ECLI:NL:RBOVE:2019:3679

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
15 oktober 2019
Publicatiedatum
15 oktober 2019
Zaaknummer
08-760135-18 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot doodslag na steekincident in Hengelo

Op 15 oktober 2019 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in de zaak tegen een 30-jarige man uit Hengelo, die werd beschuldigd van poging tot doodslag. De verdachte heeft op 20 juli 2018 tijdens een confrontatie het slachtoffer met een mes in de buik gestoken, wat ernstige gevolgen had kunnen hebben. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte met opzet handelde, maar niet met de intentie om de dood van het slachtoffer te veroorzaken. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was dat de verdachte het slachtoffer heeft gestoken, maar dat er onvoldoende bewijs was voor de intentie tot doden. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar en moest een schadevergoeding van bijna 2500 euro aan het slachtoffer betalen. De rechtbank overwoog dat de verdachte onvoldoende had meegewerkt aan psychologisch onderzoek, wat de beoordeling van zijn geestelijke toestand bemoeilijkte. De rechtbank concludeerde dat de verdachte strafbaar was voor het bewezenverklaarde feit en legde de straf op, rekening houdend met de ernst van het delict en de impact op het slachtoffer.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer 08-760135-18 (P)
Datum vonnis: 15 oktober 2019
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1989 in [geboorteplaats] ,
wonende aan [adres 1] ,
nu verblijvende in Justitieel Complex Zaanstad te Westzaan.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 2 november 2018, 25 januari 2019, 19 april 2019, 9 juli 2019 en 1 oktober 2019.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. G.J. Jansen en van hetgeen door verdachte en de raadsman mr. M.M.A.F.C. Lienaerts, advocaat te Enschede, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte, geprobeerd heeft [slachtoffer] van het leven te beroven, althans [slachtoffer] zwaar heeft mishandeld door hem met een mes te steken.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op of omstreeks 20 juli 2018 te Hengelo (O), althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans een scherp/puntig voorwerp, in de (rechter)zij en/of in het (rechter)bovenbeen, in elk geval in het lichaam van die [slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat
hij op of omstreeks 20 juli 2018 te Hengelo (O), althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, meermalen, althans eenmaal met een mes, althans een scherp/puntig voorwerp, in de (rechter)zij en/of in het (rechter)bovenbeen, in elk geval in het lichaam van die [slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
3. De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Inleiding
De rechtbank stelt de volgende feiten vast. Op vrijdagavond 20 juli 2018 heeft er een confrontatie plaatsgevonden tussen verdachte en aangever [slachtoffer] . Aangever is daarbij gewond geraakt aan zijn buik en rechterbovenbeen. Verdachte had tijdens de confrontatie een scherp voorwerp bij zich.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van oordeel dat bewezen kan worden verklaard dat er een confrontatie is geweest tussen de vader van verdachte (tevens schoonvader van aangever) en aangever, waarbij vader en aangever op de grond zijn gevallen. Getuigen hebben gezien dat verdachte voor en tijdens deze confrontatie een of meer messen bij zich had. Getuigen verklaren dat verdachte vervolgens instak op aangever toen hij nog op de grond lag. De officier van justitie acht bewezen dat verdachte aangever in de buik en in het been heeft gestoken met een mes. Het is een feit van algemene bekendheid dat zich in de buik vitale organen bevinden en dat het steken met een mes in de buik tot de dood kan leiden. De officier van justitie is van oordeel dat het primair ten laste gelegde bewezen kan worden verklaard.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van het primair ten laste gelegde vrijgesproken dient te worden. Op basis van het dossier kan enkel worden vastgesteld dat sprake is geweest van een vechtpartij waarbij aangever letsel heeft opgelopen. Het staat niet vast dat daarbij een mes is gebruikt en of hij, verdachte, in staat was dodelijk letsel toe te brengen. De medische informatie geeft geen uitsluitsel hierover, er blijkt in ieder geval niet van enig ernstig levensbedreigend letsel. Gelet op het voorgaande kan met onvoldoende zekerheid worden vastgesteld dat sprake is geweest van opzet dan wel voorwaardelijk opzet op de dood van aangever.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
