Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
1.De procedure
- de dagvaarding met producties 1 en 2,
- de aanvullende producties 3 tot en met 8 van de zijde van BHE,
- de producties 1 tot en met 15 van de zijde van [gedaagde 1] c.s.,
- de mondelinge behandeling op 30 januari 2019,
- de pleitnota’s van partijen.
2.De feiten
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [X] welke vennootschap enig aandeelhouder en bestuurder is van [Y] .
terstond geheel opeisbaar zonder waarschuwing of ingebrekestelling in de navolgende gevallen indien en zodra:Schuldenaar[ [Y] , toevoeging van de voorzieningenrechter]
of de Vennootschap[BHE, toevoeging van de voorzieningenrechter]
haar activiteiten geheel of gedeeltelijk verkoopt, kwalificerende als een overgang van onderneming in de zin van art. 7:663 BW;
25 juli 2018 heeft rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht (hierna: het tussenvonnis),
- kort gezegd - overwogen dat zij voorshands bewezen acht dat sprake is van handel in producten die concurreren met producten van BHE doordat [B] in de periode van
14 juli 2016 tot en met 26 augustus 2016 heeft gehandeld in producten van Hairtalk. De rechtbank heeft [gedaagde 1] c.s., [B] en [C] in de gelegenheid gesteld tegenbewijs te leveren. Verder heeft de rechtbank overwogen dat zij van oordeel is dat in ieder geval de garanties en verklaringen onder artikel 7.2., de considerans van de Garanties en Verklaringen in samenhang met artikel 4.15 en artikel 10.10 zijn geschonden, dat [gedaagde 1] c.s., aansprakelijk zijn voor de schade die het gevolg is van deze schending, een en ander overeenkomstig wat partijen hebben afgesproken in artikel 7 van de koopovereenkomst en dat zij overweegt om voor de bepaling van de hoogte van de schade een deskundige te benoemen.
en [adres 2] te Hengelo. Op 20 december 2018 om 13.20 uur heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank, locatie Almelo, dit verlof, met uitzondering van de handelsvoorraden, verleend.
[adres 2] te Hengelo. Op 20 december 2018 om 17.45 uur heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank, locatie Almelo, dit verlof, verleend.
3.Het geschil
4.De beoordeling
c.s. op afwezigheid van spoedeisend belang wordt dan ook verworpen.
[C] en het in die procedure gewezen tussenvonnis alsmede de haar bekende verweren, waaronder het beroep op verrekening, dienen te vermelden in de beslagrekesten. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat, gelet op het gevorderde door [Y] en BHE in de procedure bij de rechtbank Midden-Nederland, meer in het bijzonder de gevorderde verklaring voor recht als verwoord onder punt 4 van overweging 3.1. in het tussenvonnis, voorshands niet kan worden geconcludeerd dat de achtergestelde lening geen onderwerp van geschil is in die procedure. De vraag of (een) bepaald(e) aspect(en) dan wel verweren relevant zijn dan wel kans van slagen hebben is ter beoordeling van de voorzieningenrechter.
NJ 1997/481). Er zal evenwel beslist moeten worden aan de hand van wat door beide partijen naar voren is gebracht en summierlijk met bewijsmateriaal is onderbouwd. Die beoordeling kan niet geschieden los van de in een zodanig geval vereiste afweging van de wederzijdse belangen, waarbij dient te worden beoordeeld of het belang van de beslaglegger bij handhaving van het beslag op grond van de door deze naar voren gebrachte omstandigheden zwaarder dient te wegen dan het belang van de beslagene bij opheffing van het beslag.
1 januari 2019 is verkocht aan een derde partij. Daardoor wordt het verhaal van [gedaagde 1] c.s. op [Y] en BHE ernstig bemoeilijkt en dreigt verhaal zelfs onmogelijk te worden gemaakt. [gedaagde 1] c.s. heeft geen enkele grip op de juiste afwikkeling van zaken. Op zijn minst heeft het er de schijn van dat de verkoop van BHE geschiedt juist omdat de vordering van [gedaagde 1] c.s. van € 343.360,91 opeisbaar is om zodoende [gedaagde 1] c.s. te benadelen. [gedaagde 1] c.s. heeft namelijk wel een pandrecht op de aandelen in BHE, maar die aandelen zijn niets waard indien BHE wordt verkocht aan een derde partij. Het verkopen van de volledige onderneming zonder een liquidatiebesluit te nemen, de vennootschap te ontbinden en een vereffenaar te benoemen kwalificeert zich als een onrechtmatige daad die BHE en [Y] jegens [gedaagde 1] c.s. begaan. [gedaagde 1] c.s. vreest dat als gevolg van voortdurend onrechtmatig handelen bestaande uit het leeghalen van het goedlopende bedrijf BHE, zonder daarbij acht te slaan op zijn belangen inmiddels het verhaal van de opeisbare schuld reeds onmogelijk is gemaakt. [gedaagde 1] c.s. heeft gegronde vrees dat [Y] en BHE vermogensbestanddelen aan het verhaal door [gedaagde 1] c.s. zullen onttrekken.
artikel 12 van de koopovereenkomst nog geen sprake.
(bijlage 4). Uit het voorgaande vloeit voort dat BHE ook weet welke (mogelijke) consequenties verkoop van haar activiteiten heeft. Het laat zich aanzien dat dit, mede gelet op de door BHE geschetste omstandigheden, geen positieve invloed heeft op het pandrecht van [gedaagde 1] c.s. en dat dit recht als het ware wordt uitgehold dan wel verdampt. BHE stelt weliswaar dat de verkoop (nog) niet rond is, doch uit het verhandelde ter zitting blijkt genoegzaam dat BHE voornemens was (en is) om, buiten medeweten van [gedaagde 1] c.s., de gehele handelsvoorraad van BHE te verkopen. BHE stelt immers ook zelf dat door toedoen van [gedaagde 1] c.s. een geplande verkoop van de gehele voorraad van BHE - zijnde de activa transactie - in gevaar komt. In het licht van het vorenoverwogene bestaan er naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende aanknopingspunten die maken dat het niet denkbeeldig is dat in een bodemprocedure zal worden geconcludeerd dat het handelen van BHE is te kwalificeren als onrechtmatig daad als bedoeld in artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek. Ook de vrees voor verduistering van vermogensbestanddelen, is gelet op het vorenstaande, gerechtvaardigd.
5.De beslissing
€ 131,-- aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde 1] c.s. niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,-- aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,