ECLI:NL:RBOVE:2019:497

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
13 februari 2019
Publicatiedatum
13 februari 2019
Zaaknummer
ak_18_831
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor wijziging functie pand naar kerk en congrescentrum in Groningen

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 13 februari 2019 uitspraak gedaan in een geschil over de verlening van een omgevingsvergunning aan New Destiny Church voor het wijzigen van de functie van een pand aan de Koningsweg 48 te Groningen naar een kerk en congrescentrum. De eisers, vM Vastgoed B.V. en H. van Meekeren B.V., hebben bezwaar gemaakt tegen deze vergunning, omdat zij van mening zijn dat de vergunning in strijd is met de geldende bestemmingsplannen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de kerk een omgevingsvergunning heeft aangevraagd voor het afwijken van het bestemmingsplan, wat noodzakelijk is omdat de beoogde activiteiten niet passen binnen de huidige bestemming van het pand. De rechtbank heeft de argumenten van de eisers, waaronder de parkeersituatie en de belangenafweging, beoordeeld en geconcludeerd dat de gemeente zich terecht bevoegd heeft geacht om de vergunning te verlenen. De rechtbank oordeelt dat de belangen van de kerk en de noodzaak voor een nieuwe locatie zwaarder wegen dan de bezwaren van de eisers. De rechtbank heeft het beroep van de eisers ongegrond verklaard en de beslissing van de gemeente bevestigd.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18/831

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

vM Vastgoed B.V. en H. van Meekeren B.V., te Groningen, eisers,

gemachtigde: F.G. de Haan,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen, verweerder.
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
New Destiny Church, te Groningen.

Procesverloop

Bij besluit van 1 augustus 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder aan New Destiny Church (hierna: de kerk) een omgevingsvergunning verleend voor het wijzigen van de functie van het pand op het perceel Koningsweg 48 te Groningen (hierna: het perceel) ten behoeve van het gebruik als kerk en congrescentrum.
Eisers hebben hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Nederland verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Onder verwijzing naar artikel 46b van de Wet op de Rechterlijke Organisatie (hierna: Wet RO) is dit verzoek doorgezonden naar de rechtbank Overijssel.
De voorzieningenrechter van deze rechtbank heeft in zijn uitspraak van 25 oktober 2017, zaaknummer AWB 17/2210, het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen.
Bij besluit van 16 maart 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld bij de rechtbank Noord-Nederland. Onder verwijzing naar artikel 46b van de Wet RO is dit verzoek doorgezonden naar de rechtbank Overijssel.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Op 18 en 28 januari 2019 hebben eisers nadere gronden en nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 februari 2019. Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door I. Smit, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door C.J. Woldhuis en H. Blokzijl. De kerk heeft zich laten vertegenwoordigen door P. van Rest.

Overwegingen

Feiten
1. De kerk was voorheen gevestigd in een pand aan de Oosterhamrikkade te Groningen. Dit pand zal worden gesloopt en kan niet langer door de kerk worden gebruikt. De kerk is daarom op zoek gegaan naar een andere locatie voor haar activiteiten. Deze activiteiten bestaan uit het houden van kerkdiensten op woensdagavond en op zondag alsmede het organiseren van andere activiteiten, zoals cursussen, cabaret, presentaties, alle met een christelijke inslag. De kerk wil deze activiteiten ontplooien vanuit het pand op het perceel en heeft hiertoe een huurovereenkomst voor, in eerste instantie, 5 jaren gesloten.
Wettelijk kader
2. Artikel 2.1, eerste lid, onder a en c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) bepaalt, voor zover hier van belang, dat het verboden is zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit (a) het bouwen van een bouwwerk en (c) het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
Artikel 2.7, eerste lid, van de Wabo bepaalt dat, onverminderd het bepaalde in de artikelen 2.10, tweede lid, en 2.11, tweede lid, de aanvrager van een omgevingsvergunning er zorg voor draagt dat de aanvraag betrekking heeft op alle onlosmakelijke activiteiten binnen het betrokken project. In afwijking van de eerste volzin en onverminderd artikel 2.5 kan, indien één van die onlosmakelijke activiteiten een activiteit is als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, voor die activiteit voorafgaand aan en los van de overige onlosmakelijke activiteiten een aanvraag om een omgevingsvergunning worden ingediend.
Artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2, van de Wabo bepaalt dat voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, de omgevingsvergunning slechts kan worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen.
Deze algemene maatregel van bestuur is het Besluit omgevingsrecht (hierna: Bor).
Artikel 2.7 van het Bor bepaalt dat als categorieën gevallen als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2, van de wet worden aangewezen de categorieën gevallen in artikel 4 van bijlage II.
Artikel 4, onderdeel 9, van bijlage II van het Bor bepaalt, voor zover hier van belang, dat voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2, van de wet van het bestemmingsplan wordt afgeweken, in aanmerking komt: het gebruiken van bouwwerken, eventueel in samenhang met bouwactiviteiten die de bebouwde oppervlakte of het bouwvolume niet vergroten, en van bij die bouwwerken aansluitend terrein.
Besluitvorming
3. Bij aanvraag van 13 juni 2017 heeft de kerk verweerder verzocht hem een omgevingsvergunning te verlenen voor het wijzigen van de functie van het pand op het perceel ten behoeve van het gebruik als kerk en congrescentrum. Deze aanvraag ziet op de activiteit ‘afwijken van het bestemmingsplan’ als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo.
4. De plannen van de kerk zijn in strijd met de ter plaatse geldende bestemmingsplannen “Bedrijventerrein Koningsweg” en “Facetherziening Parkeren”. Dit laatste betreft het niet geheel kunnen parkeren op eigen terrein. De aanvraag ziet op het afwijken van deze bestemmingsplannen.
In het primaire besluit heeft verweerder de gevraagde omgevingsvergunning verleend. Hierbij heeft verweerder toepassing gegeven aan het bepaalde in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2, van de Wabo in samenhang met artikel 4, onderdeel 9, van bijlage II van het Bor.
Verweerder heeft zich hierbij op het standpunt gesteld dat er wordt voldaan aan het vereiste van een goede ruimtelijke ordening. In dit kader heeft verweerder, samengevat weergegeven, het navolgende overwogen.
- De beoogde activiteiten horen in de regel niet thuis op een bedrijventerrein. Een aantal bedrijventerreinen in de gemeente Groningen, waaronder dit bedrijventerrein, kent evenwel een gevarieerd karakter. In “De Rode Loper”, een strategisch visie op werklocaties in de gemeente Groningen van maart 2014, is aangegeven dat verweerder meer multifunctionaliteit wenst, waarbij verschillende functies elkaar versterken. De plannen van de kerk zijn hiermee in overeensteming.
- Een kerk met ondergeschikte en nevenfuncties zal geen ruimtelijk gerelateerde hinder naar de omgeving opleveren. Milieuaspecten zoals geuremissie, fijnstof en externe veiligheid zijn niet aan de orde. Alleen tijdens kerkdiensten zal een hogere geluidsproductie optreden. Het parkeren kan worden opgevangen op het eigen perceel en in de directe omgeving langs de openbare weg. Het straat- en bebouwingsbeeld zal als gevolg van het vergunnen van de gevraagde activiteit niet worden gewijzigd. De gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden blijven gelijk.
5. In bezwaar hebben eisers, voor zover van belang en samengevat weergegeven, aangevoerd dat hun belangen niet zijn meegewogen. Hierbij gaat het met name om de parkeersituatie.
6. De voorzieningenrechter heeft in zijn uitspraak geoordeeld dat op voorhand niet met zekerheid te zeggen valt dat het primaire besluit rechtmatig is. Dit voorlopige oordeel is gebaseerd op de navolgende overwegingen.
Aan het primaire besluit is het verkeersadvies van 7 juni 2017 ten grondslag gelegd. Volgens dit advies is de parkeerbehoefte op basis van de Beleidsregels Parkeernormen 2012 (hierna: de Beleidsregels) 105 parkeerplaatsen (350 bezoekers x 0,3 parkeerplaatsen/zitplaats). Er zijn 55 parkeerplaatsen op het terrein zelf aanwezig, waardoor de parkeerdruk op de openbare ruimte 50 parkeerplaatsen bedraagt. Dit verkeersadvies is te beperkt van opzet. De redenen hiervoor zijn ten eerste dat onvoldoende inzichtelijk is gemaakt op welke parkeerplaatsen de bezoekers van de kerk hun auto’s (kunnen) gaan plaatsen en welke gevolgen dat heeft en kan hebben voor de activiteiten van de omliggende bedrijven, in het bijzonder het bedrijf van eisers. Ten tweede heeft verweerder zich alleen gericht op de parkeersituatie tijdens de kerkdiensten (op de woensdagavond en de zondagen) en is niet gekeken naar de te verwachten parkeerproblematiek tijdens de overige activiteiten, zoals het houden van congressen, die ook op werkdagen gehouden kunnen worden.
De voorzieningenrechter heeft het primaire besluit niet geschorst omdat, samengevat weergegeven, dit gebrek kan worden hersteld in de beslissing op bezwaar en eisers geen dermate spoedeisend belang hebben dat de beslissing op bezwaar niet kan worden afgewacht.
7. In het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd.
Wat betreft het parkeren heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat, gelet op de Beleidsregels, de parkeernorm voor de kerkelijke functie 0,3 parkeerplaats per zitfunctie is. Hierdoor bedraagt de parkeerbehoefte voor de kerkelijke functie 0,3 x 350 bezoekers = 105 parkeerplaatsen. De parkeernorm voor een congrescentrum is 8 parkeerplaatsen per 100 m² GO, zodat de parkeerbehoefte voor de congresfunctie 72 parkeerplaatsen bedraagt. De parkeerbehoefte voor de kerkelijke functie is daarom maatgevend voor de parkeerdruk.
Verweerder heeft een parkeerdrukmeting uit laten voeren voor Bono Traffics bv. Uit dit onderzoek is gebleken dat er in een gebied van 400 meter vanaf de kerk een parkeercapaciteit van 186 voertuigen is, waarvan 49 parkeerplaatsen behoren tot het bedrijfsterrein waartoe het pand op het perceel behoort, 64 parkeerplaatsen behoren tot privéterreinen en 73 parkeerplaatsen behoren tot de openbare weg. De hoogste parkeerdruk/bezettingsgraad in de openbare ruimte wordt gemeten tijdens een kerkdienst op zondagochtend en deze bedraagt 10%.
Een parkeerdruk op de openbare ruimte van 85% of minder acht verweerder vanuit verkeerskundig oogpunt acceptabel. Hierbij is verwezen naar de Beleidsregels.
Beroepsgronden en beoordeling hiervan door de rechtbank
8. Voor het perceel gelden, voor zover hier van belang, de bestemmingsplannen “Bedrijventerrein Koningsweg” en “Facetherziening Parkeren”. Tussen partijen is niet in geschil dat het gebruiken van het pand op het perceel als kerk en congrescentrum in strijd is met beide bestemmingsplannen. De rechtbank onderschrijft dit gedeelde standpunt.
Gelet op deze strijd met beide bestemmingsplannen is een omgevingsvergunning voor de activiteit ‘afwijken van het bestemmingsplan’ als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo vereist.
9. Eisers hebben in hun nadere gronden, samengevat weergegeven, aangevoerd dat niet kan worden volstaan met een omgevingsvergunning voor de activiteit ‘afwijken van het bestemmingsplan’ als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo maar dat tevens een omgevingsvergunning voor de activiteit ‘bouwen’ als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo had moeten worden aangevraagd. De reden hiervoor is dat uit de in het verleden voor het pand verleende vergunningen blijkt dat voor wijzigingen in het pand afzonderlijke vergunningen aangevraagd moeten worden. Verder weegt mee dat het pand een onderdeel is van een veel groter pand. In de omgevingsvergunning voor de activiteit ‘bouwen’ had expliciet de brandveiligheid beoordeeld moeten worden, aldus eisers.
10. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
10.1.
De rechtbank overweegt allereerst dat aanvragen met betrekking tot ruimtelijke initiatieven worden beoordeeld aan de hand van het wettelijk kader dat van toepassing is ten tijde van de besluitvorming op die aanvraag. Hoe het wettelijk kader luidde ten tijde van de oprichting van het gehele bedrijfspand (units 30 tot en met 48), is dan ook niet relevant voor de thans voorliggende besluitvorming op de aanvraag van de kerk.
10.2.
Verweerder moet een aanvraag in behandeling nemen zoals deze bij hem is ingediend en hij mag niet buiten deze aanvraag treden. Dit is pas anders indien er sprake is van onlosmakelijke activiteiten als bedoeld in artikel 2.7 van de Wabo. Indien er sprake is van dergelijke onlosmakelijke activiteiten, dan moet de aanvraag zien op al die activiteiten. Indien een aanvraag daar niet aan voldoet, moet verweerder de aanvrager in de gelegenheid stellen om de aanvraag aan te vullen.
Uit de tekst van artikel 2.7, eerste lid, van de Wabo volgt evenwel dat, indien één van die onlosmakelijke activiteiten een activiteit is als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo, voor die activiteit voorafgaand aan en los van de overige onlosmakelijke activiteit(en) een aanvraag om een omgevingsvergunning kan worden ingediend.
De aanvraag van de kerk ziet enkel op een omgevingsvergunning voor de activiteit ‘afwijken van het bestemmingsplan’ als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo. Gelet op het bepaalde in artikel 2.7, eerste lid, van de Wabo, kan de kerk hiermee volstaan en behoeft een eventuele omgevingsvergunning voor de activiteit ‘bouwen’ (zo deze al is vereist) niet gelijktijdig aangevraagd te worden.
Verweerder heeft dan ook terecht de door de kerk ingediende aanvraag voor een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo in behandeling genomen en hierop beslist.
10.3.
Om onnodige toekomstige procedures te voorkomen voegt de rechtbank hier het navolgende aan toe.
10.3.1.
Uit de stukken, nader toegelicht ter zitting, blijkt dat de bouwwerkzaamheden enkel bestaan uit inpandige wijzigingen, te weten het verplaatsen van wanden en het aanpassen van het plafond. Voor deze werkzaamheden is geen omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo vereist. Een afzonderlijke aanvraag hiertoe behoeft de kerk dan ook niet alsnog in te dienen.
10.3.2.
Met betrekking tot de door eisers aangehaalde brandveiligheidsaspecten overweegt de rechtbank dat deze aspecten juridisch zijn geregeld in de door de kerk ingediende gebruiksmelding. De brandveiligheid is beoordeeld door de veiligheidsregio en is akkoord bevonden. De geplaatste kanttekeningen/opmerkingen betreffen werkzaamheden die de eigenaar van het pand moet treffen en dit is aan de eigenaar meegedeeld.
10.4.
Samenvattend oordeelt de rechtbank dat de beroepsgronden met betrekking tot bouwactiviteiten en brandveiligheidsaspecten niet slagen.
11. Partijen zijn verdeeld over de vraag of de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo kan worden verleend.
Verweerder heeft zich in het primaire besluit, gehandhaafd in het bestreden besluit, op het standpunt gesteld dat deze omgevingsvergunning kan worden verleend met toepassing van het bepaalde in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2, van de Wabo in samenhang met artikel 4, onderdeel 9, van bijlage II van het Bor.
Eisers hebben niet aangevoerd dat de activiteit niet kan worden geschaard onder onderdeel 9 van artikel 4 van bijlage II van het Bor, zodat dit geen geschilpunt tussen partijen is. De rechtbank onderschrijft dit gedeelde standpunt.
De rechtbank oordeelt daarom dat verweerder zich terecht bevoegd heeft geacht om met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2, van de Wabo in samenhang met artikel 4, onderdeel 9, van bijlage II van het Bor, een omgevingsvergunning te verlenen voor het afwijken van de twee van toepassing zijnde bestemmingsplannen.
12. Van de hiervoor vermelde bevoegdheid kan ingevolge het bepaalde in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2, van de Wabo slechts gebruik worden gemaakt indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarnaast geldt dat het bestuursorgaan bij zijn besluitvorming over een aanvraag als hier aan de orde beleidsruimte heeft. Dat betekent in dit geval dat verweerder de keuze heeft om zijn bevoegdheid tot afwijking van de bestemmingsplannen al dan niet te gebruiken. De rechter toetst of verweerder bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen.
13. Eisers stellen dat verweerder in redelijkheid niet heeft kunnen concluderen dat de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening, gelet op het groeipotentieel van de kerk en het aspect parkeren.
13.1.
Wat betreft het groeipotentieel hebben eisers aangevoerd dat het de verwachting is dat de kerk in de toekomst meer bezoekers zal trekken en dat reeds nu hiermee rekening moet worden gehouden.
13.2.
Wat betreft parkeren hebben eisers, samengevat weergegeven, aangevoerd dat verweerder bij de berekening van de parkeerbehoefte van de kerkelijke functie ten onrechte is uitgegaan van de parkeernorm 0,3. Verweerder had daarentegen uit moeten gaan van de parkeernorm zoals gemachtigde die heeft aangedragen, te weten 0,6. Deze norm is gebaseerd op gegevens van het CBS. Verder voeren eisers aan dat het door Bono Traffics bv uitgevoerde parkeeronderzoek is gebaseerd op niet representatieve metingen omdat er slechts één keer is gemeten. Tevens is ten onrechte rekening gehouden met parkeerplaatsen op privéterreinen van derden, nu deze terreinen kunnen worden afgesloten door de eigenaren. Eisers stellen dat het uitgevoerde onderzoek ontoereikend is.
Toepassing van de door eisers aangedragen parkeernorm van 0,6 resulteert in een parkeerbehoefte van 210 parkeerplaatsen. Een dergelijke parkeerbehoefte is niet op te vangen in de omgeving, mede omdat geen rekening mag worden gehouden met parkeerplaatsen op privéterreinen, aldus eisers.
14. Ten aanzien van het aspect ‘groeipotentieel’ overweegt de rechtbank het volgende.
Zoals de rechtbank hiervoor reeds heeft overwogen, moet verweerder een aanvraag in behandeling nemen zoals deze bij hem is ingediend en mag hij niet buiten deze aanvraag treden. Eventuele toekomstige groei van de omvang van de activiteiten valt niet onder de aanvraag en mag dus niet worden meegenomen in de besluitvorming. Eventuele toekomstige uitbreidingen dan wel veranderingen worden beoordeeld op het moment deze worden aangevraagd en die aanvraag wordt dan getoetst aan de op dat moment geldende wetgeving.
Verweerder heeft dan ook terecht het gestelde groeipotentieel niet meegenomen bij de vraag of wordt voldaan aan het vereiste van een goede ruimtelijke ordening.
15. Ten aanzien van het aspect ‘parkeren’ overweegt de rechtbank het volgende.
15.1.
Bij de berekeningen van de parkeerbehoefte is verweerder uitgegaan van de parkeernormen zoals die zijn neergelegd in de Beleidsregels. Deze zijn tot stand gekomen op basis van een advies van Oranjewoud bv en verder is aansluiting gezocht bij de zogenaamde CROW-normen van het kenniscentrum voor verkeer, vervoer en infrastructuur. De rechtbank oordeelt dat zowel Oranjewoud als het kenniscentrum terzake deskundig zijn. Mede gelet op de betrokkenheid van deze deskundigen acht de rechtbank de Beleidsregels niet kennelijk onredelijk dan wel anderszins onjuist.
Nu gemachtigde geen terzake deskundige is en het bovendien niet mogelijk is dat een persoon zowel deskundige als gemachtigde is in een en dezelfde zaak, passeert de rechtbank de stelling van gemachtigde dat verweerder had moeten uitgaan van de parkeernorm zoals hij die heeft aangedragen. De rechtbank voegt hieraan toe dat de door eisers genoemde gegevens van het CBS niet zijn bijgevoegd, zodat niet duidelijk is op welke gegevens eisers zich baseren.
Gelet hierop oordeelt de rechtbank dat verweerder zijn besluitvorming met betrekking tot parkeren heeft kunnen baseren op de Beleidsregels.
15.2.
