ECLI:NL:RBOVE:2019:2890

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
16 juli 2019
Publicatiedatum
14 augustus 2019
Zaaknummer
C/08/232503 / KG ZA 19-119
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executie van makelaarskosten na echtscheiding en toedeling van woning

In deze zaak, die voor de Rechtbank Overijssel is behandeld, betreft het een kort geding dat is aangespannen door een gerechtsdeurwaarder in het kader van de executie van een eerder vonnis met betrekking tot makelaarskosten. De zaak is ontstaan na de echtscheiding van partijen, waarbij de woning aan de [adres] te [plaats 2] aan de geëxecuteerde is toegedeeld. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de gerechtsdeurwaarder zich op basis van artikel 438 lid 4 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering tot de rechtbank heeft gewend om te bepalen welk bedrag aan makelaarskosten de geëxecuteerde aan de executante verschuldigd is.

De voorzieningenrechter heeft in zijn beoordeling gekeken naar de eerdere uitspraak van 30 mei 2018, waarin de verplichtingen van partijen met betrekking tot de makelaarskosten zijn vastgelegd. De gerechtsdeurwaarder heeft een factuur ontvangen van de makelaar, die een totaalbedrag van € 6.645,00 vermeldt, inclusief courtage en opstartkosten. De geëxecuteerde heeft betoogd dat de makelaarskosten niet voor executie vatbaar zijn, omdat het eerdere vonnis geen specifieke bedragen vermeldt. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat de makelaarskosten nu bepaalbaar zijn op basis van de factuur en dat de geëxecuteerde verplicht is deze kosten te vergoeden aan de executante.

