ECLI:NL:RBOVE:2019:2934

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
2 juli 2019
Publicatiedatum
20 augustus 2019
Zaaknummer
C/08/228212 / KG ZA 19-28
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • S.J.S. Groeneveld - Koekkoek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over leiding en uitvoering van een vennootschap onder firma met betrekking tot onrechtmatige handelingen en financiële verplichtingen

In deze zaak, die voor de Rechtbank Overijssel is behandeld, betreft het een kort geding tussen twee partijen die betrokken zijn bij een vennootschap onder firma (vof). De eiser, die een autobedrijf exploiteert, vordert dat de gedaagde, die de huurder van de werkplaats is, hem volledige medewerking verleent bij de leiding en uitvoering van de onderneming. De eiser stelt dat er een geschil is ontstaan over de samenwerking en dat de gedaagde zich schuldig heeft gemaakt aan onrechtmatige handelingen, waaronder onevenredige privéonttrekkingen. De eiser heeft de samenwerking met de gedaagde opgezegd en eist dat de gedaagde hem in staat stelt om de onderneming voort te zetten zonder zijn inmenging. De gedaagde betwist de claims van de eiser en stelt dat de overeenkomst voldoende ruimte biedt voor de eiser om zijn taken uit te voeren. De voorzieningenrechter oordeelt dat de eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn claims en wijst de vorderingen af. De eiser wordt veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer / rolnummer: C/08/228212 / KG ZA 19-28
Vonnis in kort geding van 2 juli 2019
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser,
advocaat mr. J.J. Baltus te Landgraaf,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
advocaat mr. G.D. te Biesebeek te Zwolle.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 11 februari 2019 met 10 producties
  • de brief van [eiser] van 22 februari 2019 met de concept jaarrekening 2018 van [Bedrijf 1]
  • de brief van [gedaagde] van 26 februari 2019 met de concept dagvaarding bodemprocedure en de daarbij behorende concept akte overlegging producties (conclusie van antwoord)
  • de mondelinge behandeling op 28 februari 2019
  • de pleitaantekeningen van [gedaagde]
  • de aanhouding ten behoeve van mediation
  • het bericht van het Bureau Mediation van de rechtbank van 9 april 2019 dat partijen geen overeenstemming hebben bereikt
  • de conclusie van repliek
  • de conclusie van dupliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] exploiteert een autobedrijf aan de [adres 1] te [plaats] . [gedaagde] was de huurder van de werkplaats.
2.2.
In een notitie van 28 maart 2012 hebben partijen de intentie uitgesproken dat [eiser] zijn bedrijf (inclusief woonhuis en handelsvoorraad) tegen een nader vast te stellen bedrag aan [gedaagde] zal verkopen en dat de overname en de uitkoop over een tijdspanne van meerdere jaren zal plaatsvinden.
2.3.
Op 4 juni 2013 hebben partijen een “Overeenkomst van vennootschap onder firma” voor onbepaalde tijd gesloten met als doel de gezamenlijke uitoefening van een autobedrijf genaamd “ [Bedrijf 1] ” (hierna: de vof), ingaande 1 januari 2013 (hierna: de Overeenkomst). Daarbij zetten partijen gezamenlijk hun ondernemingen “ [Bedrijf 1] ” en “ [Bedrijf 2] ” voort die tot 1 januari 2013 door partijen voor eigen rekening en risico werden uitgeoefend. [gedaagde] had de feitelijke leiding over de vof, terwijl [eiser] zich vooral bezighield met zijn andere bedrijf, te weten [Bedrijf 3] .
2.4.
Vanaf eind 2017/begin 2018 is tussen partijen een geschil ontstaan.
2.5.
Bij brief van 8 november 2018 heeft [eiser] de samenwerking met [gedaagde] tegen uiterlijk 31 december 2018 opgezegd en [gedaagde] aansprakelijk gesteld voor alle schade die hij heeft geleden door onrechtmatig handelen van [gedaagde] . Ook heeft [eiser] [gedaagde] gesommeerd om geen verdere handelingen te verrichten of verbintenissen aan te gaan voor of namens de vof zonder verkregen toestemming of zonder daartoe vooraf met [eiser] overleg te plegen. Voorts heeft [eiser] de ontruiming van de door [gedaagde] (en zijn gezin) bewoonde woning aan [adres 2] te [plaats] aangezegd tegen uiterlijk 31 december 2018.
2.6.
Nadat gemelde mediation was mislukt heeft [gedaagde] op zijn beurt bij inleidende dagvaarding, kort samengevat, gevorderd dat de vof zal worden ontbonden, dat [eiser] de schulden van de vof dient te dragen, dat aan [gedaagde] dient te worden uitgekeerd het aan hem toekomende kapitaal (te vermeerderen met de nodige correcties), achterstallige vergoeding voor de ingebrachte arbeid, kennis, vlijt en zakelijke contacten en dat [eiser] hem schadeloos zal stellen. Deze zaak is bij de rechtbank geregistreerd onder nummer C/08/229857.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
(1) [gedaagde] zal veroordelen om zijn volledige medewerking te verlenen en [eiser] in staat te stellen alle handelingen uit te voeren benodigd voor de leiding en uitvoering van de onderneming van de vof, zulks op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 per dag of dagdeel dat [gedaagde] nalaat aan het bepaalde in dit vonnis te voldoen;
(2) [gedaagde] zal veroordelen om, vanaf de dag dat de hypotheeklasten ten aanzien van de onroerende zaak staande en gelegen te [plaats] aan de [adres 2] vervallen, aan [eiser] bij vooruitbetaling een gebruiksvergoeding per maand te betalen ad € 850,00 dan wel een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen bedrag, zolang [gedaagde] en de zijnen in de genoemde onroerende zaak woonachtig is;
(3) [gedaagde] zal veroordelen om, vanaf de dag dat de hypotheeklasten ten aanzien van de onroerende zaak staande en gelegen te [plaats] aan de [adres 2] vervallen, aan [eiser] bij vooruitbetaling een voorschot per maand te betalen ad € 225,00 ter zake door [gedaagde] te verbruiken nutskosten (gas, water, elektriciteit) zolang [gedaagde] en de zijnen in de genoemde onroerende zaak woonachtig is en waarbij de definitief gemaakte kosten op basis van de betreffende jaarrekening achteraf verrekend zal worden door partijen;
(4) [gedaagde] zal veroordelen in de proceskosten, waaronder begrepen de nakosten.

