ECLI:NL:RBOVE:2019:2923

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
16 augustus 2019
Publicatiedatum
16 augustus 2019
Zaaknummer
ak_19 _ 158
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor gebruik kantine als café en zaalverhuur; onvolledige ruimtelijke onderbouwing en onvoldoende belangenafweging

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 16 augustus 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen eisers, [eiser 1] en [eiser 2], en het college van burgemeester en wethouders van Olst-Wijhe, verweerder. De zaak betreft een omgevingsvergunning die op 21 juni 2018 door verweerder is verleend aan belanghebbende voor het in gebruik nemen van de kantine van een sportcomplex aan de Hooiberglaan 9 in Olst als café, met de mogelijkheid tot zaalverhuur voor besloten feesten en partijen tot maximaal 20 keer per jaar. Eisers hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit, dat door verweerder op 4 december 2018 ongegrond is verklaard. Hierop hebben eisers beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 31 juli 2019 hebben eisers hun bezwaren toegelicht, waarbij zij vooral de aandacht vestigden op de mogelijke overlast die de activiteiten in de sportkantine voor hen zouden kunnen veroorzaken, met name geluidsoverlast na 23.00 uur. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ruimtelijke onderbouwing van de vergunning onvolledig is, omdat het stemgeluid van vertrekkende bezoekers niet expliciet is meegenomen in de beoordeling. De rechtbank oordeelt dat verweerder onvoldoende heeft aangetoond dat de vergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening en dat de belangen van de omwonenden niet adequaat zijn afgewogen.

De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen om opnieuw op het bezwaar van eisers te beslissen, met inachtneming van de uitspraak. Tevens is verweerder veroordeeld tot het betalen van de proceskosten van eisers, die zijn vastgesteld op € 2.914,63, en het vergoeden van het griffierecht van € 174,-.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/158

uitspraak van de enkelvoudige kamer in het geschil tussen

[eiser 1] en [eiser 2] , wonende te [woonplaats] eisers,

gemachtigde: mr. S. Oord,
en

het college van burgemeester en wethouders van Olst-Wijhe, verweerder.

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
de gemeente Olst-Wijhe, hierna te noemen: belanghebbende.

Procesverloop

Bij besluit van 21 juni 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder aan belanghebbende een omgevingsvergunning verleend voor het in gebruik nemen van de kantine van het sportcomplex aan de Hooiberglaan 9 in Olst als café, waarbij tevens maximaal 20 keer per jaar zaalverhuur ten behoeve van besloten feesten en partijen van persoonlijke aard is toegestaan.
Bij besluit van 4 december 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het hiertegen door eisers gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen het bestreden besluit hebben eisers beroep ingesteld.
Verweerder heeft verweer gevoerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 juli 2019. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door
drs. A.B. Karolak-Landman, mr. G.E. Nijkamp-Veldhuis en R. Dekker, bijgestaan door
H. Sandorp, geluidsmedewerker van de Omgevingsdienst IJsseldienst (hierna te noemen: de Omgevingsdienst). Namens belanghebbende is verschenen I. Bouwmeester.

Overwegingen

1. Op 29 maart 2018 heeft belanghebbende bij verweerder een aanvraag om omgevingsvergunning ingediend voor het gebruiken van de kantine van het sportcomplex aan de Hooiberglaan 9 in Olst (hierna te noemen: de sportkantine) in strijd met de regels van het geldende bestemmingsplan ‘Olst’. In deze aanvraag heeft belanghebbende gevraagd om de sportkantine mede te mogen gebruiken als café en voor besloten feesten en partijen. Daarbij is vermeld dat de sportkantine al als zodanig wordt gebruikt en dat het gaat om een aanvraag ter legalisering van de bestaande situatie. Naar aanleiding hiervan heeft verweerder met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, sub 2°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) aan belanghebbende een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo verleend.
2. In het primaire besluit heeft verweerder vastgelegd dat de besloten feesten en partijen die in de sportkantine zullen worden gehouden van tevoren bij de gemeente moeten worden gemeld. Verder is in het besluit onder meer bepaald dat de horeca-inrichting door middel van een maatwerkbesluit op grond van het Activiteitenbesluit milieubeheer (hierna: het Activiteitenbesluit) zal worden verplicht een verzegelde geluidbegrenzer op de geluidinstallatie aan te brengen, die door de Omgevingsdienst zal worden begrensd en verzegeld op het maximale binnengeluidniveau waarbij nog wordt voldaan aan de geldende normen uit het Activiteitenbesluit voor de geluidsbelasting op de gevels van woningen.
3. Artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo, voor zover hier van belang, bepaalt dat het verboden is zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
Artikel 2.12, eerste lid, onder a, sub 2°, van de Wabo bepaalt dat, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, de omgevingsvergunning slechts kan worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen.
4. Eisers hebben, kort samengevat, in beroep aangevoerd dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat in dit geval wordt voldaan aan de eis dat sprake moet zijn van een goede ruimtelijke ordening. Ook vinden zij dat verweerder een onjuiste belangenafweging heeft gemaakt door de gevraagde vergunning te verlenen en dat onvoldoende rekening is gehouden met de overlast die de vergunde activiteiten voor hen tot gevolg hebben. Uit het beroep en het verhandelde ter zitting blijkt dat het eisers gaat om de aantasting van hun woon- en leefklimaat. Zij vrezen met name (geluid)overlast na 23.00 uur als gevolg van het gebruik van de muziekinstallatie van de horeca-inrichting, het gebruik van het terras bij de sportkantine en vertrekkende bezoekers.
5. De rechtbank overweegt allereerst dat verweerder er in de beroepsfase op heeft gewezen dat [eiser 1] zich heeft laten uitschrijven van het adres [adres] in Olst. [eiser 1] heeft ter zitting bevestigd dat zij dit heeft gedaan. Eisers hebben ter zitting echter onweersproken verklaard dat zij geregistreerd partners zijn, dat zij gezamenlijk eigenaar zijn van de woning en het perceel aan de [adres] en dat [eiser 2] nog wel op dit adres woont. Op basis van deze gegevens is de rechtbank van oordeel dat eisers in dit geschil nog steeds dienen te worden aangemerkt als belanghebbenden in de zin van artikel 1:2, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
6. Verweerder heeft in het primaire besluit, zoals gehandhaafd bij het bestreden besluit, geconcludeerd dat de aangevraagde activiteiten niet in strijd zijn met een goede ruimtelijke ordening. Hieraan heeft verweerder allereerst ten grondslag gelegd dat de sportkantine op ruim voldoende afstand van woningen ligt, omdat wordt voldaan aan de richtafstanden uit de VNG-handreiking ‘Bedrijven en milieuzonering’ (hierna: de Handreiking). Daarbij heeft hij zich op het standpunt gesteld dat het gebied waarin de sportkantine ligt eerder is aan te merken als een gebied met functiemenging dan als een rustige woonwijk en dat de aangevraagde activiteiten moeten worden aangemerkt als middelzware horeca.
Daarnaast heeft verweerder aan de conclusie dat geen sprake is van strijd met een goede ruimtelijke ordening ten grondslag gelegd dat, na uitvoering van alle door de Omgevingsdienst geadviseerde maatregelen, aan de geldende normen uit het Activiteitenbesluit voor de geluidbelasting op de gevels van woningen kan worden voldaan.
7. De rechtbank acht het op basis van de stukken aannemelijk dat in dit geval wordt voldaan aan de volgens de Handreiking aan te houden afstanden (10 meter tussen cafés/bars en woningen en 30 meter tussen discotheken/muziekcafés en woningen). Naar het oordeel van de rechtbank volgt hieruit echter niet noodzakelijkerwijs dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
8. Voorts is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich op basis van de akoestische onderzoeksrapporten van Sain milieuadvies (hierna: Sain) van 9 oktober 2017 en 29 mei 2018 en het advies van de Omgevingsdienst van 31 mei 2018 op het standpunt heeft kunnen stellen dat voor wat betreft het muziekgeluid kan worden voldaan aan de normen uit het Activiteitenbesluit voor geluidbelasting op de gevels van woningen. In het rapport van
9 oktober 2017 heeft Sain adviezen gegeven over het treffen van maatregelen om de geluidsemissie afkomstig van de sportkantine te beperken. De meeste van deze geadviseerde maatregelen zijn uitgevoerd, waarna Sain in maart 2018 opnieuw akoestisch onderzoek heeft verricht om vast te stellen wat het effect van deze maatregelen is en bij welke binnenniveaus van muziekgeluid wordt voldaan aan de geluidsvoorschriften uit het Activiteitenbesluit.
De resultaten van dit onderzoek heeft Sain vastgelegd in het rapport van 29 mei 2018.
Het advies van de Omgevingsdienst van 31 mei 2018 bevat een beoordeling van laatstgenoemd rapport. In dit advies concludeert de Omgevingsdienst dat de vastgestelde binnenniveaus kunnen worden overgenomen en adviseert hij om deze te borgen met een geluidbegrenzer en door middel van een maatwerkbesluit. Verweerder heeft dit advies overgenomen. Naar het oordeel van de rechtbank is hiermee voldoende aannemelijk gemaakt dat, voor wat betreft het muziekgeluid, kan worden voldaan aan de geluidsvoorschriften uit het Activiteitenbesluit. De opmerkingen en kanttekeningen die M. van Exter en C. Kooy, werkzaam bij Het GeluidBuro, hierbij hebben geplaatst in hun geluidnotities van 22 mei 2019 en 30 juli 2019 leiden de rechtbank niet tot een ander oordeel.
9. De rechtbank is echter van oordeel dat de ruimtelijke onderbouwing die aan het primaire besluit ten grondslag ligt, en in het bestreden besluit is gehandhaafd, onvolledig is. Weliswaar is in het akoestisch onderzoek waarnaar in de ruimtelijke onderbouwing wordt verwezen het stemgeluid binnen de inrichting en het stemgeluid op het terras meegenomen, maar het stemgeluid van vertrekkende bezoekers is in de ruimtelijke onderbouwing niet expliciet meegenomen. Omdat de verleende omgevingsvergunning zeer waarschijnlijk een groter aantal bezoekers van de sportkantine tot gevolg heeft, had verweerder naar het oordeel van de rechtbank in de ruimtelijke onderbouwing duidelijker moeten meenemen welke gevolgen (of overlast) dit voor de omgeving zal hebben. Niet gebleken is dat verweerder heeft onderzocht en in de ruimtelijke onderbouwing heeft betrokken hoeveel personen tegelijkertijd in de sportkantine aanwezig kunnen zijn, hoeveel extra bezoekers de verleende vergunning tot gevolg kan hebben en welke overlast de vertrekkende extra bezoekers voor eisers zullen opleveren. Zoals eisers terecht hebben aangevoerd, heeft verweerder op dit punt in het bestreden besluit ten onrechte volstaan met de opmerking dat hij (of de politie) verplicht is tot handhavend optreden tegen illegale situaties.
10. De rechtbank is daarnaast van oordeel dat onvoldoende is onderbouwd dat de uitganspunten voor de beoordeling van het stemgeluid op het terras juist zijn. Uit het akoestisch rapport van Sain van 29 mei 2018 blijkt dat, omdat het terras is voorzien van twaalf zitplaatsen, bij de beoordeling van het geluid afkomstig van het terras is uitgegaan van het continu praten van zes mensen. Daarbij is tevens uitgegaan van het brongeluid van verheven stemgeluid. Mede gelet op de oppervlakte van het terras en dat wat Van Exter en Kooy hiertegen in hun geluidnotities van 22 mei 2019 en 30 juli 2019 hebben aangevoerd, is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende is gemotiveerd dat deze uitgangspunten juist zijn.
11. Verder is de rechtbank er niet van overtuigd geraakt dat het gebied waarin de sportkantine ligt moet worden aangemerkt als een gebied met functiemenging als bedoeld in de Handreiking. Verweerder dient beter inzichtelijk te maken wat de te vergunnen bedrijfssituatie precies inhoudt en wat de gevolgen hiervan zijn voor omwonenden, mede gelet op het aantal mensen dat in de sportkantine kan, de afstand van die kantine tot woningen en de aard van de omgeving.
12. Vanwege de hiervoor genoemde gebreken aan de ruimtelijke onderbouwing is ook de door verweerder gemaakte belangenafweging onvolledig en onvoldoende gemotiveerd.
13. Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank van oordeel is dat het bestreden besluit in strijd is met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren, het bestreden besluit vernietigen en verweerder opdragen om opnieuw op het bezwaar te beslissen, met inachtneming van deze uitspraak. Voor het toepassen van de bestuurlijke lus ziet de rechtbank geen aanleiding, omdat dat naar het zich laat aanzien geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden.
14. Omdat het beroep gegrond is, bestaat er reden voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling. De vergoeding voor de kosten van door een derde in beroep beroepsmatig verleende rechtsbijstand stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) vast op € 1.024,- (1 punt voor het indienen van het beroep en 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt: € 512,-; wegingsfactor 1).
Verder komen ook de kosten van eisers voor het inschakelen van een deskundige voor vergoeding in aanmerking. Gelet op artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b, van het Bpb in samenhang met artikel 6 van het Besluit tarieven in strafzaken 2003 acht de rechtbank vergoeding van het door Het GeluidBuro in rekening gebrachte bedrag van € 1.890,63 (inclusief BTW) redelijk voor de notities van 22 mei 2019 en 30 juli 2019.
Daarnaast moet verweerder het door eisers betaalde griffierecht aan hen vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op om opnieuw op het bezwaar van eisers te beslissen, met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 2.914,63,-;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 174,- aan eisers te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J.B. Cornelissen, rechter, in aanwezigheid van
mr. P.J.H. Bijleveld, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.