ECLI:NL:RBOVE:2019:4953

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
12 november 2019
Publicatiedatum
21 januari 2020
Zaaknummer
7819240 \ CV EXPL 19-3468
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S.J.S. Groeneveld – Koekkoek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van een kredietovereenkomst en rechtsgeldigheid van ingebrekestelling

In deze zaak, die voor de Rechtbank Overijssel is behandeld, betreft het een vordering van ING Bank N.V. tegen een gedaagde partij die niet is verschenen. De procedure is gestart naar aanleiding van een kredietovereenkomst waarbij ING Bank de vordering heeft ingesteld. De kantonrechter heeft in eerdere vonnissen, waaronder een tussenvonnis van 13 augustus 2019, ING Bank de gelegenheid gegeven om relevante documenten te overleggen, waaronder de overeenkomst, algemene voorwaarden en ingebrekestellingen.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat er geen rechtsgeldige ingebrekestelling is uitgebracht door ING Bank, wat noodzakelijk is voor de rechtsgeldige opeising van het krediet. De kantonrechter heeft ambtshalve getoetst of voldaan is aan de consumentrechtelijke regels en heeft geconcludeerd dat de overeenkomst 'rood staan studenten' geen opeisingsbeding bevat. Dit betekent dat deze overeenkomst doorloopt, maar dat de grondslag voor de vordering van ING Bank op dit punt komt te vervallen.

Daarnaast heeft de kantonrechter vastgesteld dat de ingebrekestelling die door ING Bank is verstuurd, niet voldoet aan de eisen die de wet stelt voor een rechtsgeldige ingebrekestelling. Hierdoor is niet gebleken dat het saldo rechtsgeldig is opgeëist. De kantonrechter heeft de vordering van ING Bank afgewezen en heeft ING Bank veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van de gedaagde partij op nihil zijn begroot. Het vonnis is uitgesproken op 12 november 2019.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Enschede
Zaaknummer : 7819240 \ CV EXPL 19-3468
Vonnis van 12 november 2019
in de zaak van
de naamloze vennootschap
ING BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eisende partij, hierna te noemen ING Bank,
gemachtigde: Gerechtsdeurwaarderskantoor H.J. Jansen B.V.,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde partij, hierna te noemen [gedaagde],
niet verschenen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het vonnis van 13 augustus 2019,
- de akte na tussenvonnis van ING Bank.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
De kantonrechter blijft bij hetgeen in voormeld vonnis is overwogen en beslist.
2.2.
Bij tussenvonnis van 13 augustus 2019 heeft de kantonrechter ING Bank in de gelegenheid gesteld om de overeenkomst, de algemene voorwaarden, de ingebrekestelling en de opeisingsbrief te overleggen en zich uit te laten over de vraag of zij heeft voldaan aan de wettelijke informatieverplichtingen, alsmede haar zorgplicht en de vraag zich uit te laten over het opeisingsbeding en enig ander beding waar zij een beroep op doet.
2.3.
Bij akte heeft ING Bank gesteld dat zij heeft voldaan aan de informatie- en zorgplicht. Verder heeft zij gesteld dat er geen “nietigheden” in haar algemene voorwaarden “zijn aangetroffen” en dat zij het krediet juist heeft opgeëist. ING Bank heeft overgelegd: de aanvraag voor de betaalrekening, de overeenkomst Studentenkrediet met de algemene voorwaarden, de overeenkomst rood staan studenten, de opeisingsbrief van 22 augustus 2008, de opeisingsbrief van 26 mei 2009 en de na de opeising verstuurde aanmaningen.
2.4.
De kantonrechter zal de toets van artikel 7:59, 7:60 en 7:61 BW (de informatieverplichtingen) en van artikel 4:34 Wft (de zorgplicht) achterwege laten, omdat de overeenkomsten zijn gesloten voordat deze artikelen in werking zijn getreden.
2.5.
De Wet op het consumentenkrediet (oud) (hierna Wck (oud)) is van toepassing op de onderhavige vordering. Op grond van het bepaalde in artikel 33 aanhef en onder c sub 1 Wck (oud) kan het uitstaande saldo bij een kredietovereenkomst als hier aan de orde enkel rechtsgeldig worden opgeëist indien de kredietnemer, die gedurende ten minste twee maanden achterstallig is in de betaling van een vervallen termijnbedrag, na in gebreke te zijn gesteld, nalatig blijft in de nakoming van zijn verplichtingen.
De overeenkomst rood staan studenten.
2.6.
ING Bank heeft gesteld dat het opeisingsbeding conform de wet is. De kantonrechter is gehouden om ambtshalve te toetsen of is voldaan aan de consumentrechtelijke regels. Daarom heeft zij ook bij tussenvonnis de algemene voorwaarden opgevraagd, zodat ze het opeisingsbeding kan toetsen. ING Bank heeft echter nagelaten de algemene voorwaarden, behorend bij de overeenkomst rood staan studenten, te overleggen. Derhalve is niet gebleken dat voor de overeenkomst ‘rood staan studenten’ een opeisingsbeding is overeengekomen. Dit betekent dat deze overeenkomst onder dezelfde voorwaarden nog steeds doorloopt, maar dat de grondslag van dit deel van de vordering komt te vervallen. Dit deel van de vordering zal dan ook worden afgewezen.
De overeenkomst Studentenkrediet.
2.7.
De kantonrechter stelt vast dat partijen in artikel 8a van de “Voorwaarden Studentenkrediet op 1 naam” een opeisingsbeding zijn overeengekomen dat voldoet aan de wet.
2.8.
De vraag, die de kantonrechter ambtshalve dient te beantwoorden, is of voorafgaand aan de algehele opeising van het krediet door ING Bank een rechtsgeldige ingebrekestelling is uitgebracht. De voor een rechtsgeldige opeising vereiste ingebrekestelling behelst een schriftelijke aanmaning waarbij de schuldenaar een redelijke termijn voor de nakoming wordt gesteld met een expliciete vermelding dat alleen met betaling van een duidelijk aangegeven bedrag binnen die termijn verzuim en algehele opeising kan worden voorkomen. Die schriftelijke aanmaning moet betrekking hebben op een betalingsachterstand van ten minste twee maanden van een vervallen termijnbedrag. De kantonrechter is van oordeel dat de brief van 22 augustus 2008, waarvan de kantonrechter begrijpt dat ING Bank deze brief ziet als de vereiste ingebrekestelling, niet een rechtsgeldige ingebrekestelling is. Hierin geeft ING Bank namelijk aan dat zij het contract opzegt en betaling van het uitstaande saldo opeist. Dit is een opeisingsbrief en geen ingebrekestelling voorafgaand aan de opeising.
Dit brengt met zich dat niet is gebleken dat het saldo rechtsgeldig is opgeëist. Dit betekent dat deze overeenkomst eveneens onder dezelfde voorwaarden nog steeds doorloopt, maar dat de grondslag van dit deel van de vordering komt te vervallen. Ook dit deel van de vordering zal worden afgewezen.
Het overige.
2.9.
ING Bank zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op nihil.
3. Beslissing
De kantonrechter:
3.1.
wijst de vordering af,
3.2.
veroordeelt ING Bank tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.J.S. Groeneveld – Koekkoek, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 12 november 2019. (SK)