Op 20 mei 2019 heeft de Rechtbank Overijssel, enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken, uitspraak gedaan in een zaak betreffende de aanvraag van een verzoeker om toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling. De verzoeker, een 44-jarige gescheiden man, heeft een schuldenlast van € 44.332,86, waaronder aanzienlijke schulden aan de Belastingdienst en een particuliere schuld van € 6.000,00. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoeker niet te goeder trouw heeft gehandeld in de vijf jaar voorafgaand aan zijn verzoek. De verzoeker heeft een onderneming geëxploiteerd van 2008 tot 2017, maar heeft verzuimd om de benodigde bedragen voor belastingreserveringen opzij te zetten, wat heeft geleid tot openstaande belastingaanslagen. Bovendien heeft hij na zijn echtscheiding de huur van zijn ex-partner betaald, terwijl hij zijn eigen huur niet heeft voldaan, wat de rechtbank als onbegrijpelijk heeft gekwalificeerd. De rechtbank concludeert dat de verzoeker bewust andere schuldeisers heeft benadeeld door een schuld aan één schuldeiser volledig te voldoen, wat in strijd is met de doelstellingen van de schuldsaneringsregeling. Daarom heeft de rechtbank het verzoek afgewezen op grond van artikel 288 lid 1, aanhef en onder b van de Faillissementswet. De verzoeker heeft het recht om binnen acht dagen na de uitspraak hoger beroep aan te tekenen bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.