ECLI:NL:RBOVE:2019:4755

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
16 december 2019
Publicatiedatum
17 december 2019
Zaaknummer
08.119900.18 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een 20-jarige man voor poging tot zware mishandeling met letsel aan het slachtoffer

Op 16 december 2019 heeft de Rechtbank Overijssel een 20-jarige man veroordeeld tot een taakstraf van 240 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden met een proeftijd van 3 jaar voor poging tot zware mishandeling. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 14 juni 2018 in Oldenzaal, waar de verdachte de confrontatie zocht met het slachtoffer na een opmerking die hij meende te hebben gehoord. Tijdens deze confrontatie heeft de verdachte het slachtoffer bij de keel gegrepen, hem geslagen en met kracht tegen het hoofd geschopt, wat resulteerde in een hersenschudding, een trommelvliesperforatie en oogletsel aan het linkeroog. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan poging tot zware mishandeling, maar sprak hem vrij van het primair ten laste gelegde feit van zware mishandeling, omdat niet kon worden vastgesteld dat het letsel als zwaar lichamelijk letsel kon worden gekwalificeerd. De rechtbank hield bij de strafoplegging rekening met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het was begaan en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn jonge leeftijd en het feit dat hij niet eerder was veroordeeld. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding aan het slachtoffer van bijna 2500 euro.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08.119900.18 (P)
Datum vonnis: 16 december 2019
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1999 in [geboorteplaats] ,
wonende aan [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
2 december 2019.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. P. Koreman en van hetgeen door verdachte en de raadsvrouw mr. J.A.A.M. Rupert, advocaat te Haaksbergen, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, na wijziging van de tenlastelegging van 2 december 2019, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan (primair) zware mishandeling, dan wel (subsidiair) poging tot zware mishandeling dan wel (meer subsidiair) mishandeling van [slachtoffer] .
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
primair
hij op of omstreeks 14 juni 2019 te Oldenzaal, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten oogletsel aan het linkeroog (orbita bodem fractuur, verkleving rectus inferior), heeft toegebracht door die [slachtoffer]
- bij de keel, althans bij het lichaam, en/of bij de kraag vast te grijpen en/of vast te pakken en/of
- die voornoemde [slachtoffer] op/in/tegen het hoofd, althans op/in/tegen het lichaam, te slaan en/of te stompen, ten gevolge waarvan die voornoemde [slachtoffer] ten val is gekomen en/of
- (vervolgens) die voornoemde [slachtoffer] (met kracht) op/in/tegen het hoofd en/of de schouder en/of de buik, althans op/in/tegen het lichaam, te trappen en/of te schoppen en/of een of meerdere knietje(s) te geven;
subsidiair
hij op of omstreeks 14 juni 2018 te Oldenzaal ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet een of meerdere malen:
- die voornoemde [slachtoffer] bij de keel, althans bij het lichaam, en/of bij de kraag heeft vastgegrepen en/of vastgepakt en/of
- die voornoemde [slachtoffer] op/in/tegen het hoofd, althans op/in/tegen het lichaam, heeft geslagen en/of gestompt, ten gevolge waarvan die voornoemde [slachtoffer] ten val is gekomen en/of
- (vervolgens) die voornoemde [slachtoffer] (met kracht) op/in/tegen het hoofd en/of de schouder en/of de buik, althans op/in/tegen het lichaam, heeft getrapt en/of heeft geschopt en/of een of meerdere knietje(s) heeft gegeven, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair
hij op of omstreeks 14 juni 2018 te Oldenzaal [slachtoffer] heeft mishandeld door die voornoemde [slachtoffer] een of meerdere malen:
- bij de keel, althans bij het lichaam, en/of bij de kraag vast te grijpen en/of vast te pakken en/of
- op/in/tegen het hoofd, althans op/in/tegen het lichaam, te slaan en/of te stompen, ten gevolge waarvan die voornoemde [slachtoffer] ten val is gekomen en/of
- (vervolgens) (met kracht) op/in/tegen het hoofd en/of de schouder en/of de buik, althans op/in/tegen het lichaam, te trappen en/of te schoppen en/of een of meerdere knietje(s) te geven.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Inleiding
Op 14 juni 2018 fietst aangever [slachtoffer] naar huis met twee vrienden en een vriendin. Onderweg ziet [slachtoffer] glas op de weg liggen en waarschuwt zijn vrienden hiervoor. De vrienden zien dat een zwarte auto hen inhaalt, vervolgens draait, nogmaals van achteren komt aanrijden en hen passeert en vervolgens stopt. Verdachte stapt uit de auto, loopt richting [slachtoffer] , grijpt hem vast en vraagt hem wat hij hem op de fiets heeft toegeschreeuwd. Uit de getuigenverklaringen blijkt dat verdachte [slachtoffer] eerst heeft geslagen en dat verdachte en [slachtoffer] daarna hebben gevochten, dat [slachtoffer] ten gevolge van de slagen van verdachte ten val is gekomen en dat verdachte hem, terwijl [slachtoffer] buiten bewustzijn op de grond lag, met kracht meerdere schoppen tegen zijn hoofd heeft gegeven. Ten gevolge van de mishandeling heeft [slachtoffer] onder meer een hersenschudding, een trommelvliesperforatie en oogletsel aan het linkeroog opgelopen.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend kan worden bewezen. Daarbij heeft hij zich gebaseerd op de aangifte, de getuigenverklaringen [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] , de medische verklaring en de deels bekennende verklaring van verdachte zoals afgelegd bij de politie en ter terechtzitting.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
Feiten en omstandigheden
De rechtbank overweegt dat verdachte ter terechtzitting zijn verklaring bij de politie heeft bevestigd. Verdachte heeft verklaard dat hij aangever meerdere keren tegen het hoofd heeft gestompt en dat hij hem, terwijl aangever op de grond lag, meerdere keren met kracht heeft geschopt, tegen schouder en buik. Ook heeft verdachte bij de politie verklaard dat hij aangever twee knietjes in zijn buik heeft gegeven. Verdachte ontkent dat hij aangever bij de keel heeft gegrepen en hem tegen het hoofd heeft geschopt. Getuige [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] hebben echter, ondersteunend aan de verklaring van aangever, verklaard dat zij zagen dat verdachte aangever bij de keel greep en dat verdachte aangever meerdere keren met kracht tegen het hoofd heeft geschopt. Op grond van het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat verdachte aangever bij de keel heeft vastgegrepen, hem tegen het hoofd heeft gestompt, hem tegen zijn hoofd, schouder en buik heeft geschopt en aangever meerdere knietjes heeft gegeven. Dat verdachte met kracht tegen hoofd van aangever heeft geschopt, leidt de rechtbank onder meer af uit de verklaring van getuige [getuige 2] , die verklaart dat verdachte tegen het hoofd van [slachtoffer] schopte ‘alsof je tegen een voetbal schopt’.
KwalificatieDe vraag is vervolgens hoe het handelen van verdachte moet worden gekwalificeerd: als het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel (het primair ten laste gelegde), een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel (het subsidiair ten laste gelegde), of mishandeling (het meer subsidiair ten laste gelegde).
De rechtbank overweegt dat door het handelen van verdachte aangever letsel heeft opgelopen, in het bijzonder een hersenschudding en oogletsel aan het linker oog, bestaande uit een orbitafractuur (een breuk van de oogkas) en letsel aan de onderste schuine oogspier. Ter zitting is door de raadsvrouw van de benadeelde partij naar voren gebracht dat een operatieve ingreep – waarbij is geprobeerd de verkleving van de onderste rechter oogspier los te maken – geen verbetering heeft gebracht, waardoor aangever is doorverwezen naar een oogspecialist in een ander ziekenhuis. De rechtbank is van oordeel dat het letsel voor benadeelde zeker zeer onaangenaam en belastend is (geweest), maar dat op grond van het dossier en de aanvullende informatie van de raadsvrouw van benadeelde onvoldoende is komen vast te staan dat het kan worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel als bedoeld in artikel 302 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het onder feit 1 primair ten laste gelegde.
De rechtbank is evenwel van oordeel dat de kans dat aangever door het handelen van verdachte zwaar lichamelijk letsel zou oplopen aanmerkelijk is. De rechtbank acht het een feit van algemene bekendheid dat zich op het hoofd kwetsbare delen zoals de slaap bevinden, en dat het schoppen tegen het hoofd kan leiden tot zwaar lichamelijk letsel, zeker als dit met kracht gebeurt. Verdachte heeft deze kans naar het oordeel van de rechtbank bovendien bewust aanvaard. Door het met kracht schoppen tegen iemand zijn hoofd kan het niet anders zijn dan dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel op de koop heeft toegenomen.
De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het subsidiair ten laste gelegde, te weten een poging zware mishandeling.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van bovenstaande bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat:
subsidiair
hij op 14 juni 2018 te Oldenzaal ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet:
- die voornoemde [slachtoffer] bij de keel heeft vastgegrepen en
- die voornoemde [slachtoffer] tegen het hoofd heeft gestompt, ten gevolge waarvan die voornoemde [slachtoffer] ten val is gekomen en
- (vervolgens) die voornoemde [slachtoffer] met kracht tegen het hoofd en de schouder en de buik heeft getrapt en meerdere knietjes heeft gegeven, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte primair en meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 302 juncto 45 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
subsidiair
het misdrijf:
poging tot zware mishandeling

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 240 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier maanden, met een proeftijd van twee jaren.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair verzocht om een werkstraf op te leggen. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht om geheel voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft zich in de nacht van 14 juni 2018 schuldig gemaakt aan een poging zware mishandeling, waarbij het slachtoffer onder meer een hersenschudding, een trommelvliesperforatie en oogletsel aan het linkeroog heeft opgelopen. Verdachte heeft bewust de confrontatie gezocht door de auto te doen keren en op agressieve wijze verhaal te gaan halen bij het slachtoffer over een opmerking die hij het slachtoffer meende te horen maken. Verdachte heeft door het toegepaste geweld niet alleen inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer, maar heeft bij het slachtoffer, een net zestienjarige jongen op zijn eerste avondje uit, en anderen ook gevoelens van angst en onveiligheid teweeg gebracht. De rechtbank overweegt dat het niet aan verdachte te danken is dat de lichamelijke gevolgen voor het slachtoffer niet ernstiger zijn.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank in het voordeel van verdachte rekening gehouden met het uittreksel justitiële documentatie van verdachte van 10 november 2019, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit. Daarnaast heeft de rechtbank gelet op het reclasseringsadvies van 11 oktober 2018, waarin wordt geadviseerd verdachte een werkstraf op te leggen.
De rechtbank heeft voorts kennis genomen van de Landelijke Oriëntatiepunten Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Gelet op deze oriëntatiepunten is het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel door middel van één of meer schoppen tegen het hoofd een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden het uitgangspunt. Voor een poging daartoe zou dan vier maanden gevangenisstraf het uitgangspunt moeten zijn.
In de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder de relatief jonge leeftijd van verdachte (20 jaar), ziet de rechtbank echter aanleiding om bij de in onvoorwaardelijk op te leggen straf te kiezen voor een forse taakstraf. Om recht te doen aan de ernst van het bewezenverklaarde en omdat de rechtbank wil voorkomen dat verdachte zich in de toekomst opnieuw schuldig maakt aan strafbare feiten, zal de rechtbank tevens een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen.
Alles afwegende acht de rechtbank passend en geboden een taakstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden met een proeftijd van 3 jaren.