Bij het in beeld brengen van waar precies wordt geparkeerd, heeft verweerder zich gebaseerd op de bevindingen van Bono Traffics bv. Dit onderzoeksbureau heeft zijn bevindingen gebaseerd op vier maatgevende controles. Dit betreft twee controles op donderdag 23 november 2017 (tussen 14:00 en 16:00 uur en tussen 20:00 en 22:00 uur) en twee controles op zondag 26 november 2017 (tussen 10:30 en 11:30 uur en tussen 14:00 en 16:00 uur). De stelling van eisers dat er maar één keer is gemeten, mist dan ook feitelijke grondslag.
De stelling van eisers dat het parkeeronderzoek ontoereikend is, is niet onderbouwd met een andersluidend advies van een terzake deskundige. Eisers hebben volstaan met het stellen dat zij ‘het beter weten’. Ten aanzien hiervan overweegt de rechtbank wederom dat eisers en hun gemachtigde geen deskundige kunnen zijn in hun eigen zaak. Het poneren van een eigen, afwijkende, mening is onvoldoende om een deskundigenrapport te bestrijden.
15.3.
Gelet op vorenstaande heeft verweerder zijn standpunt inzake parkeren mogen baseren op de beleidsregels en het parkeeronderzoek van Bono Traffics bv.
De rechtbank oordeelt dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat, wat betreft parkeren, de vergunde activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. De rechtbank laat hierbij meewegen dat het eventueel afsluiten van alle privéterreinen niet tot gevolg heeft dat de parkeerdruk op de openbare ruimte de (beleidsmatig) maximaal toelaatbare grens van 85% overschrijdt.
16. Eisers stellen dat de belangenafweging niet deugdelijk is. In dat kader hebben eisers aangevoerd dat verweerder enkel rekening heeft gehouden met de belangen van de kerk en de eigen, gemeentelijke, belangen omdat op de voormalige locatie woningen gebouwd zullen gaan worden. Met de belangen van eisers en de belangen van andere eigenaren/exploitanten op het bedrijventerrein is daarentegen geen rekening gehouden. De belangen van eisers betreffen het te allen tijde kunnen bereiken van het eigen perceel door vrachtwagens met (grote) opleggers om materieel, dat wordt gebruikt in geval van overstromingen, van het eigen perceel op te kunnen halen en te vervoeren naar de overstromingslocatie.
17. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
17.1.
De rechtbank overweegt allereerst dat de overige exploitanten niet in bezwaar en beroep zijn gegaan tegen de verleende omgevingsvergunning. Hierdoor behoefde verweerder geen onderzoek te doen naar de specifieke belangen van deze exploitanten. Eisers kunnen zich niet opwerpen als belangenbehartigers voor deze personen nu een daartoe strekkende machtiging niet in bezwaar en beroep is overgelegd.
Verweerder behoefde ‘slechts’ het algemene belang van deze exploitanten bij een goed ondernemersklimaat in zijn afweging mee te wegen, en dat heeft verweerder ook gedaan.
17.2.
Verweerder heeft in de stukken gemotiveerd waarom een nieuwe locatie voor de kerk nodig is en waarom het gebruiken van het pand op het perceel als kerk en congrescentrum uit ruimtelijk oogpunt toelaatbaar is. Verder heeft verweerder in de stukken genoegzaam gemotiveerd dat eventuele verminderde bereikbaarheid van het perceel van eisers voor vrachtwagens met grote opleggers wordt veroorzaakt door de openbare parkeerplaatsen tegenover de inrit van eisers pand. Deze openbare parkeerplaatsen kunnen door een ieder worden gebruikt en dit gebruik staat los van de verleende omgevingsvergunning.
De gemaakte belangenafweging acht de rechtbank toereikend.
18. Samenvattend oordeelt de rechtbank dat het gebruiken van het pand op het perceel als kerk en congrescentrum in strijd is met de ter plaatse geldende bestemmingsplannen, dat verweerder zich terecht bevoegd heeft geacht om af te wijken van deze bestemmingsplannen door middel van de zogenaamde kruimelafwijking (als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2, van de Wabo in samenhang met artikel 4, onderdeel 9, van bijlage II van het Bor) en dat verweerder in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.
19. Het beroep is ongegrond.
20. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J.B. Cornelissen, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.E.M. Lever, als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.