ECLI:NL:RBOVE:2019:4955

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
26 maart 2019
Publicatiedatum
21 januari 2020
Zaaknummer
7320265 \ CV EXPL 18-5993
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S.J.S. Groeneveld - Koekkoek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van een rentewijzigingsbeding in een kredietovereenkomst op transparantie en redelijkheid

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Overijssel op 26 maart 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen de besloten vennootschap Defam B.V. en een gedaagde partij die niet is verschenen. De zaak betreft een kredietovereenkomst waarbij de vertragingsvergoeding door de kantonrechter werd afgewezen. De rechter heeft ambtshalve getoetst of het rentewijzigingsbeding in de algemene voorwaarden van Defam transparant en redelijk is. De kantonrechter oordeelde dat het beding intransparant en onredelijk bezwarend is, omdat het geen duidelijke criteria biedt voor de wijziging van de kredietvergoeding. Dit leidt tot een aanzienlijke verstoring van het evenwicht tussen de rechten en verplichtingen van partijen, waarbij de consument niet in staat is om de financiële gevolgen van het beding te overzien. De kantonrechter heeft de vordering van Defam tot vertragingsvergoeding afgewezen en de gedaagde partij veroordeeld tot betaling van het opgeëiste kredietbedrag, vermeerderd met wettelijke rente. De proceskosten zijn eveneens toegewezen aan Defam.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer : 7320265 \ CV EXPL 18-5993
Vonnis van 26 maart 2019
in de zaak van
de besloten vennootschap
DEFAM B.V.,
gevestigd te Bunnik,
eisende partij, hierna te noemen Defam,
gemachtigde: J. Hardeman,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij, hierna te noemen [gedaagde] ,
niet verschenen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 5 februari 2019
- de akte uitlating.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
De kantonrechter blijft bij hetgeen in voormeld vonnis is overwogen en beslist.
2.2.
Bij tussenvonnis van 5 februari 2019 heeft de kantonrechter Defam in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten omtrent de mogelijke onredelijkheid van het eenzijdig wijzigingsbeding.
Het rentewijzigingsbeding van artikel 11 juncto 4 algemene voorwaarden is intransparant
2.3.
Omtrent de transparantie-eis heeft Defam het volgende gesteld. Conform de Wck (oud) en de Richtlijn is een variabel kredietvergoedingspercentage toegestaan.
Het Matei-arrest ziet niet op deze zaak, omdat het in het Matei-arrest ging om meerdere soorten vergoedingen, die vermoedelijk het vermogen van een gemiddelde consument te boven gingen. Hier gaat het om één vergoeding, zijnde de variabele rente, die onderhevig is aan marktwerking. Het gaat dus om een eenvoudig financieel product, waarvan geacht wordt dat een consument de gevolgen daarvan kan overzien.
2.4.
De kantonrechter heeft in genoemd tussenvonnis geoordeeld dat zij vermoedt dat het rentewijzigingsbeding intransparant is. Het betoog van Defam brengt de kantonrechter niet tot een ander oordeel. Defam miskent dat uit de tekst van artikel 11 niet blijkt van enig criterium voor wijziging van de hoogte van de kredietvergoeding. Niet is gesteld of gebleken dat [gedaagde] ten tijde van het aangaan van de overeenkomst over de bij de wijziging van de kredietvergoeding te hanteren criteria is geïnformeerd, waarbij de kantonrechter uit de akte afleidt dat deze ook niet bestonden. Deze eis geldt ook voor een eenvoudig financieel product.
Het rentewijzigingsbeding van artikel 11 juncto 4 algemene voorwaarden is onredelijk bezwarend in de zin van artikel 6:233 onder a BW
2.5.
Defam heeft over de mogelijke oneerlijkheid van het beding het volgende gesteld. Op de Nederlandse financieringsmarkt zijn voldoende kredietverstrekkers actief, zodat sprake is van marktconcurrentie. De mogelijkheid tot oversluiten van het krediet is er altijd, dus kon [gedaagde] daadwerkelijk het opzeggingsrecht uitoefenen. Ten aanzien van de ‘geldige reden’ genoemd in punt 2 onder b van de indicatieve lijst bij Richtlijn 93/13 heeft Defam het volgende aangevoerd. Het bepaalde in punt 2 onder b van de indicatieve lijst bij Richtlijn geeft de draagwijdte weer van het bepaalde in punt 1 onder j Richtlijn. In punt 1 onder j Richtlijn staat expliciet vermeld dat bij een machtiging aan de verkoper tot wijziging een geldige reden in de overeenkomst vermeld moet worden. Punt 2 onder b Richtlijn geeft uitzonderingen op punt 1 onder j Richtlijn in geval van financiële diensten, waarvan in casu sprake is. Een leverancier van financiële diensten mag een beding opnemen waarin een voorbehoudsrecht wordt opgenomen dat bij een geldige reden een rentevoet eenzijdig gewijzigd mag worden. Uit punt 2 onder b Richtlijn volgt niet dat de geldige reden in het betreffende beding moet zijn opgenomen. Een voorbehoudsrecht tot rentewijziging mag dus opgenomen worden in een overeenkomst/algemene voorwaarden en een daadwerkelijke rentewijziging moet plaatsvinden op grond van een geldige reden. De geldige reden bestaat uit marktwerking. Tot slot heeft Defam gesteld dat zij nimmer gebruik heeft gemaakt van het wijzigingsbeding.
2.6.
De kantonrechter overweegt als volgt. Punt 2 onder b van de indicatieve lijst bij Richtlijn beperkt punt 1 sub j Richtlijn, maar deze beperking heeft alleen betrekking op de wijze waarop een wijziging kenbaar moet worden gemaakt (met of zonder opzegtermijn) en laat onverlet dat een eenzijdige wijziging op een geldige, in de overeenkomst genoemde reden moet berusten om te voorkomen dat deze als oneerlijk wordt aangemerkt. Het verweer van Defam ten aanzien van de geldige reden gaat dan ook niet op.
2.7.
In het eenzijdig wijzigingsbeding in artikel 11 juncto artikel 4 van de algemene voorwaarden, wordt het evenwicht tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van partijen ten nadele van [gedaagde] als consument aanzienlijk verstoord. Samengevat komt het er immers op neer dat Defam, als professionele opsteller van het beding, zich met dit beding de bevoegdheid heeft toegekend om na het sluiten van de overeenkomst de omvang van de tegenprestatie (overeengekomen op 8,5% per jaar) van haar wederpartij zelf te bepalen. Dit zonder dat voor de consument inzichtelijk is wanneer en waarom en volgens welke maatstaf Defam van deze bevoegdheid gebruik zal maken. Daarentegen zou zonder dit beding een wijziging van de tegenprestatie alleen zijn toegelaten met wederzijdse instemming van partijen of – onder bijzondere omstandigheden – met een beroep op artikel 6:248 BW (aanvullende of beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid) of 6:258 BW (onvoorziene omstandigheden). Voorts neemt de kantonrechter in aanmerking dat de reikwijdte van de bevoegdheid van Defam tot wijziging van de kredietvergoeding niet expliciet is gemaakt, waardoor [gedaagde] als consument in onvoldoende mate de financiële gevolgen die daaruit voor hem konden voortvloeien hebben kunnen inschatten. Defam diende er redelijkerwijs van uit te gaan dat als zij voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst met [gedaagde] op eerlijke en billijke wijze afzonderlijk over dit beding had onderhandeld, [gedaagde] dit beding niet zou hebben aanvaard. Daarbij weegt de kantonrechter mee dat er ook geldleningen beschikbaar waren waarbij de kredietvergoeding wel is gekoppeld aan een variabel basistarief met een (in een percentage uitgedrukte) vaste opslag of waarbij een rentevastperiode kan worden overeengekomen.
Dat nimmer gebruik zou zijn gemaakt van dit wijzigingsbeding laat onverlet dat rond het sluiten van de overeenkomst in het eenzijdig wijzigingsbeding niet, althans niet op transparante wijze, is opgenomen de mogelijke redenen voor wijziging noch de wijze waarop Defam de kredietvergoeding berekent, waardoor [gedaagde] niet in staat is (gesteld) te voorzien welke gevolgen voor hem uit het beding zouden voortvloeien en evenmin de (reden voor) aanpassing achteraf te controleren.
Dit alles brengt met zich dat de kantonrechter van oordeel is dat het rentewijzigingsbeding opgenomen in de tweede volzin van artikel 11 van de algemene voorwaarden (
De vertragingsrente wordt berekend op dagbasis en is gebaseerd op het aan deze overeenkomst ten grondslag liggende effectieve kredietvergoedingspercentage op jaarbasis)een intransparant beding is en tevens onredelijk bezwarend in de zin van artikel 6:233 onder a BW zodat dit onderdeel van artikel 11 van de algemene voorwaarden wordt vernietigd. Dit betekent dat de door Defam gevorderde vertragingsvergoeding wordt afgewezen.
2.8.
Uit de Memorie van Antwoord op de Wet op het consumentenkrediet (WCK) volgt dat wanneer de kredietgever overgaat tot vervroegd opeisen, de kredietnemer niet langer gehouden is de kredietvergoeding te voldoen (1987/88 19 785 nr. 7 blz. 47).
2.9.
Defam heeft bij akte van 8 januari 2019 subsidiair gevorderd betaling van
€ 50.220,16 (€ 36.927,05 aan opgeëist saldo, € 17.693,11 aan wettelijke rente berekend van 28 oktober 2006 tot en met 4 oktober 2018, verminderd met de betaling van totaal
€ 4.200,00), vermeerderd met de wettelijke rente hierover vanaf 5 oktober 2018 tot de dag van voldoening.
2.10.
Defam heeft per abuis het bedrag van € 500,00 waarvoor zij reeds een executoriale titel heeft verkregen niet in mindering gebracht op de subsidiaire vordering.
De kantonrechter zal dit bedrag wel meenemen in haar beoordeling.
2.11.
Het op 27 oktober 2006 opgeëiste krediet van € 32.227,05 (€ 36.927,05 - € 4.200,00 aan betalingen - € 500,00 aan veroordeling eerder vonnis, inclusief rente/kredietvergoeding) komt de kantonrechter niet ongegrond of onrechtmatig voor en zal worden toegewezen. Zoals hiervoor reeds is overwogen zijn de krediet- en vertragingsvergoeding over dit bedrag niet toewijsbaar. De subsidiair gevorderde wettelijke rente van € 17.693,11 is wel toewijsbaar.
2.12.
Defam heeft wettelijke rente over wettelijke rente gevorderd, doordat zij rente over
€ 50.220,16 (zijnde het kredietbedrag inclusief wettelijke rente) heeft gevorderd. Krachtens het bepaalde in artikel 6:119 van het Burgerlijk Wetboek is wettelijke rente over reeds verschenen wettelijke rente eerst verschuldigd na verloop van een jaar. Nu niet is gesteld of gebleken dat de gehele thans gevorderde rente reeds over een vol jaar verschuldigd is, Defam geen renteberekening heeft overgelegd en het niet aan de kantonrechter is om zelf een renteberekening te maken, is de gevorderde rente over de reeds verschenen rente niet toewijsbaar. De kantonrechter zal de verdere rente toewijzen over het kredietbedrag
€ 32.227,05 vanaf 5 oktober 2018 tot de dag van voldoening.
2.13.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen met inachtneming van de hierna te bepalen termijn. Voor de aktes in het kader van de ambtshalve toetsing zullen geen procespunten worden toegekend. De kosten aan de zijde van Defam worden begroot op:
- dagvaarding € 101,75
- griffierecht € 952,00
- salaris gemachtigde €
721,00(1 punt x tarief € 721,00)
Totaal € 1.774,75.

3.Beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan Defam tegen bewijs van kwijting te betalen € 49.920,16, vermeerderd met de wettelijke rente over € 32.227,05 vanaf 5 oktober 2018 tot de voldoening;
3.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van Defam tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 1.744,75, te voldoen binnen 14 dagen na de datum van dit vonnis, bij gebreke waarvan voormeld bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
3.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.J.S. Groeneveld - Koekkoek, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 26 maart 2019. (SK)