ECLI:NL:RBOVE:2019:3919

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
24 oktober 2019
Publicatiedatum
24 oktober 2019
Zaaknummer
ak_18_244
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van vergunning voor varkenshouderij op basis van niet voldoen aan Habitatrichtlijn

Op 24 oktober 2019 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in de zaak tussen Stichting Leefbaar Buitengebied en het college van gedeputeerde staten van Overijssel. De rechtbank oordeelde dat de vergunning die op 12 december 2017 was verleend voor het wijzigen en uitbreiden van een varkenshouderij in Almelo, niet kon worden gehandhaafd. De vergunning was verleend onder verwijzing naar de passende beoordeling die was opgesteld voor het Programma Aanpak Stikstof (PAS). De rechtbank stelde vast dat deze beoordeling niet voldeed aan de eisen van artikel 6 van de Habitatrichtlijn, zoals eerder vastgesteld door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in een uitspraak van 29 mei 2019. Hierdoor was het bestreden besluit in strijd met de Wet natuurbescherming (Wnb) en diende het te worden vernietigd.

De rechtbank oordeelde dat de verweerder niet kon terugvallen op de eerdere procedure en dat er een nieuwe beoordeling moest plaatsvinden. Tevens werd verweerder veroordeeld tot het betalen van de proceskosten van eiseres, die zijn vastgesteld op € 512,-, en het terugbetalen van het griffierecht van € 338,- aan eiseres. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18/244

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

Stichting Leefbaar Buitengebied, gevestigd te Ulicoten, eiseres,

gemachtigde: ing. M.H. Middelkamp,
en

het college van gedeputeerde staten van Overijssel, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 12 december 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan [naam] (hierna te noemen: belanghebbende) een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming (Wnb) verleend voor het wijzigen en uitbreiden van een varkenshouderij aan de [adres 1] in Almelo.
Tegen het bestreden besluit heeft eiseres beroep ingesteld.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
2. Verweerder heeft bij het bestreden besluit vergunning verleend voor een veehouderij die stikstofdepositie veroorzaakt op stikstofgevoelige natuurwaarden in Natura 2000-gebieden. Verweerder heeft daarbij toepassing gegeven aan het Programma Aanpak Stikstof 2015-2021 (hierna: PAS) en de daarbij behorende regelgeving die vanaf 1 juli 2015 van kracht is.
De vergunning kan volgens verweerder worden verleend onder verwijzing naar de passende beoordeling die voor het PAS is opgesteld. Met de toepassing en uitvoering van het PAS is volgens verweerder gewaarborgd dat de stikstofdepositie die de veehouderij zal veroorzaken niet zal leiden tot een aantasting van de natuurwaarden in Natura 2000-gebieden.
3. De strekking van het beroep van eiseres is – kort gezegd – dat de vergunning niet kon worden verleend onder verwijzing naar de passende beoordeling die voor het PAS is gemaakt, omdat de passende beoordeling en het PAS niet voldoen aan artikel 6 van de Habitatrichtlijn.
4. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) heeft in de uitspraak van 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1603, geoordeeld dat de passende beoordeling die aan het PAS ten grondslag ligt niet voldoet aan de eisen die uit artikel 6 van de Habitatrichtlijn voortvloeien.
5. Het voorgaande betekent dat verweerder de vergunning voor de veehouderij niet kon verlenen onder verwijzing naar de passende beoordeling die voor het PAS is gemaakt.
Het bestreden besluit is genomen in strijd met de artikelen 2.7, derde lid, en 2.8 van de Wnb. De overige beroepsgronden behoeven thans geen bespreking.
6. Het beroep is kennelijk gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd.
7. Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019: 1603, kan verweerder voor het alsnog te nemen besluit op de aanvraag niet terugvallen op de eerder gevoerde procedure. Verweerder moet opnieuw toepassing geven aan afdeling 3.4 van de Awb. De rechtbank wijst er in navolging van die uitspraak op dat verweerder ervan mag uitgaan dat de in artikel 3:18, eerste en tweede lid, van de Awb genoemde termijnen de dag na verzending van deze uitspraak aanvangen. De beslistermijn die in artikel 5.1 van de Wnb is bepaald is in dit geval, waarin verweerder op grond van artikel 3:10 van de Awb heeft besloten de vergunning voor te bereiden met toepassing van afdeling 3.4 van de Awb, niet van toepassing.
8. Er bestaat aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De rechtbank stelt vast dat de proceskosten van eiseres uitsluitend bestaan uit kosten voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De hoogte van de proceskostenvergoeding stelt de rechtbank vast op € 512,- (1 punt voor het indienen van het beroep; waarde per punt: € 512,-; wegingsfactor 1).
Daarnaast dient verweerder het door eiseres betaalde griffierecht aan haar terug te betalen.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit van 12 december 2017, kenmerk [kenmerk];
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 512,-;
  • gelast verweerder het betaalde griffierecht van € 338,- aan eisers te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J.B. Cornelissen, rechter, in aanwezigheid van
mr. P.J.H. Bijleveld, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden ingesteld bij deze rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.