In deze zaak, die voor de Rechtbank Overijssel is behandeld, hebben eisers, [eiser] en [eiseres], een kort geding aangespannen tegen gedaagde, [gedaagde], met betrekking tot de afsluiting van een toegangsweg door gedaagde. De eisers zijn eigenaar geworden van een woning en hebben een recht van weg over het perceel van gedaagde, die sinds 1997 eigenaar is van het naastgelegen perceel. Gedaagde heeft een hek geplaatst aan het begin van de toegangsweg, wat eisers belemmert in hun toegang tot hun woning. Eisers vorderen in kort geding de verwijdering van het hek en het bordje 'verboden toegang', met een dwangsom voor het geval gedaagde hier niet aan voldoet.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat gedaagde geen (tegen)vordering tot wijziging of opheffing van de erfdienstbaarheid heeft ingesteld, waardoor de toetsing aan artikel 5:78 BW niet aan de orde is. De rechter heeft ook gekeken naar de wijze van uitoefening van de erfdienstbaarheid en of gedaagde gerechtigd is om het erf met een hek af te sluiten. De voorzieningenrechter concludeert dat het gebruik van een sleutel om toegang te krijgen tot het erf niet als een onredelijke of buitenproportionele belemmering van het recht van weg kan worden aangemerkt. Er is geen sprake van misbruik van recht, en de vorderingen van eisers worden afgewezen. De rechter moedigt partijen aan om tot werkbare afspraken te komen over de uitoefening van de erfdienstbaarheid.
Eisers worden als in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van gedaagde zijn begroot op € 297,00. Het vonnis is openbaar uitgesproken op 1 oktober 2019.