4.De beoordeling

Spoedeisend belang

4.1.
Anders dan [gedaagde] betoogt, heeft [eiser] een spoedeisend belang bij zijn vordering om [gedaagde] “
te veroordelen om zijn volledige medewerking te verlenen en eiser in staat te stellen alle handelingen uit te voeren benodigd voor de leiding en uitvoering van de onderneming van de vennootschap”. Daartoe overweegt de voorzieningenrechter dat de onderlinge verhouding tussen partijen al geruime tijd ernstig is verstoord en dat tussen hen een impasse is ontstaan over de wijze waarop de vof dient te worden voortgezet dan wel beëindigd/ontbonden en vervolgens vereffend.
4.2.
Daarentegen is ten aanzien van de gevorderde gebruiksvergoeding en voorschot nutskosten niet gebleken van een spoedeisend belang, hetgeen een vereiste is voor toewijzing van deze vorderingen. [eiser] heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat van hem niet kan worden gevergd dat hij ter zake een bodemprocedure afwacht. Dat [eiser] het restant van de hypotheek op het aan [gedaagde] in (juridische) eigendom toebehorende en door hem bewoonde pand aan de [adres 2] te [plaats] heeft afgelost, waarvan [gedaagde] overigens heeft gesteld dat [eiser] dit onverplicht heeft gedaan, is daarvoor onvoldoende. Dit betekent dat de gevorderde gebruiksvergoeding en voorschot nutskosten dienen te worden afgewezen.
Medewerking [gedaagde] / leiding over de vof
4.3.
Aan de gevorderde medewerking van [gedaagde] legt [eiser] , samengevat, ten grondslag dat [gedaagde] tegenover hem toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van zijn (financiële) verplichtingen voortvloeiende uit de Overeenkomst. Daartoe voert [eiser] aan dat bij controle van de administratie van de vof is gebleken dat sprake is van substantiële onregelmatigheden (o.a. te hoge privéonttrekkingen) die uitsluitend aan [gedaagde] kunnen worden toegerekend waardoor de onderneming van de vof in financieel zwaar weer is komen te verkeren en de huisbankier, ABN AMRO Bank, geen enkel vertrouwen meer heeft in voortzetting van de vof door [gedaagde] . Ditzelfde geldt voor de werknemers van de vof, ter onderbouwing waarvan [eiser] een tweetal schriftelijke verklaringen van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] van 25 november 2018 in het geding heeft gebracht. Volgens [eiser] is [gedaagde] niet bereid tot overleg en is hij ook overigens onbereikbaar. Ook heeft [gedaagde] zich tegenover derden negatief over hem en de vof uitgelaten waardoor leveranciers van de vof zijn afgehaakt, aldus [eiser] . Mede ter verkrijging van externe (her)financiering betoogt [eiser] dat het van groot belang is dat hij per direct met uitsluiting van [gedaagde] de leiding en zeggenschap over de vof heeft teneinde een faillissement van de vof of grote financiële schade aan zijn zijde te voorkomen.
4.4.
Gezien de door partijen ingebrachte jaarstukken van de vof, opgesteld door B&S en Tamek, stelt de voorzieningenrechter allereerst vast dat partijen een verschillend beeld hebben van de financiële toestand van de vof. In ieder geval kan daaruit vooralsnog niet worden afgeleid dat [gedaagde] zich schuldig zou hebben gemaakt aan onevenredige privéonttrekkingen. Voorts staat in de brief van ABN AMRO Bank van 28 januari 2019 – zie productie 9 bij dagvaarding – vermeld dat partijen hebben aangegeven dat zij de kredietfaciliteit van de vof geheel vervroegd willen beëindigen en niet, zoals [eiser] kennelijk ingang wil doen vinden, dat de bank de kredietfaciliteit van de vof (wegens gebrek aan vertrouwen in [gedaagde] ) heeft opgezegd.
4.5.
[gedaagde] voert als verweer dat de (inrichting van de) Overeenkomst [eiser] in voldoende mate de ruimte biedt om leiding en uitvoering te geven aan de onderneming van de vof zoals hij dat kennelijk wenst. Volgens [gedaagde] legt hij – zonder afstand te doen van zijn rechten – [eiser] geen strobreed in de weg om aan de bedrijfsvoering (binnen de grenzen van de Overeenkomst) uitvoering te geven, zelfs in weerwil van het feit dat hij als vennoot van de vof daartoe wel alle recht heeft. [eiser] heeft ook geen concrete feiten en omstandigheden gesteld waaruit volgt dat hij het [eiser] onmogelijk maakt om aan de bedrijfsvoering de kennelijk door hem gewenste uitvoering te geven, aldus [gedaagde] . In dit verband heeft [gedaagde] erop gewezen dat [eiser] zich reeds de door de vof gedreven onderneming op oneigenlijke wijze heeft toegeëigend en deze inmiddels heeft ondergebracht bij een op 25 januari 2019 opgerichte besloten vennootschap – waarvan de schoonzoon van [eiser] (middellijk) bestuurder is en die thans ook de onderneming drijft – waardoor [eiser] hem reeds volledig buiten spel heeft gezet. Ter onderbouwing van zijn standpunt verwijst [gedaagde] naar het als productie 29 bij de concept dagvaarding bodemprocedure overgelegde uittreksel uit het handelsregister van [Bedrijf 4]
4.6.
Naar voorshands oordeel van de voorzieningenrechter heeft [eiser] de gemotiveerde betwisting van [gedaagde] onvoldoende weersproken. Een en ander leidt ertoe dat ook de in rechtsoverweging 3.1 sub (1) geformuleerde vordering dient te worden afgewezen. Daarbij betrekt de voorzieningenrechter dat [gedaagde] heeft toegelicht dat hij zich niet meer voordoet als feitelijk leidinggevende of mede-eigenaar van de vof, dat [eiser] binnen de kaders van de Overeenkomst leiding en uitvoering aan de onderneming van de vof kan geven, voor zover [eiser] dit al niet doet, en dat [gedaagde] zich ter zake alle rechten wenst voor te behouden met het oog op de ontbinding en vereffening van de vof. Voorts is de voorzieningenrechter met [gedaagde] van oordeel dat toewijzing van de hiervoor bedoelde vordering vrijwel zeker zal leiden tot ongewenste executiegeschillen.
Conclusie
4.7.
Al met al komt de voorzieningenrechter tot de slotsom dat de vorderingen van [eiser] niet voor toewijzing in aanmerking komen. Hoewel buiten de omvang van dit geschil, overweegt de voorzieningenrechter tot slot dat partijen ter zitting tegenover elkaar hebben uitgesproken dat zij zich beide tegenover derden (klanten, leveranciers) zullen onthouden van negatieve uitlatingen over de ander en de vof.
Proceskosten
4.8.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden tot op heden begroot op:
  • griffierecht € 297,00
  • salaris advocaat €
Totaal € 1.767,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 1.767,00,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.J.S. Groeneveld - Koekkoek en in het openbaar uitgesproken op 2 juli 2019. [1]

Voetnoten

1.type: