ECLI:NL:RBOVE:2019:423

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
6 februari 2019
Publicatiedatum
6 februari 2019
Zaaknummer
C/08/214412 / HA RK 18-42
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • H. Bottenberg - van Ommeren
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herverkaveling en kwaliteitsverschil bij toedeling van gronden in het kader van de Wet Inrichting Landelijk Gebied

In deze beschikking van de Rechtbank Overijssel, uitgesproken op 6 februari 2019, staat de herverkaveling van gronden centraal, in het bijzonder de vaststelling van de Lijst der Geldelijke Regelingen (LGR) voor het herverkavelingsblok Enter-Ypelo. Verzoeker, vertegenwoordigd door mr. N.E. Koelemaij, heeft zienswijzen ingediend tegen het ontwerp van de LGR, waarbij hij onder andere aanvoert dat er geen nutsclassificatie is op basis van het taxatierapport en dat er kwaliteitsverschillen zijn tussen de ingebrachte en de toegewezen gronden. De rechtbank heeft de uitvoeringscommissie de gelegenheid gegeven om haar beslissing te onderbouwen, waarna verzoeker kan reageren. De rechtbank oordeelt dat de uitvoeringscommissie onvoldoende onderbouwing heeft gegeven voor de classificatie van de gronden en dat de kwaliteitsproblematiek niet adequaat is belicht. De rechtbank houdt het beroep aan en vraagt om een duidelijke kaart van de desbetreffende gronden en een vergelijking van de kwaliteit van inbreng en toedeling. De beschikking benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van de kwaliteitsverschillen bij de ruilverkaveling en de noodzaak van bodemonderzoek.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer / rekestnummer: C/08/214412 / HA RK 18-42
Beschikking van 6 februari 2019
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
gemachtigde mr. N.E. Koelemaij te Assen,
tegen
de publiekrechtelijke bestuurscommissie ex artikel 81 van de Provinciewet
UITVOERINGSCOMMISSIE ENTER,
zetelende te Zwolle,
verweerster,
gemachtigde mr. H. Postma van de Provincie Overijssel,
en

1.[belanghebbende sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[belanghebbende sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
belanghebbenden.
Partijen zullen hierna [verzoeker] , de uitvoeringscommissie, [belanghebbende sub 1] en [belanghebbende sub 2] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het ontwerp van de Lijst der Geldelijke Regelingen (hierna LGR) voor het herverkavelingsblok [woonplaats] , deelgebied Enter-Ypelo (hierna: het blok)
- de daartegen door [verzoeker] ingediende zienswijze van 9 december 2016
- het besluit tot vaststelling van de LGR voor het blok van 15 november 2017
- de bekendmaking van de beslissing op de zienswijze van december 2017
- het verzoekschrift van [verzoeker] van 13 februari 2018, door de rechtbank ontvangen op 14 februari 20128
- het verweerschrift van de uitvoeringscommissie, met als bijlage de stukken als bedoeld in artikel 69, derde lid, van de Wet inrichting landelijk gebied (hierna: Wilg), van 4 september 2018, ontvangen door de rechtbank op 12 september 2018
- het op 13 november 2018 door [verzoeker] toegezonden taxatierapport van [X] Makelaars en Adviseurs van 13 november 2018
- de mondelinge behandeling op 14 november 2018 en de ter gelegenheid daarvan door [verzoeker] overgelegde pleitnotities met aangehecht voornoemd taxatierapport.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling zijn verschenen [verzoeker] , bijgestaan door zijn gemachtigde mr. N.E. Koelemaij, en vergezeld van [A] en [B] , taxateur.
Voor de uitvoeringscommissie zijn verschenen [C] , voorzitter, [D] , secretaris, [E] en [F] , leden, mr. H. Postma, gemachtigde,
mr. C.M.J. Ribbers en mr. ing. J. J. Heinen, mede-gemachtigden, [G] en
[H] , respectievelijk projectleider en -medewerker van de provincie Overijssel en [I] , projectleider van het Kadaster.
Belanghebbenden [belanghebbende sub 1] en [belanghebbende sub 2] zijn met voorafgaande afmelding niet verschenen.
1.3.
Vervolgens is beschikking bepaald.

2.De feiten

2.1.
Het ontwerp voor de LGR voor het blok heeft ter inzage gelegen van 2 november 2016 tot en met 13 december 2016. [verzoeker] heeft overeenkomstig het bepaalde in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) tegen het ontwerp voor de LGR een zienswijze ingediend bij brief van 9 december 2016.
2.2.
Nadat [verzoeker] over zijn zienswijze is gehoord, heeft de uitvoeringscommissie bij besluit van 15 november 2017 de LGR voor het blok vastgesteld.
De zienswijze van 9 december 2016 heeft zij op twee van de elf onderdelen gegrond verklaard en op de overige onderdelen ongegrond. Daarbij is de LGR gewijzigd.
De vastgestelde LGR heeft van 3 januari 2018 tot en met 13 februari 2018 ter inzage gelegen.

3.Het geding in beroep

3.1.
Tegen het besluit tot vaststelling van de LGR heeft [verzoeker] bij verzoekschrift van 13 februari 2018 beroep ingesteld op grond van artikel 69 van de Wilg.
3.2.
Naast het verzoek om de punten uit de zienswijzen als herhaald en ingelast te beschouwen, heeft de rechtbank uit het verzoekschrift en de pleitaantekeningen de volgende beroepsgronden gedestilleerd.
a. [verzoeker] betwist de beslissing van de uitvoeringscommissie dat sprake is van een matige verbetering van de verkaveling van de gronden van zijn bedrijf op basis van een classificatie van de verkaveling in klasse 2, met de daarbij behorende verrekening. Dit onder meer omdat op de veldkavel “ [Z] ” de eerste 10 jaar geen akkerbouw mogelijk is.
Hij erkent wel afstandsverkorting, behalve voor een deel van de huiskavel.
b. De grenzen van de huiskavel zijn veranderd. [verzoeker] heeft aangevoerd dat uitgevoerde kavelaanvaardingswerken (hierna te noemen: ka-werken) volstrekt ontoereikend zijn geweest op het achterste deel van de huiskavel zodat dit niet voldoende bereikbaar is. Een deel kan bovendien niet agrarisch worden gebruikt omdat er een hoogwaardig landschapselement is (dit is in feite bosgrond) alsmede een zandweg. Hiervoor is een nieuw kavelpad nodig. Dit kan niet worden gekwalificeerd als “stapelen”.
c. De kwaliteit van de aan de huiskavel toegevoegde grond is minder dan van de ingebrachte grond. Dit perceel is veel te nat, en drainage blijkt niet mogelijk omdat er een gasleiding op anderhalve meter diepte ligt. Het ter verbetering voor ka-werken toegekende budget is onvoldoende geweest en hierin ligt reden voor (aanvullende) compensatie bij de LGR. Door deze natheid is het dit deel van de huiskavel regelmatig niet bereikbaar vanuit de bedrijfsgebouwen. [verzoeker] moet dan omrijden. Vanwege de natheid is dit deel ook niet voldoende bruikbaar. De rechtbank begrijpt dat het hier gaat om het perceel dat afkomstig is van [belanghebbende sub 2] .
d. Een bij de huiskavel aangelegd kavelpad (zandpad) acht [verzoeker] ten onrechte gewaardeerd als cultuurgrond. Dit pad is niet verhard aangelegd en moet worden afgewaardeerd.
e. en f. Verder heeft [verzoeker] aangevoerd dat de percelen Wierden [nummer] (perceel afkomstig van [belanghebbende sub 1] ) en [nummer] (perceel afkomstig van [belanghebbende sub 2] ) qua opbrengende vermogen van mindere kwaliteit zijn dan ingebrachte percelen. Deze gronden moeten zijns inziens beide een klasse lager worden gewaardeerd. Voor laatstgenoemd perceel zijn de ka-werken ook onvoldoende geweest.
g. Ter zitting heeft [verzoeker] ten aanzien van de veldkavel aan de [straat] , gesteld dat een verharde pad waarover hij eerst kon beschikking om naar dit perceel te komen, niet is doorgetrokken. Omdat er een strookje van dit perceel aan een derde is toegedeeld, kan [verzoeker] dit verharde pad niet meer gebruiken om naar zijn perceel te komen. De uitvoeringscommissie had toegezegd dit verharde pad met 20 meter te verlengen, maar dat is niet gebeurd. Als ze dat wel had gedaan was het zandpad ook niet nodig geweest.
3.3.
De uitvoeringscommissie heeft in haar verweerschrift geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep en verzocht om [verzoeker] in de proceskosten te veroordelen.
3.4.
Voorafgaand aan de mondelinge behandeling heeft [verzoeker] een Taxatierapport van [X] Makelaars en Adviseurs overgelegd. In dit rapport staat dat er, ondanks een overbedeling, geen sprake is van een verbetering als gevolg van de ruilverkaveling. Volgens het rapport is het bedrijf minder courant geworden en beschikt het over duidelijk mindere kwaliteit gronden dan voor de ruilverkaveling.

4.De beoordeling van het beroep

Inhoud zienswijzen

4.1.
Het verzoek in het verzoekschrift om de inhoud van de eerder ingediende zienswijze in beroep als herhaald en ingelast te beschouwen kan niet ertoe leiden dat die zienswijze opnieuw integraal wordt beoordeeld, maar dan door de rechtbank. In beroep moet onderbouwd worden op welke gronden de beslissing op (onderdelen van) de zienswijze wordt bestreden, ofwel met specifiek gestelde en onderbouwde bezwaren tegen (de betreffende onderdelen van) de beslissing. Waar [verzoeker] voor de beroepsgronden bloot verwijst naar de inhoud van de zienswijze, acht de rechtbank het beroep in zoverre niet-ontvankelijk. De rechtbank zal zich bij de beoordeling dus beperken tot de onderwerpen waaromtrent [verzoeker] zich in beroep specifiek (nader) heeft uitgelaten.
a. Indeling in nutsklasse
4.2.
De uitvoeringscommissie heeft zich op het standpunt gesteld dat toetsing aan de subjectieve factoren van de klassentabel in de Nadere regelen voor de LGR de classificatie in klasse 2 mee moet brengen omdat sprake is van matige vergroting van de oppervlakte grond bij de bedrijfsgebouwen (bedrijfskavelvergroting van 35%), een matige perceelsvergroting van de tegenover de bedrijfskavel gelegen kavel, een sterke kavelconcentratie en een verkorting van de gemiddelde afstand tot de percelen. Zij heeft dit standpunt in het verweerschrift cijfermatig onderbouwd.
De rechtbank stelt vast dat [verzoeker] zijn standpunt dat geen sprake is van een verbetering als genoemd niet baseert op de daarvoor revelante toetsing voor de beoordeling van het nut volgens de Nadere regelen, maar die stelling onderbouwd met grieven inzake de kwaliteit van de gronden, de ineffectiviteit van kavelaanvaardingswerken, die deels niet uitgevoerd zijn, en de ontsluiting van kavels. Daarbij heeft hij aangevoerd dat hij een waardevol gedeelte van de huiskavel moest inleveren. Enkel met de stelling dat de afstand binnen de huiskavel is toegenomen, refereert [verzoeker] aan de criteria voor bepaling van het nut.
Naar het oordeel van de rechtbank snijdt deze stelling geen hout. Inherent aan een vergroting van de huiskavel is immers dat een afstand binnen die kavel groter kan worden. Het criterium afstandsverkorting laat zich logischerwijs niet toepassen binnen toepassing van dat andere primaire - criterium. Uit de tabel volgt bovendien ook dat de criteria niet cumulatief gelden voor de indeling. Voor het overige heeft [verzoeker] op dit onderdeel geen argumenten aangevoerd maar eerder erkend dat er sprake is van huiskavelvergroting en kavelconcentratie (zie ook de rapportage van [X] , pagina 11). De rechtbank is daarom van oordeel dat [verzoeker] zijn bezwaar tegen indeling van de verbetering in klasse 2 onvoldoende heeft onderbouwd. Deze beroepsgrond faalt dus.
b. Kavelpad op het achterste deel van de huiskavel, landschapselement
4.3.
Wat betreft de waardering van een aangelegd kavelpad beroept de uitvoeringscommissie zich op met [verzoeker] gemaakte afspraken, die op 25 februari 2014 naar [verzoeker] zijn gezonden en waarmee deze op 3 maart 2014 heeft ingestemd. Bij die afspraken heeft [verzoeker] van de verrekening met betrekking tot dit pad afgezien.
Los hiervan, maakt de uitvoeringscommissie een vergelijking van het kavelpad van 4 meter breed met waterlopen en lijnvormige landschapselementen, zoals houtopstanden. Dergelijke lijnvormige landschapselementen, worden, hoewel zonder landbouwkundig voortbrengingsvermogen, zolang ze niet meer dan gemiddeld vijf meter breed zijn, ingevolge artikel 8 lid 2 van het Besluit inrichting landelijk gebied toch als aangrenzende cultuurgrond verrekend. De rechtbank acht die benadering van de uitvoeringscommissie niet onredelijk. Het standpunt dat de uitvoeringscommissie geen verrekening wil toepassen, mede omdat zij de kosten van het pad reeds heeft vergoed aan [verzoeker] , is daarom ook niet onredelijk te noemen. In zoverre acht de rechtbank het beroep ongegrond.
4.4.
[verzoeker] heeft ter zitting naar voren gebracht als punt dat een groter gedeelte van de houtwal op het westelijk deel van de huiskavel als bosgrond moet worden gewaardeerd, dan waarin de vastgestelde LGR voorziet. De rechtbank stelt vast dat de uitvoeringscommissie bij de beslissing op de zienswijze sub 3 heeft overwogen dat de in de zienswijze op dit punt aangegeven wens (afwaardering 0,200 ha, punt 2 op bladzijde 2) is verwerkt in de LGR. Waar [verzoeker] nu kennelijk afwaardering van een groter gedeelte nodig acht, is een bezwaar ter zake in beroep als tardief aan te merken.
c, e, en f. Kwaliteit toegedeelde gronden
4.5.
De kern van het beroep betreft kwaliteitsverschil tussen inbreng en toedeling, toegespitst op de twee in 3.2 met kadastrale nummers genoemde percelen alsook op een aan de oostzijde van de bedrijfskavel aanvullend toegedeeld gedeelte.
Zijn stellingen ten aanzien van de slechte kwaliteit van de gronden acht [verzoeker] onderbouwd met het door hem overgelegde taxatierapport. Blijkens dit rapport is het bedrijf duidelijk minder courant geworden en beschikt het over duidelijk mindere kwaliteit gronden dan voor de ruilverkaveling, reden waarom volgens de makelaar-taxateur geen sprake is van een verbetering.
4.6.
Kwaliteitsverschil tussen inbreng en toedeling wordt verrekend bij de LGR. Gronden worden gewaardeerd naar een ruilklassenwaardekaart ofwel de bodemgeschiktheidskaart, waarbij mede de grondwatersituatie wordt betrokken. Bij de beslissing op de zienswijze heeft de uitvoeringscommissie overwogen dat de klasseindeling van de genoemde percelen correct is, omdat de betreffende gronden zijn verbeterd door kavelaanvaardingswerken.
4.7.
[verzoeker] stelt zich op het standpunt dat uit het taxatierapport volgt dat de klasseindeling van genoemde percelen en een (tussendeel) van de bedrijfskavel onjuist is en dat de gronden derhalve één klasse lager dienen te worden gewaardeerd. De geconstateerde kwaliteit van de gronden heeft volgens [verzoeker] ook uitgewezen dat de kavelaanvaardingswerken niet voldoende zijn geweest om hem ter zake van het kwaliteitsverschil te compenseren.
4.8.
De rechtbank stelt vast dat [verzoeker] een ander toetsingskader hanteert voor de stelling dat de gronden te hoog zijn gewaardeerd dan hiervoor bedoeld in rechtsoverweging 4.5. De taxateur van [verzoeker] heeft een vergelijking gemaakt op basis van marktwaarde met een comparatieve vergelijkingsmethode. Het rapport bevat algemene bewoordingen, hooguit op basis van een visuele waarnemingen - van gestelde bemonstering is niet gebleken - in de trant van de “matige kwaliteit van de toegedeelde veldkavels”, “de kwaliteit is echter een stuk minder dan het ingebrachte perceel”(huiskavel),“het opbrengend vermogen is door de grondwerkzaamheden duidelijk verminderd is de schatting van de taxateur” (huiskavel) en “het zuidoostelijk gedeelte heeft een matige kwaliteit”(veldkavel Ypelo). Algemeen gesteld wordt voorts dat “het bedrijf duidelijk minder courant is geworden en over duidelijk mindere kwaliteit gronden beschikt dan voor de ruilverkaveling” (onderbouwing waardering). Ter zitting heeft [verzoeker] bevestigd dat geen bodemonderzoek (boringen) heeft plaatsgehad.