De voorzieningenrechter heeft verder geoordeeld dat de toedeling van de woning aan de geëxecuteerde en de daaropvolgende overdracht aan een derde partij, mevrouw [A], als een samenhangend geheel moeten worden beschouwd. Dit heeft geleid tot de conclusie dat de executante recht heeft op de betaling van de makelaarskosten door de geëxecuteerde. De proceskosten van de gerechtsdeurwaarder zijn voor rekening van de executante, maar kunnen door haar worden verhaald op de geëxecuteerde. Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter de geëxecuteerde veroordeeld tot betaling van de makelaarskosten en de proceskosten van de gerechtsdeurwaarder.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer / rolnummer : C/08/232503 / KG ZA 19-119
Vonnis in kort geding van 16 juli 2019
in de door
[betrokkene],
gerechtsdeurwaarder te [plaats 1] ,
hierna te noemen: de gerechtsdeurwaarder,
op grond van artikel 438 lid 4 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) aanhangig gemaakte zaak tussen:
[executante],
wonende te [woonplaats 1] ,
executante,
hierna te noemen: [executante] ,
advocaat: mr. M. Mook te Groningen,
tegen
[geexecuteerde],
wonende te [woonplaats 2] ,
geëxecuteerde,
hierna te noemen: [geexecuteerde] ,
advocaat: mr. B.R. van der Maarl-Cohen te Veenendaal.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het proces-verbaal van de gerechtsdeurwaarder als bedoeld in artikel 438 lid 4 Rv van 13 mei 2019 inclusief 4 producties,
- het tweetal e-mailberichten van 1 juli 2019 inclusief (in totaal) 7 producties aan de zijde van [executante] ,
- de brief van 1 juli 2019 inclusief 5 producties aan de zijde van [geexecuteerde] ,
- de mondelinge behandeling van 2 juli 2019,
- de pleitaantekeningen van [executante] ,
- de pleitaantekeningen van [geexecuteerde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende vaststaande feiten:
2.1.
Partijen waren gehuwd en aan hen gezamenlijk behoorde in eigendom toe de woning aan de [adres] te [plaats 2] (hierna: de woning). Op 28 februari 2019 is om 12:15 uur een notariële akte verleden waarbij de woning, die destijds nog behoorde tot de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap tussen partijen, volledig werd toegedeeld aan [geexecuteerde] . Direct aansluitend daarop, om 12:25 uur, is een notariële akte verleden waarbij [geexecuteerde] een onverdeelde helft in de woning leverde aan mevrouw [A] .
2.2.
Deze rechtbank heeft in een eerdere procedure (met het zaaknummer C/08/217178 / KG ZA / 18-127) tussen [executante] en [geexecuteerde] op 30 mei 2018 een vonnis gewezen (hierna: het vonnis van 30 mei 2018). In het dictum van dat vonnis staat -onder meer- het volgende vermeld:
"De voorzieningenrechter
(…)
3.10.
compenseert de proceskosten tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen proceskosten draagt, met dien verstande dat:
-
in geval de man het bewijs als bedoeld in 3.7. niet tijdig levert, hij dan uiterlijk op 28 augustus 2018 de door de vrouw gemaakte kosten dient te vergoeden ter zake van dit kort geding (advocaatkosten, deurwaarderskosten en griffierecht) alsmede de kosten van de makelaar;
-
ingeval de man het bewijs als bedoeld in 3.7 wel tijdig levert, hij dan de helft van de door de vrouw gemaakte kosten ter zake van dit kort geding (advocaatkosten, deurwaarders-kosten en griffierecht), alsmede de kosten van de makelaar en van de notaris;"
2.3.
[executante] verstrekte op 28 april 2017 aan DW Makelaardij B.V. (hierna: de makelaar) een opdracht tot het verlenen van diensten bij de verkoop van de woning. Op de overeenkomst die zodoende tussen [executante] en de makelaar tot stand kwam, waren van toepassing de Algemene Consumentenvoorwaarden NVM Versie 2015 (hierna: de algemene voorwaarden). Artikel 14 lid 1 van de algemene voorwaarden luidt:
"De consument is de makelaar courtage verschuldigd indien tijdens de looptijd van de bemiddelingsopdracht een overeenkomst met betrekking tot een onroerende zaak tot stand komt. Dit geldt ook indien de overeenkomst niet het gevolg is van door de makelaar verleende diensten, tenzij het een opdracht betreft van een opdrachtgever-koper of –huurder en deze koopt of huurt buiten het gebied waarop de opdracht betrekking heeft.
Onder de totstandkoming van een overeenkomst wordt tevens verstaan het door opdrachtgever meewerken aan een handeling als gevolg waarvan de onroerende zaak geheel of gedeeltelijk wordt verkocht, verhuurd of toebedeeld aan de opdrachtgever en/of een derde en in verband daarmee de uitvoering van de opdracht geen verdere voortgang vindt."
2.4.
De makelaar heeft [executante] een factuur (hierna: de factuur) gestuurd die ziet op door de makelaar verrichte werkzaamheden. De factuur is gedateerd 21 maart 2019 en bevat de passage:
"Verkoop [adres] gedeeltelijk". Het totaalbedrag van de factuur is € 6.645,00. Daarin zijn begrepen € 6.105,00 aan courtage en € 540,00 aan opstartkosten.
2.5.
De gerechtsdeurwaarder is belast met de tenuitvoerlegging van de grosse van het vonnis van 30 mei 2018 met [executante] als executante en [geexecuteerde] als geëxecuteerde. De gerechtsdeurwaarder ziet zich daarbij geconfronteerd met een bezwaar dat, naar haar oordeel, een onverwijlde voorziening nodig maakt. Op basis van artikel 438 lid 4 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) heeft zij zich gewend tot de voorzieningenrechter van deze rechtbank.

3.Het verzoek en de beoordeling daarvan

3.1.
De gerechtsdeurwaarder verzoekt de voorzieningenrechter te bepalen voor welk bedrag zij de executie van het vonnis van 30 mei 2018 wat betreft de makelaarskosten kan hervatten. [executante] en [geexecuteerde] hebben beiden hun standpunten naar voren gebracht en daarop wordt hierna -voor zover van belang- nader ingegaan.
3.2.
Ingeval van twijfel over de vraag of de deurwaarder zijn ministerie moet verlenen aan de door een schuldeiser voorgestane wijze van executie kan de deurwaarder op de voet van artikel 438 lid 4 Rv zich bij de voorzieningenrechter vervoegen teneinde deze in kort geding tussen betrokken partijen te doen beslissen. De voorzieningenrechter begrijpt de vraag van de gerechtsdeurwaarder zo dat zij de voorzieningenrechter verzoekt te bepalen welk bedrag aan kosten van de makelaar [geexecuteerde] op grond van het vonnis van 30 mei 2018 verschuldigd is aan [executante] . De voorzieningenrechter overweegt dienaangaande als volgt.
3.3.
[geexecuteerde] brengt het volgende in stelling tegen de verschuldigdheid van de makelaarskosten en de onderhavige executie.
3.3.1.
Ten eerste stelt hij zich op het standpunt dat het bepaalde in 3.10. van het dictum van het vonnis van 30 mei 2018 niet voor executie vatbaar is, omdat daarin niet is bepaald wat de hoogte van de makelaarskosten is. De voorzieningenrechter beschouwt dit als volgt. Sinds het vonnis van 30 mei 2018 is duidelijk dat [geexecuteerde] verplicht is de makelaarskosten te dragen. Het is begrijpelijk dat in het dictum van dat vonnis geen specifiek bedrag aan makelaarskosten is vermeld. Die kosten waren op dat moment immers ook niet bekend. Zij waren afhankelijk van de voor de woning te realiseren verkoopprijs die op dat moment nog onbekend was. De makelaarskosten zijn naar het oordeel van de voorzieningenrechter nu bepaalbaar. Daarvoor hoeft enkel kennis genomen te worden van de factuur. Deze is in lijn met wat partijen hadden kunnen verwachten op grond van het vonnis van 30 mei 2018: de factuur ziet op de werkzaamheden van de makelaar aangaande de woning, de bedragen daarop zijn berekend conform de afspraken die partijen kenden en daarop valt, naar het oordeel van de voorzieningenrechter, dan ook niets af te dingen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is voldoende bepaalbaar wat onder "de kosten van de makelaar" in 3.10. van het dictum van het vonnis van 30 mei 2018 begrepen moet worden: € 6.645,00, het totaalbedrag van de factuur.
3.3.2.
[geexecuteerde] voert ook nog aan dat [executante] , vanwege de formulering van het dictum van het vonnis van 30 mei 2018, elke willekeurige factuur van de makelaar onder dat dictum zou kunnen scharen. De voorzieningenrechter kan ook dit standpunt niet delen. De in 2.4 aangehaalde passage uit de factuur maakt duidelijk dat van een willekeurige factuur geen sprake is. Ook is ter zitting gebleken dat [geexecuteerde] bereid is om de opstartkosten (die deel uitmaken van het totaalbedrag van de factuur) te voldoen. Dat valt niet te rijmen met het standpunt van [geexecuteerde] dat [executante] een willekeurige factuur inbrengt. Ook het bedrag aan courtage op de factuur is niet willekeurig te noemen, aangezien dat in lijn is met de tariefstelling die de makelaar en [executante] overeenkwamen en deze tariefstelling de voorzieningenrechter ook niet ongebruikelijk voorkomt.
3.3.3.
Verder stelt [geexecuteerde] zich op het standpunt dat [executante] enkel de opstartkosten van de makelaar verschuldigd is ten gevolge waarvan [geexecuteerde] op zijn beurt ook enkel die kosten aan [executante] verschuldigd zou zijn. Van verschuldigdheid van courtage is geen sprake, aldus [geexecuteerde] , aangezien de toedeling van de woning aan hem voortvloeit uit de afspraken die partijen op 13 januari 2012 maakten in een echtscheidingsconvenant (hierna: het convenant). De makelaar zou aan het bepaalde in artikel 14 van de algemene voorwaarden geen rechten kunnen ontlenen, omdat het echtscheidingsconvenant dateert van ruimschoots voor de verstrekking van de bemiddelingsopdracht aan de makelaar. De voorzieningenrechter constateert echter dat het convenant herhaaldelijk doorbroken is. Onder meer door rechterlijke vonnissen, maar ook door het handelen van partijen zelf. Partijen hebben gedurende een lange periode als uitgangspunt gehad dat de woning verkocht zou worden aan een derde en dat verhoudt zich niet met strikte naleving van het convenant. Nu partijen zelf zijn afgeweken van de afspraken in het convenant, kan [geexecuteerde] [executante] thans niet meer daaraan houden.
3.3.4.
De toedeling van de woning aan [geexecuteerde] en de direct daarop volgende overdracht van een onverdeelde helft in de woning aan [A] mogen, naar het oordeel van de voorzieningenrechter, niet los van elkaar worden gezien. Het ligt immers in de rede dat toedeling van de woning aan [geexecuteerde] niet had kunnen plaatsvinden zonder de daarop volgende overdracht aan [A] . Voordat [A] in beeld was als (mede)eigenaar van de woning is [geexecuteerde] er immers niet in geslaagd de verwerving van de volledige woning te financieren. Kortom: de betrokkenheid van [A] (een derde) was een praktisch vereiste voor toedeling van de woning aan [geexecuteerde] . Dat leidt ertoe dat de voorzieningenrechter van oordeel is dat binnen het kader van dit geding de toedeling aan [geexecuteerde] en de daaropvolgende overdracht aan [A] dienen te worden beschouwd als een samenhangend geheel en, voor de toepassing van de algemene voorwaarden, als een overdracht van (een deel van) de woning aan een derde. Het moment waarop de overdracht van een onverdeelde helft in de woning aan [A] (voor een koopprijs van € 407.000,00, het bedrag aan de hand waarvan de makelaar de courtage ook heeft berekend) werd beklonken, viel binnen de looptijd van de bemiddelingsopdracht aan de makelaar. Uit het vorenstaande volgt dat [executante] op grond van artikel 14 van de algemene voorwaarden courtage verschuldigd werd aan de makelaar. Op grond van het vonnis van 30 mei 2018 is [geexecuteerde] vervolgens verplicht om deze makelaarskosten te vergoeden aan [executante] .
3.4.
De proceskosten van de gerechtsdeurwaarder zullen voor rekening van [executante] als executante worden gebracht, aangezien deze kosten voortvloeien uit de door haar aan de gerechtsdeurwaarder gegeven opdracht met dien verstande dat [executante] deze als executiekosten kan verhalen op [geexecuteerde] . De proceskosten worden begroot op € 127,00 aan griffierecht (conform artikel 22 lid 1 Wet griffierechten burgerlijke zaken), € 450,00 aan kosten proces-verbaal (analoog aan liquidatietarief) en € 198,02 kosten oproepingsexploten (twee maal € 99,01). In totaal bedragen de proceskosten van de deurwaarder € 775,02.
3.5.
De proceskosten van [geexecuteerde] en [executante] worden tussen hen gecompenseerd, zoals hierna volgt.

4.De beslissing

De voorzieningenrechter
4.1.
veroordeelt [geexecuteerde] een bedrag van € 6.645,00 te betalen aan [executante] ,
4.2.
veroordeelt [executante] in de proceskosten aan de zijde van de gerechtsdeurwaarder, tot op heden begroot op € 775,02,
4.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
4.4.
compenseert de proceskosten van [geexecuteerde] en [executante] in die zin dat elk van hen de eigen proceskosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.H.S. Lebens-de Mug en in het openbaar uitgesproken op 16 juli 2019. (JCO)