in te stemmen met verwijdering van de BKR-registraties dan wel de daaraan gekoppelde coderingen. De vordering zal dan ook worden afgewezen.
4.10.
[eiser c.s.] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld van Defam en Next Finance.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiser c.s.] hoofdelijk in de proceskosten, aan de zijde van Defam tot op heden begroot op € 1.272,-, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening;
5.3.
veroordeelt [eiser c.s.] hoofdelijk in de proceskosten, aan de zijde van Next Finance tot op heden begroot op € 1.272,-, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening;
5.4.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.J. Haarhuis en in het openbaar uitgesproken op 31 juli 2019. [1]

Voetnoten

1.type: