ECLI:NL:RBOVE:2019:2823

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
31 juli 2019
Publicatiedatum
9 augustus 2019
Zaaknummer
C/08/226285 / HA ZA 18-556
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S.J.S. Groeneveld - Koekkoek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling en onrechtmatig handelen in het kader van een bemiddelingsovereenkomst

In deze zaak vordert Hartd. B.V. betaling van een bedrag van € 28.838,40 van Metadecor B.V. Hartd stelt dat er een overeenkomst van opdracht is gesloten voor de inlening van een kandidaat, [A], die door Metadecor op gesprek is uitgenodigd. Hartd meent dat Metadecor toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van deze overeenkomst door [A] niet in te lenen en hem vervolgens zelf in dienst te nemen. Metadecor betwist dat er een overeenkomst tot stand is gekomen en voert verweer tegen de vorderingen van Hartd.

De rechtbank Overijssel oordeelt dat de e-mail van 7 november 2017, waarin Hartd kandidaten voorstelt, niet als een aanbod kan worden beschouwd omdat de essentialia van de overeenkomst ontbreken. Hierdoor is er geen (bemiddelings)overeenkomst tot stand gekomen. De rechtbank concludeert dat Hartd geen feiten of omstandigheden heeft gesteld die erop wijzen dat er op een later moment alsnog een overeenkomst is ontstaan. De vorderingen van Hartd worden afgewezen, en Hartd wordt veroordeeld in de proceskosten van Metadecor, die zijn begroot op € 3.340,00.

De rechtbank benadrukt dat voor de totstandkoming van een overeenkomst wilsovereenstemming vereist is over de essentiële onderdelen. Aangezien dit niet het geval is, faalt ook het beroep van Hartd op onrechtmatig handelen door Metadecor. De rechtbank wijst de vorderingen van Hartd af en verklaart het vonnis uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer / rolnummer: C/08/226285 / HA ZA 18-556
Vonnis van 31 juli 2019
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HARTD. B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Vorden,
eiseres,
advocaat mr. J. Visser te Dordrecht,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
METADECOR B.V.,
gevestigd te IJsselmuiden en kantoorhoudende te Kampen,
gedaagde,
advocaat mr. J.W. Both te Kampen.
Partijen zullen hierna Hartd en Metadecor genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 27 februari 2019
- het proces-verbaal van comparitie van 26 april 2019 en het daarin op blad 1 vermelde processtuk.
1.2.
Hierna is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Hartd is een onderneming die zich onder meer richt op de uitlening van personeel aan derden.
2.2.
Metadecor is een onderneming die zich bezighoudt met het realiseren van designgevels voor utiliteit en andere gebouwen.
2.3.
In het najaar van 2017 heeft Metadecor in een of meer kranten een advertentie geplaatst voor de vacature van een technisch tekenaar/engineer.
2.4.
Op 1 november 2017 is een arbeidsovereenkomst tot stand gekomen tussen Hartd en [A] , voor de functie van junior tekenaar. Deze overeenkomst is aangegaan voor een periode van een jaar, ingaande 13 november 2017, en bevatte geen tussentijdse opzegmogelijkheid.
2.5.
In november 2017 heeft Hartd in het kader van een acquisitie telefonisch contact opgenomen met Metadecor. In dit telefoongesprek is afgesproken dat Hartd Metadecor een of meer kandidaten zou voorstellen voor de onder 2.3 genoemde vacature.
2.6.
Op 7 november 2017 heeft de heer [B] namens Hartd (hierna te noemen [B] ) een e-mail gestuurd aan de heer [C] , werkzaam bij Metadecor, waarin onder meer het volgende vermeld staat:
“Zoals telefonisch afgesproken ontvangt u hierbij mijn contactgegevens en geheel vrijblijvend de gegevens van onze medewerkers die op korte termijn binnen uw organisatie kunnen worden ingezet.
Tevens bestaat er de mogelijkheid om onze werknemers over te nemen na een periode van 1560 gewerkte uren.
Werknemer :[A]
Functie :Tekenaar WTB
(…)
Uurtarief :31,75 excl. BTW, reiskosten a € 0,19 per km
(…)
Werknemer :[D]
Functie :Tekenaar WTB (junior)
(…)
Uurtarief :€ 28,- excl. BTW, reiskosten a € 0,19 per km
(…)
Op elke medewerker van Hartd. BV is een proefdag van toepassing en is het tarief gebaseerd op een 40-urige werkweek. (…)”
De in deze e-mail genoemde [A] is [A] .
2.7.
Naar aanleiding van voornoemde e-mail heeft Metadecor aan Hartd te kennen gegeven een kennismakingsgesprek met [A] te willen. Dit gesprek heeft op 15 november 2017 plaatsgehad. Op 17 november 2017 heeft een tweede gesprek tussen Metadecor en [A] plaatsgevonden.
2.8.
Per e-mail van 21 november 2017 heeft de directeur van Metadecor aan Hartd kenbaar gemaakt dat Metadecor geen gebruik zal maken van haar diensten en dat zij [A] dan ook niet aan zal nemen.
2.9.
Op 22 november 2017 heeft Hartd aan de directeur van Metadecor een e-mail gestuurd waarin vermeld staat:
“Hierbij uw voorgestelde aanbod: Een uurtarief van 30,75 ex reiskosten voor een duur van 760 uur.”
2.10.
[A] heeft zijn arbeidsovereenkomst met Hartd tijdens zijn proeftijd op 28 november 2017 opgezegd.
2.11.
Per 4 december 2017 is [A] voor een periode van een jaar in dienst getreden bij Metadecor. In oktober 2018 heeft [A] de arbeidsovereenkomst met Metadecor opgezegd.
3. Het geschil
3.1.
Hartd vordert veroordeling van Metadecor, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, tot betaling van een bedrag van € 28.838,40, bestaande uit een bedrag van
€ 27.786,40 aan hoofdsom en een bedrag van € 1.052,00 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente en met de kosten van deze procedure.
3.2.
Hartd legt aan deze vorderingen – kort samengevat – het navolgende ten grondslag.
Tussen partijen is in november 2017 een overeenkomst van opdracht gesloten met het oog op inlening van een door Metadecor geschikt bevonden kandidaat. Metadecor heeft immers naar aanleiding van de hiervoor onder 2.6 genoemde e-mail [A] twee keer op gesprek laten komen, zodat sprake is van aanvaarding van het door Hartd in die e-mail gedane aanbod. Metadecor is toerekenbaar tekort geschoten in de nakoming van de betreffende overeenkomst en heeft zich niet gedragen volgens de eisen van redelijkheid en billijkheid die contractpartijen jegens elkaar in acht dienen te nemen door aan Hartd mede te delen [A] niet voor zich te willen laten werken en hem vervolgens onmiddellijk daarop zelf in dienst te nemen. Subsidiair heeft Metadecor met haar handelwijze onrechtmatig gehandeld jegens Hartd. Metadecor is aansprakelijk voor de schade die Hartd als gevolg van de tekortkoming van Metadecor althans haar onrechtmatig handelen heeft geleden. Deze schade bestaat uit de netto winst die Hartd zou hebben behaald indien Metadecor [A] zou hebben ingeleend en bedraagt € 27.786,40.