De vraag die voorligt is of bewezen kan worden dat verdachte aangever heeft gestoken met een mes en zo ja, of hij hiermee (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van aangever of op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij aangever.
Steken met een mes
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij een scherp voorwerp heeft meegenomen toen hij de confrontatie met aangever aanging, maar ontkent dat dit een mes was. Voorts blijkt uit het dossier dat verdachte aangever met dit voorwerp heeft geraakt, maar niet levensgevaarlijk verwond.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte een (of meer) mes(sen) heeft gehanteerd en daarmee aangever meerdere malen heeft gestoken. Aangever verklaart dat hij heeft gezien dat hij met een mes werd gestoken door verdachte. De getuigenverklaringen ondersteunen deze verklaring van aangever. Uit de getuigenverklaringen blijkt dat verdachte vanuit diens woning met tenminste één mes op aangever af rent. [getuige 1] verklaart dat zij ziet dat verdachte messen boven zijn hoofd houdt en een soort slijpbeweging maakt. De getuigen [getuige 2] en [getuige 3] zien dat aangever op zijn rug op de grond ligt en dat verdachte hem steekt. Getuige [getuige 3] beschrijft dat verdachte tenminste twee keer met zijn hand met hoge snelheid een slaande beweging naar het slachtoffer maakt, terwijl deze op de grond ligt.
Uit medische informatie blijkt dat aangever is gestoken in zijn rechterzijde en rechterbovenbeen.
De rechtbank acht op basis van het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aangever met een mes in de buik en in het bovenbeen heeft gestoken. Daarmee komt zij toe aan een beantwoording van de vraag of verdachte daarmee (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van aangever.
Opzet op de dood
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte boos opzet heeft gehad op de dood van aangever, nu het dossier onvoldoende informatie bevat over het mes en een letselinterpretatie ontbreekt.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier de dood van het slachtoffer – is aanwezig indien verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. Voor de vaststelling dat verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo'n kans is niet alleen vereist dat verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen). De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Verdachte heeft, terwijl zijn vader en aangever tijdens een confrontatie met elkaar op de grond waren beland, aangever met een mes gestoken in de rechterzijde van zijn buik en in zijn been. Getuige [getuige 3] verklaart dat hij zag dat verdachte zijn hand naar achter bewoog en met hoge snelheid naar voren bewoog in de richting van de man die op de grond lag en dat hij zag dat de man die op de grond lag op de zijkant van zijn romp werd geraakt. Naar algemene ervaringsregels roept het met kracht (hoge snelheid) steken met een mes in de buik de aanmerkelijke kans in het leven dat daardoor dodelijk letsel optreedt. Nu het algemene ervaringsregels betreft heeft een ieder - en dus ook verdachte - wetenschap van het bestaan van deze aanmerkelijke kans. Door te handelen als hij heeft gedaan heeft verdachte die aanmerkelijke kans aanvaard en op de koop toegenomen. Van contra-indicaties waaruit zou blijken dat verdachte die aanmerkelijke kans niet heeft aanvaard, is niet gebleken. Dat een dergelijke kans in dit geval ook aanwezig was bij het steken in het bovenbeen, acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen, bij gebrek aan meer informatie over bijvoorbeeld de wond in het been, het mes en de kracht waarmee is gestoken.
Dat er feitelijk geen inwendig letsel in de buik is ontstaan en er kon worden volstaan met het hechten van de wond, maakt het oordeel niet anders.
Verdachte heeft naar het oordeel van de rechtbank aldus voorwaardelijk opzet gehad op het toebrengen van dodelijk letsel door aangever met een mes in de rechterzijde van de buik te steken.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het primair tenlastegelegde feit heeft begaan.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat:
hij op 20 juli 2018 te Hengelo (O) ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet met een mes in de rechterzij van die [slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 47 juncto 287 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Het bewezenverklaarde levert op:
het misdrijf: poging tot doodslag.

6.De strafbaarheid van verdachte

Noodweer(exces)
De raadsman heeft bepleit dat verdachte, wanneer hij niet wordt vrijgesproken, dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat er sprake is van noodweer(exces). Er was sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van de vader van verdachte door aangever. Verdediging was in de visie van verdachte noodzakelijk en verdachte heeft toen hij werd geconfronteerd met de aanranding direct gehandeld. Aan de vereisten van proportionaliteit is voldaan en verdachte is niet langer doorgegaan dan noodzakelijk. Als het beroep op noodweer niet gehonoreerd wordt dan beroept de verdediging zich op noodweerexces, omdat er bij verdachte door eerdere gebeurtenissen, waarbij de vader van verdachte zou zijn aangevallen door aangever, een hevige gemoedsbeweging ontstond.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de gestelde noodweersituatie geen steun vindt in het dossier.
De rechtbank overweegt het volgende. Voor een geslaagd beroep op noodweer(exces) is vereist dat de feitelijke toedracht die aan het verweer ten grondslag is gelegd, aannemelijk kan worden geacht.
Verdachte heeft verklaard hoe hij zag dat zijn vader met aangever in een worsteling verwikkeld was en dat hij zijn vader moest beschermen.
De rechtbank is van oordeel dat de feitelijke toedracht zoals door verdachte beschreven geen steun vindt in het dossier. Niet aangever, maar verdachte wordt door de getuigen geduid als de agressor. Geen van de getuigen beschrijft een situatie waarin de vader van verdachte werd belaagd door aangever op zodanige wijze dat er sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding.
Het ontbreken van de noodweersituatie staat in de weg aan een geslaagd beroep op zowel noodweer als noodweerexces.
Er zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft een gevangenisstraf gevorderd voor de duur van drie jaren, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen strafmaat verweer gevoerd.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag. Verdachte heeft het slachtoffer met een mes in zijn buik gestoken. Dit is een zeer ernstig feit, dat fataal voor het slachtoffer had kunnen aflopen. Dat dit niet is gebeurd is een gelukkige toevalligheid en niet aan verdachte te danken. Door zijn handelswijze heeft verdachte op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het is bovendien algemeen bekend dat dergelijke gewelddadige gebeurtenissen een grote impact hebben op slachtoffers en op getuigen daarvan.
Verdachte heeft onvoldoende mee willen werken aan een psychologisch en psychiatrisch onderzoek door drs. J.P.M. van der Leeuw, psycholoog en dr. L.H.W.M. Kaiser, psychiater in november 2018, waardoor onvoldoende informatie is verkregen om een conclusie omtrent de psyche van verdachte te trekken. De onderzoekers hebben daarom geadviseerd verdachte klinisch te laten observeren in het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC).
Verdachte is vervolgens ter observatie overgebracht naar het PBC. Ook daar heeft verdachte niet willen meewerken aan het onderzoek. De onderzoekers van het PBC concluderen dat de vraag of er sprake is van een gebrekkige ontwikkeling en/of een ziekelijke stoornis van de geestvermogens niet beantwoord kan worden en dat er geen interventieadvies geformuleerd kan worden.
Nu onduidelijk is welke factoren een relatie hebben tot het delict en het maken van een risicotaxatie of plan van aanpak niet mogelijk is, ziet de reclassering, blijkens haar rapportage van 29 juli 2019, geen aanknopingspunten tot het inzetten van interventies binnen een juridisch kader en onthoudt ook zij zich van advies.
De bevindingen van het PBC en de reclassering geven de rechtbank geen aanleiding om te komen tot strafvermindering en bieden evenmin aanknopingspunten om te komen tot een andere afdoening dan een kale onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte, blijkens het uittreksel uit de justitiële documentatie, in Nederland niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
Alles afwegend, acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, passend en geboden.

8.De schade van benadeelden

8.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer]heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 3.315,97, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
- eigen risico [zorgverzekeraar] € 341, 71;
- daggeldvergoeding twee dagen ziekenhuis € 30,00;
- slachtoffergesprek OvJ 25-09-19, km en parkeerkosten € 52,60;
- [sportschool] abonnement € 119,94;
- bezoek [ziekenhuis] , km en parkeerkosten € 8,98;
- eigen bijdrage psycholoog
€ 262,74;totaal€ 815,97.
Wegens immateriële schade wordt een bedrag van € 2.500,00 gevorderd.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering toe te wijzen, met dien verstande dat hij, kijkend naar toegekende schadevergoedingen in vergelijkbare zaken, van mening is dat het bedrag wegens immateriële schade dient te worden gematigd tot € 500,00.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering niet ontvankelijk moet worden verklaard gelet op de bepleite vrijspraak en (subsidiair) OVAR. Inhoudelijk concludeert hij tot afwijzing van de post ‘abonnement [sportschool] ’, omdat deze onvoldoende is onderbouwd. Het bedrag wegens immateriële schade dient te worden gematigd.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. De rechtbank acht de materiële schadeposten voldoende onderbouwd en aannemelijk. De rechtbank zal het gevorderde daarom toewijzen tot een bedrag van € 815,97, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop het strafbare feit is gepleegd.
De rechtbank acht voldoende onderbouwd dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden, hetgeen onder meer is toegelicht in diens vordering en aangifte. De rechtbank beziet deze onderbouwing in het licht van de ambtshalve vaststelling dat het hier een schending van de lichamelijke integriteit van de benadeelde betreft en daarmee een aantasting van zijn persoon.
De rechtbank zal het bedrag lager vaststellen dan gevorderd, omdat de rechtbank rekening houdt met de bedragen die in vergelijkbare gevallen worden toegekend. Alles afwegende acht de rechtbank een vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 1.500,00 billijk. Over dit schadedeel is de gevraagde wettelijke rente toewijsbaar. De vordering tot immateriële schadevergoeding zal voor het overige worden afgewezen.
8.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het feit is toegebracht.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen.

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;

strafbaarheid feit

- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf:
poging tot doodslag;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) jaren;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
schadevergoeding
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer]van een bedrag van € 2.315,97 (te weten een bedrag van € 815,97 aan materiële schade en een bedrag van € 1.500,00 aan immateriële schade) te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 juli 2018;
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van het bewezenverklaarde feit tot
betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 2.315,97,te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 juli 2018 ten behoeve van de benadeelde, met bevel, voor het geval dat volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat vervangende hechtenis voor de duur van
33dagen zal worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.K. Huisman, voorzitter, mr. C.C.S. Bordenga-Koppes en mr. M.A.H. Heijink, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.A.J.H. Muurmans, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 15 oktober 2019.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de regiopolitie Oost-Nederland, Districtsrecherche Twente, onderzoek CONGO met nummer ON2RO18065. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
- Het proces-verbaal aangifte van 22 juli 2018 (dossierpagina’s 52-53), voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer] :
Afgelopen vrijdag speelde het door mijn hoofd om langs de ouders van [naam] te gaan en het geld terug te vragen. (...) Ik ben toen met mijn auto naar de woning van mijn schoonouders gegaan. Zij wonen aan [adres 2] (...) Toen ik auto ging parkeren, zag ik mijn schoonvader en schoonbroer op straat staan. Ik zag gelijk dat mijn schoonbroer [verdachte] twee messen bij zich had (...) Ik zag dat [verdachte] met de messen op mij af kwam. Mijn schoonvader kwam als eerste op mij af. Hij heeft geprobeerd om mij te slaan, dit is niet gelukt. Wij hebben elkaar toen vastgehouden en zijn beiden samen op de grond gevallen (...) Tijdens het opstaan, heb ik mij omgedraaid en gelijk op dat moment voelde ik dat [verdachte] mij met een mes stak (...) Volgens mij heeft [verdachte] mij met een mes van ongeveer 20cm lang gestoken. Het was een grote keukenmes. Nadat [verdachte] mij had gestoken, zag ik dat ik gelijk begon te bloedden (...) Door de deze situatie heb ik schaafwonden opgelopen aan mijn linkeronderbeen, mijn rechterbovenbeen is gehecht en mijn linkerzij is ook gehecht. De artsen waren bang dat ik inwendig letsel had opgelopen, gelukkig is dit niet het geval.
- De geneeskundige verklaring van 31 juli 2018 door W.R. Hogeboom, arts, voor zover inhoudende:
Medische informatie betreffende:
Achternaam : [slachtoffer]
Voornamen : [slachtoffer]
A. Uitwendig waargenomen letsel:
Steekverwonding rechter zijde en rechter bovenbeen.
- Het proces-verbaal van verhoor getuige van 23 juli 2018 (dossierpagina 139), voor zover inhoudende als verklaring van de getuige [getuige 3] :
Ik zag dat aan de rechterzijde van de weg, ter hoogte van de eerste dikke boom, een man op de grond lag. Ik zag dat de man met zijn rug op de grond lag (...) Ik zag dat de man die er naast stond een slaande beweging maakte in de richting van de man die op de grond lag. Ik zag dat de man zeker twee keer deze beweging maakte. Ik zag dat hij zijn hand naar achter bewoog en met hoge snelheid naar voren bewoog in de richting van de man die op de grond lag. Ik zag dat de man die op de grond lag op de zijkant van zijn romp werd geraakt. Op het moment dat de slaande beweging wordt gemaakt hoorde ik dat een vrouw zei:" Oh mijn god, hij heeft een mes of woorden van gelijke strekking".
- Het proces-verbaal van verhoor getuige van 21 juli 2018 (dossierpagina 111), voor zover inhoudende als verklaring van de getuige [getuige 2] :
Ik zag dat de persoon welke gekleed was in een wit t-shirt en korte broek in beide handen kennelijk een mes had en daarmede zwaaiend richting een persoon liep ... Ik zag toen dat de persoon welke uit de Kia was gestapt op de grond viel en vervolgens werd gestoken met een mes door de man welke gekleed was in het witte t-shirt. Ik zag dat deze laatste persoon kort daarop naar de woning gelegen aan [adres 2] liep.
- Het proces-verbaal van verhoor getuige van 28 juli 2018 (dossierpagina’s 100-101), voor zover inhoudende als verklaring van de getuige [getuige 4] :
Volgens mij had nummer 1 een mes in zijn handen. Ik zag dat dat mes er als volgt uit zag:
- Zilverkleurig lemmet;
- Het leek op een keukenmes, zeker zonder kartels;
- Het mes was ongeveer 30 centimeter lang.
...
Ik zag dat de nummer 1 redelijk agressief terug kwam lopen vanuit de Ketelstraat ... De man die zo agressief was had een mes in zijn handen.