ECLI:NL:RBOVE:2019:4281

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
7 november 2019
Publicatiedatum
19 november 2019
Zaaknummer
08.080704.19 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor opzettelijk brand stichten met levensgevaar voor omwonenden

Op 7 november 2019 heeft de Rechtbank Overijssel een 35-jarige man veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 18 maanden voorwaardelijk, voor het opzettelijk stichten van brand in zijn eigen woning. De brand, die op 4 april 2019 in Almelo ontstond, leidde tot levensgevaar voor bewoners van aangrenzende woningen en schade aan goederen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk open vuur in aanraking had gebracht met brandbare stoffen, wat resulteerde in een gevaarlijke situatie voor omwonenden. Tijdens de zitting op 24 oktober 2019 werd de vordering van de officier van justitie, mr. R. Schuurman, besproken, evenals de verdediging door raadsman mr. T. Geerdink. De rechtbank achtte de dagvaarding geldig en bevestigde haar bevoegdheid om de zaak te behandelen. De verdachte had het feit bekend, wat leidde tot een bewezenverklaring van de tenlastelegging. De rechtbank hield rekening met de ernst van de brandstichting en de gevolgen daarvan, evenals met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder een verstandelijke ontwikkelingsstoornis. De opgelegde straf is bedoeld om de verdachte te weerhouden van toekomstige strafbare feiten, met bijzondere voorwaarden voor reclassering en behandeling.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08.080704.19 (P)
Datum vonnis: 7 november 2019
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1984 in [geboorteplaats] ,
wonende in [adres 1] ,
thans verblijvende in de P.I. Veenhuizen, gevangenis Esserheem te Veenhuizen.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 24 oktober 2019.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. R. Schuurman en van hetgeen door verdachte en de raadsman mr. T. Geerdink, advocaat te Borne, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte brand heeft gesticht in zijn woning waardoor gevaar voor goederen en levensgevaar voor personen te duchten was.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op of omstreeks 4 april 2019 te Almelo, in elk geval in Nederland,
opzettelijk brand heeft gesticht in een kamer en/of woning aan de [adres 2] , immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan voornoemde kamer en/of voornoemde woning en/of de in voornoemde kamer en/of de in voornoemde woning aanwezige goederen geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor voornoemde kamer en/of voornoemde woning en/of de in voornoemde kamer en/of voornoemde woning aanwezige goederen en/of naastgelegen kamer(s) en/of naastgelegen woning(en) en/of nabijgelegen kamer(s) en/of nabijgelegen woning(en),
in elk geval gemeen gevaar voor (een) goed(eren) en/of levensgevaar voor één of meer omwonende(n), in elk geval levensgevaar voor (een) ander(en) en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor één of meer omwonende(n), in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor (een) ander(en), te duchten was.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. De bewijsoverwegingen [1]
4.1
De standpunten van de officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie en de raadsman hebben zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde feit kan worden bewezen.
4.2
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen te weten:
1.
het proces-verbaal van de terechtzitting van 24 oktober 2019, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte;
2.
het proces-verbaal van aangifte van [naam] van 8 april 2019, pagina 51;
3,
het proces-verbaal brandonderzoek forensische opsporing, nummer PL0600-2019146926-15, van 6 april 2019, pagina’s 86 t/m 88.
4.3
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan met dien verstande dat:
hij op 4 april 2019 te Almelo, opzettelijk brand heeft gesticht in een woning aan de [adres 2]
immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk open vuur in aanraking gebracht met een brandbare stof, ten gevolge waarvan voornoemde woning en de in voornoemde woning aanwezige goederen gedeeltelijk zijn verbrand, en daarvan gemeen gevaar voor voornoemde woning en de in voornoemde woning aanwezige goederen en nabijgelegen woningen en levensgevaar voor omwonenden en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor omwonenden te duchten was.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 157 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
het misdrijf: opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen voor goederen en levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, met oplegging van de in de reclasseringsrapportage van 9 september 2019 geadviseerde voorwaarden.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit het onvoorwaardelijk deel van de aan verdachte op te leggen gevangenisstraf straf gelijk te laten zijn aan de door verdachte in voorarrest doorgebrachte tijd, met oplegging van de door de reclassering genoemde voorwaarden.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Brandstichting is, gelet op het gevaarzettend karakter en de onvoorspelbare gevolgen ervan, een ernstig strafbaar feit. Die ernst komt met name tot uitdrukking in het strafmaximum van vijftien jaren bij te duchten levensgevaar.
Wetende dat zich in de aangrenzende woningen mensen bevonden, heeft verdachte bij de brandstichting in zijn woning, welbewust het risico genomen dat die mensen ernstig letsel zouden oplopen dan wel het leven zouden laten. Hij heeft niets ondernomen om dat risico te verminderen. Door adequaat ingrijpen van de brandweer is voorkomen dat de brand zich verder uitbreidde naar de andere woningen en de mensen daarin. Toevallig was één van de buren even niet thuis toen de brand werd gesticht. Een gehandicapte buurman kon gelukkig door zijn vrouw in veiligheid worden gebracht. Het is dus niet de verdienste van verdachte geweest dat zijn handelwijze geen desastreuse gevolgen heeft gehad voor de omwonenden, bij wie gevoelens van onrust en angst zijn ontstaan. Om van de huur af te komen waarvoor hem het geld door de vertraagde opstart van een hennepplantage ontbrak, heeft verdachte de woning door de brand onbewoonbaar gemaakt. Een enorme financiële schade voor de woningcorporatie en haar verzekeraar is het gevolg.
Bij het opleggen van de straf heeft de rechtbank in aanmerking genomen de inhoud van het reclasseringsrapport van 9 september 2019 en de door J.M. Westenbroek psychiater en
N.P.A. van der Weegen, GZ-psycholoog, opgemaakte rapportages van respectievelijk 23 en 21 augustus 2019. Beide gedragsdeskundigen rapporteren, zakelijk weergegeven, dat bij betrokkene sprake is van een matig ernstige verstandelijke ontwikkelingsstoornis , die van invloed is geweest op verdachtes gedragskeuze ten tijde van het hem ten laste gelegde. Zij adviseren het ten laste gelegde aan betrokkene in verminderde mate toe te rekenen.
De rechtbank neemt de inhoud en het advies van de rapportages van voornoemde gedragsdeskundigen over.
De rechtbank is van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf onvoldoende recht doet aan de ernst van het door verdachte begane feit. De rechtbank neemt daarbij in het bijzonder in aanmerking het door verdachte opgegeven motief voor de brandstichting en het gemak waarmee hij die brandstichting heeft voorbereid en gepleegd.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte een vrijheidsstraf van na te melden duur dient te worden opgelegd, waarbij de rechtbank een belangrijk deel van die straf voorwaardelijk, met voorwaarden, zal opleggen, teneinde verdachte ervan te weerhouden dat hij zich in de toekomst aan strafbare feiten zal schuldig maken.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op het hiervoor genoemde wetsartikel. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c en 14d Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf: opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen voor goederen en levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
36 (zesendertig) maanden;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van
18 (achttien) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende voorwaarden niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte:
- zich gedurende de proeftijd, na een daartoe gemaakte afspraak, meldt bij Reclassering Nederland, op de door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zo lang deze instelling dat nodig acht;
- zich ambulant laat behandelen door het FACT-team van de GGZ of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.
- als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert, zich laat opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De kortdurende klinische opname duurt maximaal zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. ;
- zal verblijven in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld. ;
- zal meewerken aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van een
afbetalingsregeling ook als dit inhoudt, meewerken aan schuldhulpverlening in het
kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen of bewindvoering. Verdachte
geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden;
- zal meewerken aan controle van het gebruik van verdovende middelen. De
reclassering kan urineonderzoek, speekseltests en ademonderzoek (blaastest)
gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt
gecontroleerd;
- zal meewerken aan het verkrijgen en het behouden van dagbesteding.
- draagt de reclassering op om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
daarbij gelden als voorwaarden van rechtswege dat verdachte:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, Sr, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M.G. Ellenbroek, voorzitter, mr. F.C. Berg en
mr. M.A.H. Heijink, rechters, in tegenwoordigheid van P.G.M. Klaassen, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 7 november 2019.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie eenheid Oost-Nederland, district Twente met nummer [nummer] van 10 mei 2019. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.