3.3.
Metadecor voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het debat van partijen spitst zich allereerst toe op de vraag of een overeenkomst tussen hen tot stand is gekomen.
4.2.
De rechtbank stelt voorop dat op grond van artikel 6:217 BW een overeenkomst tot stand komt door een aanbod van de ene partij en een daarop aansluitende aanvaarding van de andere partij. De totstandkoming van een overeenkomst vereist wilsovereenstemming tussen partijen over de essentiële onderdelen van de overeenkomst. Bij de beoordeling van de vraag of tussen partijen een overeenkomst tot stand is gekomen, komt het aan op wat partijen over en weer hebben verklaard en uit elkaars verklaringen hebben afgeleid en in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mochten afleiden.
4.3.
Hartd meent dat de hiervoor onder 2.6 genoemde e-mail van 7 november 2017 als aanbod moet worden beschouwd en stelt dat Metadecor dit aanbod heeft aanvaard door [A] , een van de in die e-mail genoemde kandidaten, tot twee keer toe op gesprek te laten komen. Uit de betreffende e-mail blijkt echter niet wat de essentialia zijn van de door Hartd gestelde overeenkomst. In het bijzonder volgt uit die e-mail niet tot welke prestatie Metadecor zich zou verbinden door de in de e-mail genoemde kandidaten voor een gesprek uit te nodigen. Hartd heeft hier ook niets over gesteld. De e-mail is naar het oordeel van de rechtbank daarom te onbepaald om als aanbod te worden beschouwd. Dit sluit aan bij de door Hartd ter zitting gegeven toelichting dat pas indien duidelijk zou zijn geworden dat Metadecor verder wilde met [A] , een specifiek op hem gerichte inleenovereenkomst tussen partijen zou zijn opgesteld met de geldende afspraken en tarieven.
4.4.
Nu de e-mail van 7 november 2017 niet als aanbod kan worden beschouwd, is met het door Metadecor tot tweemaal toe op gesprek laten komen van [A] geen (bemiddelings)overeenkomst tussen partijen tot stand gekomen. Hartd heeft ook geen feiten of omstandigheden gesteld op grond waarvan moet worden aangenomen dat dit op een later moment wel het geval is geweest. De conclusie is dan ook dat van een overeenkomst tussen partijen geen sprake is geweest. Dit betekent dat de stelling van Hartd dat Metadecor toerekenbaar tekort is geschoten en dat zij zich niet heeft gedragen volgens de eisen van redelijkheid en billijkheid die contractpartijen jegens elkaar in acht dienen te nemen, niet slaagt.
4.5.
De vraag is vervolgens of Metadecor, zoals Hartd betoogt, onrechtmatig jegens Hartd heeft gehandeld. Hartd voert in dit kader aan dat het onrechtmatig handelen is gelegen in het feit dat Metadecor de prestatie die Hartd in het kader van de overeenkomst leverde daadwerkelijk heeft afgenomen, maar dat Metadecor zich die prestatie heeft toegeëigend met als uitsluitend doel zich te ontdoen van de tegenprestatie, namelijk van de betaling van het vooraf door Hartd aan haar bekendgemaakte inleentarief van [A] . (Meer) subsidiair heeft Hartd aan haar stelling dat sprake is van onrechtmatig handelen ten grondslag gelegd dat Metadecor zich de prestatie van Hartd heeft laten aanleunen en daarvan gebruik heeft gemaakt, om vervolgens met gebruikmaking van de onwaarheid dat zij [A] niet voor zich wilde laten werken de overeenkomst te beëindigen en [A] onmiddellijk zelf rechtstreeks in dienst nemen.
Nu Hartd ook in dit betoog ervan uitgaat dat tussen partijen een overeenkomst tot stand is gekomen, terwijl dit niet het geval is, kan aan de betreffende stellingen voorbij worden gegaan. Voor het op een andere feitelijke grondslag aannemen van onrechtmatig handelen aan de zijde van Metadecor heeft Hartd niets gesteld. De stelling dat Metadecor onrechtmatig jegens Hartd heeft gehandeld faalt dus ook.
4.6.
Hartd heeft ook nog een beroep gedaan op artikel 3:13 BW. Aangezien zij hieraan echter geen juridische consequenties heeft verbonden, wordt dit beroep eveneens gepasseerd.
4.7.
De conclusie uit het voorgaande is dat de vorderingen van Hartd zullen worden afgewezen.
4.8.
Hartd zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Metadecor worden begroot op:
- griffierecht 1.950,00
- salaris advocaat
1.390,00(2,0 punten × tarief € 695,00)
Totaal € 3.340,00

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt Hartd in de proceskosten, aan de zijde van Metadecor tot op heden begroot op € 3.340,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt Hartd in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat Hartd niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.J.S. Groeneveld - Koekkoek en in het openbaar uitgesproken op 31 juli 2019.