8.De schade van benadeelden

8.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer] heeft zich, door middel van zijn raadsvrouw mr. K.J. Pasveer, als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. Namens de benadeelde partij is gevorderd verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 5.135,81 (zegge: vijfduizend honderdvijfendertig euro en eenentachtig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
  • € 760,00 mantelzorg;
  • € 292,36 reis- en parkeerkosten naar het ziekenhuis;
  • € 83,45 schade aan de fiets.
Wegens immateriële schade wordt een bedrag van € 4.000,- gevorderd.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft de integrale toewijzing van de vordering van de benadeelde partij gevorderd.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw stelt zich op het standpunt dat de kosten voor mantelzorg en de schade aan de fiets moeten worden afgewezen, omdat deze schade onvoldoende is onderbouwd. Voorts blijkt niet uit het dossier dat er schade aan de fiets is ontstaan. De raadsvrouw heeft verder verzocht de gevraagde immateriële schadevergoeding van de benadeelde partij in zijn geheel af te wijzen, omdat deze niet eenvoudig van aard is en tevens onvoldoende is onderbouwd.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het subsidiaire bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. De opgevoerde schadeposten die betrekking hebben op de reis- en parkeerkosten naar het ziekenhuis en de schade aan de fiets zijn naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwd, aannemelijk en onvoldoende betwist. Daarentegen komt de schadepost die betrekking heeft op mantelzorg thans niet voor vergoeding in aanmerking, omdat deze schade niet is onderbouwd, terwijl namens verdachte deze schadepost gemotiveerd is betwist. Het in de gelegenheid stellen van de benadeelde partij om deze schadepost alsnog nader te onderbouwen leidt tot een onevenredige belasting van de strafrechtelijke procedure, zodat de rechtbank de benadeelde partij die gelegenheid niet zal bieden. De rechtbank zal het gevorderde daarom toewijzen tot een bedrag van € 375,81, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf 14 juni 2018. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige deel van de vordering met betrekking tot de materiële schade niet-ontvankelijk verklaren.
Immateriële schade
Namens de benadeelde partij is aangevoerd dat als gevolg van het handelen van verdachte aangever onder meer een hersenschudding en oogletsel aan het linkeroog heeft opgelopen. Gelet op de stukken in het dossier, het verhandelde ter zitting en schadevergoedingen die doorgaans voor soortgelijke feiten worden toegewezen, acht de rechtbank toewijzing van de immateriële schade voor een bedrag van € 2.000 voldoende onderbouwd en toewijsbaar. De rechtbank zal de vordering voor dit bedrag toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 14 juni 2018 tot aan de dag der algehele voldoening en zal de rechtbank de benadeelde partij voor het overige deel niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
8.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal ten aanzien van de benadeelde partij de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het feit is toegebracht.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c en 22d.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart niet bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte subsidiair meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
subsidiair:poging tot zware mishandeling;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het subsidiair bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren;
- beveelt, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
120 (honderdtwintig) dagen;
- beveelt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de taakstraf in mindering wordt gebracht, waarbij als maatstaf geldt dat voor de eerste 60 in verzekering doorgebrachte dagen,
twee urenper dag aftrek plaatsvindt;
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden;
- bepaalt dat deze gevangenisstraf
in zijn geheel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
schadevergoeding
-veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer]van een bedrag van
€ 2.375, 81 (zegge: tweeduizend driehonderdvijfenzeventig euro en eenentachtig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 juni 2018;
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van het bewezenverklaarde feit tot
betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 2.375, 81 (zegge: tweeduizend driehonderdvijfenzeventig euro en eenentachtig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 juni 2018 ten behoeve van de benadeelde, met bevel, voor het geval dat volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat
vervangende hechtenisvoor de duur van
33 dagenzal worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij
[slachtoffer]voor het overige deel
niet-ontvankelijkis in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
Dit vonnis is gewezen door mr. E.J.M. Bos, voorzitter, mr. E. Venekatte en
mr. F.H.W. Teekman, rechters, in tegenwoordigheid van mr. I. Potgieter, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 16 december 2019
De griffier is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
1.
Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] van 18 juni 2018, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (pagina 4-6):
Ik zag dat hij (de rechtbank begrijpt: verdachte) bewust naar mij toe liep. Gelijk daarna voelde ik dat hij mij bij de keel greep. Ik zag dat hij mij met een hand greep. Ik zag dat de man zijn rechter hand balde tot vuist. Ik voelde dat de man mij kennelijk opzettelijke en met kracht, sloeg met deze vuist op de linker kant van mijn gezicht, ik voelde een hevige pijn. Ik zag dat de man op mij toe kwam en mij opnieuw sloeg met zijn rechter vuist op de linker kant van mijn gezicht. Ik voelde ter hoogte van mijn linker oog een hevige pijn. Ik viel door de klap over de stoep achter mij op de grond.
2. Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] van 18 juni 2018, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (pagina 10-11):
Vervolgens zag ik [slachtoffer] door de jongen (de rechtbank begrijpt: verdachte) met mogelijk zijn rechterhand bij de keel werd gepakt. Ik zag dat [slachtoffer] op de grond lag en dat de jongen [slachtoffer] tegen zijn gezicht aan schopte. Ik weet wel dat hij aardig hard tegen zijn hoofd schopte.
3. Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] van 18 juni 2018, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (pagina 13-14):
Vervolgens zag ik dat die jongen (de rechtbank begrijpt: verdachte) [slachtoffer] bij de keel pakte. Ik zag dat [slachtoffer] met 1 hand bij de keel gepakt werd. Ik zag dat die jongen [slachtoffer] een vuistslag richting zijn gezicht gaf. Ik zag dat hij dit deed met een gebalde vuist en zijn arm naar achteren haalden en met kracht uithaalde. Hierop ontstond er een situatie waarin over en weer geslagen werd en [slachtoffer] vervolgens op de grond viel. Ik weet niet meer hoeveel klappen er zijn gevallen maar het waren zeker een stuk of 6 klappen die [slachtoffer] kreeg. Toen [slachtoffer] op de grond lag zag ik dat die jongen [slachtoffer] een schop tegen zijn hoofd gaf. Ik zag dat die jongen zijn been naar achteren haalde om vervolgens tegen het hoofd van [slachtoffer] te Schoppen. Hij deed dit net zo alsof je tegen een voetbal schopt. Ik zag wel dat die jongen ongeveer drie keer tegen het hoofd van [slachtoffer] schopte.
4. Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] d.d. 18 juni 2018, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (pagina 15-16):
Ik zag dat hij (de rechtbank begrijpt: verdachte) [slachtoffer] bij de keel pakte. Ik zag dat [verdachte] [slachtoffer] met zijn vuist twee keer in zijn gezicht sloeg. Ik zag dat [slachtoffer] viel. Ik zag dat [verdachte] [slachtoffer] vervolgens wel 10 keer in zijn gezicht schopte.
6. Het proces-verbaal van verhoor verdachte van 20 juni 2018, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (pagina 36-41):
Ik gaf de jongen (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer] ) vervolgens een vuistslag terug op zijn gezicht. Ik gaf de jongen een tweede vuistslag in zijn gezicht. Ik pakte de jongen beet en duwde hem tegen de auto van Naomi. Ik gaf de jongen twee keer een knietje tegen zijn buik. Ik sloeg hem twee keer met mijn rechter vuist tegen zijn linkerzijde van zijn hoofd. Ik sloeg de jongen twee keer met mijn vuist tegen zijn hoofd waarna hij op de grond viel. Ik schopte daarna twee keer. Ik schopte de jongen eerst met mijn rechter been en daarna met mijn linker been. Met de rechter trap die ik gaf zat meer kracht in dan de linker trap.