De rechtbank is van oordeel dat met het overleggen en verwijzen naar het taxatierapport de stellingen van [verzoeker] dat de in rechtsoverweging 4.4 bedoelde gronden een waardering met één klasse lager moeten verkrijgen niet deugdelijk zijn onderbouwd. Dat geldt ook waar [verzoeker] aanvoert dat de ka-werken onvoldoende zijn geweest.
4.9.
Tegelijkertijd is de rechtbank van oordeel dat de uitvoeringscommissie in verweer er niet in geslaagd is haar standpunt inzake de kwaliteit van de bewuste gronden deugdelijk en overtuigend te onderbouwen. De reactie in het verweerschrift ten aanzien van de door de uitvoeringscommissie als punten 4 en 5 genoemde beroepsgronden, acht de rechtbank ontoereikend voor het standpunt dat de gronden juist zijn geclassificeerd. De uitvoeringscommissie geeft daarin enkel aan het niet redelijk en billijk te achten om de inbrengende eigenaren een rekening te presenteren omdat [verzoeker] zelf verantwoordelijk is voor de mineralentoestand dan wel voor de uitvoering van ka-werken.
De uitvoeringscommissie heeft voorts volstaan met het zich beroepen op afspraken inzake kavelaanvaarding die eertijds (in februari/maart 2014) zijn gemaakt.
Ter zitting is ook geen enkele onderbouwing gegeven van het standpunt dat de percelen juist zijn geclassificeerd. Overigens heeft de uitvoeringscommissie zich ter zitting wel bereid verklaard tot een tegemoetkoming aan het beroep door een kleine oppervlakte (3/4 ha) met één ruilklasse af te waarderen.
4.10.
Ook de stukken inzake de behandeling van de zienswijze van [verzoeker] kenmerken zich doordat diens standpunten ter zake van de kwaliteit steeds worden tegemoet getreden met verwijzing naar de afspraken inzake ka-werken. Deze zijn volgens de uitvoeringscommissie uitgebreid beschreven in een e-mailbericht van ing. [J] van 25 februari 2014. Uit de brij van werkzaamheden in dit e-mailbericht kan de rechtbank echter niet afleiden dat met uitvoering daarvan aannemelijk zou zijn dat kwaliteitsverschil tussen inbreng en toedeling op de door [verzoeker] genoemde gronden niet (meer) aan de orde zou zijn en dat [verzoeker] afstand heeft gedaan van elk recht terzake. Volgens [verzoeker] hebben de afspraken bovendien slechts beperkt betrekking op de gronden waarop zijn grieven in beroep zien. Dat de kwaliteit van de toedelingsgronden op basis van uitvoering van die afspraken juist beoordeeld zou zijn, acht de rechtbank daarmee dan ook niet overtuigend onderbouwd. Hiervan staat los de vraag of [verzoeker] de ka-werken wel of niet heeft uitgevoerd. De rechtbank acht de onderbouwing van het bestreden besluit ter zake van de door [verzoeker] gestelde maar door de uitvoeringscommissie weersproken kwaliteitsverschillen vooralsnog dan ook ondeugdelijk.
4.11.
In verband met de vorenstaande overwegingen acht de rechtbank een beslissing op het beroep van [verzoeker] thans (nog) niet in de rede liggen omdat zij de kwaliteits-problematiek van de zijde van de uitvoeringscommissie vooralsnog onvoldoende belicht acht.
4.12.
Zij ziet daarom aanleiding om het beroep aan te houden en de uitvoeringscommissie in de gelegenheid stellen om haar beslissing op de door haar met 2, 4 en 5 in het verweerschrift genoemde onderdelen van het beroep van een deugdelijke onderbouwing te voorzien, waarna [verzoeker] in de gelegenheid zal worden gesteld om daarop te reageren. Voor zover onder 2, 4 en 5 van het verweerschrift niet ook de “percelen [Z] ” zijn betrokken, geldt dit ook ten aanzien daarvan. Deze onderbouwing zal mede moeten voorzien in een duidelijke kaart van de desbetreffende gronden (met een eenduidige, niet mis te verstane aanduiding (nummering) van de percelen) met de klasse-indeling van deze gronden met een onderbouwing, alsmede een vergelijking van de totale inbreng met de totale toedeling van [verzoeker] wat betreft de kwaliteit van inbreng en toedeling (waar de uitvoeringscommissie stelt dat het verschil binnen één ruilklasse blijft). Voor zover de huidige kwaliteit van de betreffende gronden niet het gevolg zou zijn van onvoldoende ka-werken dan dient de uitvoeringscommissie dit te onderbouwen, hetgeen meebrengt dat ook nagegaan moet worden of de destijds beoogde en afgesproken ka-werken als voldoende hadden te gelden en of die feitelijk het beoogde resultaat hebben opgeleverd.
Voor zover dat niet het geval is, is de vraag of dat te wijten is aan onvoldoende ka-werken, of aan het niet uitvoeren daarvan. Voor wiens rekening dat laatste moet komen, is een volgende vraag.
Samengevat wenst de rechtbank inzicht te krijgen in:
- de kwaliteit van de grond nu van de omstreden percelen
- de kwaliteit die volgens de UC bij uitvoering van de ka-werken zou zijn ontstaan
- de vraag of, ingeval de huidige kwaliteit niet goed is, dat het gevolg is van als onvoldoende te beoordelen ka- werken of van het niet uitvoeren van ka-werken
- de vraag hoe de vergelijking op kwaliteit bij inbreng en toedeling uitvalt (blijft het verschil binnen één klasse ?).
De rechtbank is bekend dat de provincie een bodemdeskundige heeft, te weten de heer
[K] , die naar haar oordeel voor de uitvoeringscommissie bodemonderzoek zou kunnen uitvoeren ten behoeve van het bovenstaande. Onder de huidige omstandigheden ziet de rechtbank (nog) geen aanleiding voor een onderzoek door een door de rechtbank te benoemen deskundige.
4.13.
De rechtbank heeft bij het vorenstaande nog in ogenschouw genomen dat eertijds, blijkens de uitspraak van deze rechtbank van 11 juli 2013 bij het beroep van [verzoeker] inzake het ruilplan, de kwaliteit van gronden ook aan de orde is geweest, waarbij toentertijd door de uitvoeringscommissie is betoogd dat kwaliteitsverschillen (in negatieve zin) met het oog op de toedeling met het verrichten van ka-werken konden c.q. zouden worden geëlimineerd (in het licht van de toepassing van artikel 52 lid 3 Wilg). Er moet derhalve wel vast komen te staan dat de ka-werkzaamheden voldoende waren om de kwaliteitsverschillen inderdaad te compenseren.
4.14.
Wat betreft de ontwatering stelt de rechtbank vast dat [verzoeker] de ondoorlaatbaarheid van de grond in ieder geval met betrekking tot het perceel “ [belanghebbende sub 2] ” reeds in de zienswijze heeft aangevoerd, ofwel de ontwatering die de uitvoeringscommissie als nieuw argument wegwuift. Het komt de rechtbank voor dat de ontwatering (watertrap) een rol speelt bij de bepaling van de ruilklasse, die [verzoeker] te hoog gewaardeerd acht, ook voor andere percelen. De rechtbank gaat ervan uit dat dit aspect bij het nader onderzoek wordt betrokken.
g. Doortrekken verharde ontsluiting veldkavel [straat]
4.15.
Inzake de ontsluiting aan de [straat] heeft de rechtbank geen grief ontwaard in het verzoekschrift, noch in de zienswijze, zodat zij aan dit onderwerp in deze procedure als tardief ingebracht voorbij zal gaan. Overigens komt het haar voor dat de ontsluiting van de toedeling aan de [straat] zal zijn betrokken in de LGR op grond van de objectieve factor dat deze toedeling aan de zuidkant is ontsloten aan de openbare verharde weg.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
stelt de uitvoeringscommissie in de gelegenheid zich binnen zes weken na datum van deze beschikking uit te laten zoals in rechtsoverweging 4.12 bedoeld,
5.2.
bepaalt dat de griffier na ontvangst van het bericht van de uitvoeringscommissie [verzoeker] in de gelegenheid stelt om binnen vier weken op dat bericht te reageren,
5.3.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. H. Bottenberg - van Ommeren en in het openbaar uitgesproken op 6 februari 2019.