ECLI:NL:RBOVE:2019:3684

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
14 oktober 2019
Publicatiedatum
16 oktober 2019
Zaaknummer
C/08/235201 / KG ZA 19-198
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H. Bottenberg - van Ommeren
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in kort geding over verdeling van werkzaamheden binnen een maatschap

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een kort geding, vordert eiser, die deel uitmaakt van een maatschap voor melkveehouderij, toegang tot de werkzaamheden binnen de maatschap. De maatschap, waarin eiser samenwerkt met gedaagden, is in een conflict verwikkeld geraakt, wat heeft geleid tot een gerechtelijke procedure. De rechtbank had eerder op 8 augustus 2019 de maatschap ontbonden, maar het vonnis was nog niet in kracht van gewijsde gegaan omdat gedaagden hoger beroep hadden ingesteld. Eiser stelt dat hij een spoedeisend belang heeft bij zijn vorderingen, aangezien hij al twee jaar geen invloed heeft kunnen uitoefenen op de maatschap. De voorzieningenrechter oordeelt dat er inderdaad sprake is van een spoedeisend belang en dat het in het belang van de maatschap is dat eiser zijn werkzaamheden kan verrichten. Partijen hebben tijdens de zitting overeenstemming bereikt over een aantal werkzaamheden die eiser zal uitvoeren, maar er zijn ook onderdelen waarover geen overeenstemming is bereikt. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van eiser grotendeels toegewezen, met uitzondering van het verbeuren van een dwangsom bij niet-nakoming van de afspraken. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer / rolnummer: C/08/235201 / KG ZA 19-198
Vonnis in kort geding van 14 oktober 2019
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. R.F.A. Rorink te Hardenberg,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[gedaagde 2],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagden,
advocaat mr. J.J. Paalman te Almelo.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde 1] en [gedaagde 2] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit c.q. het dossier bestaat uit:
  • de dagvaarding met 6 producties
  • productie 7 van [eiser]
  • de producties 1 tot en met 10 van [gedaagde 1] en [gedaagde 2]
  • de mondelinge behandeling op 12 september 2019
  • de pleitnota van [eiser]
  • de pleitnota van [gedaagde 1] en [gedaagde 2]
  • de aanhouding ten behoeve van een poging om de zaak te schikken
  • de brief van 3 oktober 2019 van [eiser] met daarbij de producties 7 tot en met 9 en de aankondiging van een eiswijziging
  • de voortzetting van de mondelinge behandeling op 7 oktober 2019
  • de pleitnota van [eiser] met daarin de akte houdende wijziging van eis
  • de pleitnota van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 1 januari 2007 is [eiser] toegetreden tot de maatschap waarin hij sindsdien met [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in maatschapsverband de melkveehouderij, gelegen aan [het adres] in [woonplaats] heeft geëxploiteerd.
2.2.
De verslechterde verstandhouding tussen de maten en de door allen onderschreven conclusie dat tussen hen geen samenwerking meer mogelijk is, heeft uiteindelijk geleid tot een gerechtelijke procedure, waarbij deze rechtbank op 8 augustus 2019 (geregistreerd onder C/08/210769 / HA ZA 17-535) vonnis heeft gewezen. Daarbij heeft de rechtbank
– voor zover hier van belang en samengevat weergegeven – de maatschap ontbonden met ingang van de datum van het vonnis en voor recht verklaard dat [eiser] de maatschap mag voortzetten en dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] het voortzettingsrecht niet hebben. Wel moet [eiser] [gedaagde 1] in [gedaagde 2] uit willen en kunnen kopen. Het vonnis is niet uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
2.3.
Tegen dit vonnis hebben [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoger beroep ingesteld. [eiser] heeft incidenteel appel ingesteld. Deze procedure loopt nog.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert na eiswijziging samengevat:
Primair:
1. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] te veroordelen om [eiser] toe te laten tot de werkzaamheden als bedoeld in het overzicht dat [eiser] als productie 7 in het geding heeft gebracht, althans de werkzaamheden die de voorzieningenrechter zal bepalen;
Subsidiair:
2. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] te veroordelen om binnen een week na betekening van het ten deze te wijzen vonnis alle bedrijfsactiviteiten te staken en gestaakt te houden;
Primair en subsidiair:
3. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] te veroordelen de boekhouding en administratie van het agrarisch bedrijf binnen één week na betekening van het ten deze te wijzen vonnis in te leveren op het kantoor van Flynth adviseurs en accountants te Oldenzaal;
4. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk te veroordelen tot verbeurte van een dwangsom;
5. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk te veroordelen in de kosten van het geding.
3.2.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] voeren verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Partijen zijn bij gelegenheid van de behandeling van dit kort geding op onderdelen tot overeenstemming gekomen. De voorzieningenrechter zal vonnis wijzen conform deze door partijen ter zitting gemaakte afspraken, zoals hieronder verwoord in het dictum. Wat betreft het spoedeisend belang, de onderdelen waarop partijen geen overeenstemming hebben kunnen bereiken en de proceskosten, zal de voorzieningenrechter een oordeel geven.
Spoedeisend belang
4.2.
Anders dan [gedaagde 1] en [gedaagde 2] stellen is naar het oordeel van de voorzieningenrechter wel degelijk sprake van een spoedeisend belang. De voorzieningenrechter overweegt daartoe het volgende.
Het vonnis van 8 augustus 2018 is een constitutief vonnis voor zover daarin is bepaald dat de maatschap is ontbonden. Tenzij uit de wet anders voortvloeit, werkt een dergelijk vonnis pas op het moment waarop het in kracht van gewijsde is gegaan, dat wil zeggen op het moment dat er geen gewoon rechtsmiddel meer tegen open staat [1] . Nu tegen het vonnis hoger beroep is ingesteld en daarop nog niet is beslist, is het vonnis niet in kracht van gewijsde gegaan, en is de stand van zaken waarvan hangende het hoger beroep moet worden uitgegaan, die van vóór het wijzen van het vonnis van 8 augustus 2018. Dit betekent dat bij de beoordeling van de vorderingen in kort geding er van moet worden uitgegaan dat de maatschap nog niet is ontbonden. In dat licht bezien heeft [eiser] , als maat die al twee jaar lang niet in staat is geweest en gesteld om invloed uit te oefenen op dan wel werkzaamheden te verrichten voor de maatschap, een spoedeisend belang bij toewijzing van zijn vorderingen. Dit klemt te meer daar partijen het erover eens zijn dat het zeker nog anderhalf jaar zal duren voordat het Hof in hoger beroep zal beslissen.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat ook uit financieel oogpunt, het voor de nog bestaande maatschap beter is dat er werkzaamheden worden verricht door [eiser] in plaats van dat dit (deels) wordt uitbesteed aan een loonwerker.
Om deze redenen is het terecht dat gedaagden hebben meegewerkt aan het opstellen van een lijst van werkzaamheden die [eiser] kan verrichten. . Partijen hebben op een aantal onderdelen werkbare afspraken weten te maken. Onder deze omstandigheden, - een aspect waarin deze zaak afwijkt van de zaak waarop [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zich onder 8. van hun pleitnota beroepen - acht de voorzieningenrechter eveneens een spoedeisend belang aanwezig voor een oordeel op de resterende onderdelen waarover partijen geen overeenstemming hebben weten te bereiken.
Onderdelen waarover geen overeenstemming is bereikt
4.3.
Partijen zijn het er niet over eens wie gaat schudden en harken nadat [eiser] heeft gemaaid en voordat loonwerker [A] – na afstemming met [gedaagde 1] en [gedaagde 2] over het tijdstip waarop – gaat kuilen. Waar het partijen daarbij vooral om gaat is dat zij elkaar niet tegenkomen en dat de planning goed op elkaar wordt afgestemd. [eiser] heeft ter zitting gezegd dat het voor hem acceptabel is als [gedaagde 1] en [gedaagde 2] de hand en spandiensten bij het inkuilen op het erf gaan verrichten. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kunnen de door partijen voorziene problemen zoveel mogelijk worden voorkomen door de werkzaamheden zoveel als mogelijk in één hand te houden. Om die reden zal de voorzieningenrechter bepalen dat [eiser] niet alleen zal maaien, maar ook zal schudden en harken Bovendien vinden deze werkzaamheden op het land plaats en niet op het erf, en zijn ze dus bij uitstek geschikt om door [eiser] te worden gedaan.
Omdat daarna de loonwerker met hulp van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zal gaan inkuilen, dient [eiser] tijdig, dat wil zeggen zo mogelijk een week voordat er ingekuild moet worden, contact op te nemen met de loonwerker, zodat de loonwerker vervolgens met [gedaagde 1] en [gedaagde 2] kan afspreken wanneer er ingekuild gaat worden. Logischerwijs zal het daarna aan [gedaagde 1] en [gedaagde 2] worden overgelaten om zorg te dragen voor het bijwerken en afdekken van de kuil.
4.4.
De voorzieningenrechter onderstreept dat partijen er een gezamenlijk belang hebben om dit proces goed te laten verlopen. In dit proces is men afhankelijk van de medewerking van een derde, namelijk te loonwerker, die – zo is onweersproken gesteld – niet altijd direct beschikbaar is. Bovendien is men afhankelijk van de weersomstandigheden die zich niet altijd even goed laten voorspellen. Daarom wordt van partijen een behoorlijke mate van flexibiliteit gevergd. De voorzieningenrechter gaat er vanuit dat partijen deze flexibiliteit zullen kunnen opbrengen met het oog op het gezamenlijk belang voor de maatschap.
4.5.
Omdat het dictum grotendeels een weergave is van de tussen partijen gemaakte afspraken en verwacht mag worden dat beide partijen zich aan die afspraken zullen houden (de voorzieningenrechter verwijst ook naar r.o. 4.4.), zal de voorzieningenrechter niet het verbeuren van een dwangsom verbinden aan het niet nakomen van de afspraken. .
4.6.
Het meer of anders gevorderde zal worden afgewezen.
Proceskosten
4.7.
Gelet op de omstandigheden dat partijen er ter zitting alsnog grotendeels in onderling overleg zijn uitgekomen, acht de voorzieningenrechter het juist om de proceskosten te compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
Wijst vonnis conform
de tussen partijen ter terechtzitting gemaakte afspraken. Die luiden
zoals hieronder weergegeven, waarbij wordt aangetekend dat de vermelde werkzaamheden de werkzaamheden zijn die door [eiser] zullen worden uitgevoerd, tenzij uitdrukkelijk anders aangegeven. Aanvullende voorwaarden en afspraken zijn zo nodig vermeld.
A. Grasmaaien
  • Maaier achter de trekker
  • Trekker tanken, mogelijk meerdere keren
  • Maaien
  • Afspraak maken met [A] en plannen wanneer kuilen doet [gedaagde 1] .
B. Mestrijden
  • Mest mixen in de stal gebeurt door [gedaagde 1] . Wanneer dat moet gebeuren, wordt een week van tevoren door [eiser] aan [B] doorgegeven.
  • Mesttank achter de trekker
  • Trekker tanken, mogelijk meerdere keren
  • Zode bemesten
C. Maisland
  • Vanggewas zaaien en land cultiveren gebeurt door [C]
  • Bouwland bemesten
D. Houtwallen onderhouden
  • Hout snoeien
  • Afvalhout en brandhout opruimen. Het brandhout is voor [gedaagde 1] en [gedaagde 2] .
E. Bermen / sloten maaien
- Maaien en schoonmaken van bermen en sloten. [eiser] zal geen machines kopen.
F. Afrasteren
- Onderhoud, vervanging en vernieuwing van afrasteringen, zoals goed is voor de bedrijfsvoering.
G. Administratief
  • Inzicht in de boekhouding loopt via Flynth, het op de hoogte brengen van andere zaken loopt ook via Flynth. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zullen ervoor zorgen dat de boekhouding en andere relevante zaken bij Flynth beschikbaar zijn.
  • Gecombineerde opgave en mestboekhouding blijven [gedaagde 1] en [gedaagde 2] doen.
H. Gebruik van werkplaats / schop- en kapschuur om bij de trekkers en machines te kunnen komen
- [eiser] belt [B] als hij deze ruimtes gaat gebruiken en [gedaagde 1] en [gedaagde 2] geven toestemming, tenzij zij de ruimtes zelf nodig hebben.
5.2.
bepaalt dat het schudden, harken en inkuilen plaats dient te vinden zoals beschreven in de rechtsoverwegingen 4.3 en 4.4.,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad
,
5.4.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. Bottenberg - van Ommeren en in het openbaar uitgesproken op 14 oktober 2019. [2]

Voetnoten

1.Fokker, GS Burgerlijke rechtsvordering, Boek 1, Titel 2, Afdeling 12Rv, aant. 3; Hugenholz/Heemskerk, Hoofdlijnen van Nederlands Burgerlijk Procesrecht, 2009, nr. 121; Snijders/Klaassen/Meijer, Nederlands burgerlijke procesrecht, 2011, nr. 161
2.type: