In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Overijssel op 5 november 2019 uitspraak gedaan in een kort geding over de ontruiming van een woning. De eiser, die in persoon procedeerde, vorderde ontruiming van de woning van de schuldenaar, die onder bewind stond, vanwege een huurachterstand van drie maanden. De Stadsbank Oost Nederland, als bewindvoerder van de schuldenaar, was ter zitting aanwezig maar de schuldenaar zelf was niet verschenen. De huurachterstand bedroeg op dat moment € 1.520,00, en de eiser vorderde ook de kosten van de procedure en de ontruiming van de woning.
De kantonrechter overwoog dat een ontruiming een ingrijpende maatregel is en dat deze alleen kan worden toegewezen als het aannemelijk is dat de bodemrechter de huurder tot ontruiming zal veroordelen. De kantonrechter constateerde dat de huurachterstand inmiddels drie maanden bedroeg en dat de Stadsbank niet had weersproken dat de huur voor november 2019 ook niet was betaald. De bewindvoerder voerde aan dat de schuldenaar geen bijstandsuitkering meer ontving en dat er problematiek was rondom verslaving, wat de situatie van de schuldenaar bemoeilijkte.
Desondanks oordeelde de kantonrechter dat de huurachterstand de ontruiming rechtvaardigde. De persoonlijke omstandigheden van de schuldenaar, zoals het ontbreken van een woning en de gevolgen daarvan voor het recht op bijstandsuitkering, werden niet als voldoende zwaarwegend beschouwd om de ontruiming te voorkomen. De kantonrechter bepaalde dat de ontruimingstermijn op vier weken werd gesteld, zodat de schuldenaar tijd had om alternatieve woonruimte te zoeken. De Stadsbank werd veroordeeld tot betaling van de huurachterstand en de proceskosten. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.