ECLI:NL:RBOVE:2019:5046

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
5 november 2019
Publicatiedatum
10 maart 2020
Zaaknummer
237496 FT RK 19/783
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot schuldsanering wegens alcoholverslaving en onberechte strafzaak

Op 5 november 2019 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een zaak betreffende de afwijzing van een verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling. De verzoeker, geboren in 1986 en wonende in Almelo, had op 17 september 2019 een verzoek ingediend voor schuldsanering. Tijdens de behandeling van het verzoek op 22 oktober 2019, was verzoeker aanwezig, vergezeld van zijn beschermingsbewindvoerder van BMS Budgetbeheer B.V. De rechtbank ontving op 27 september 2019 een overzicht van nog niet betaalde boetes van het CJIB en op 4 oktober 2019 werd een uittreksel opgevraagd bij de Justitiële Documentatiedienst (JD).

De verzoeker had een schuldenlast van ruim € 30.000, waarvan een aanzienlijk deel was ontstaan door bijstandsfraude. De rechtbank constateerde dat verzoeker op 16 juni 2019 betrokken was bij een alcohol/verkeersmisdrijf, waarvoor hij nog niet was berecht. Verzoeker onderging op dat moment een behandeling voor zijn alcoholverslaving in een kliniek, die naar verwachting op 15 november 2019 zou eindigen. De rechtbank oordeelde dat, gezien de lopende behandeling en de onberechte strafzaak, het verzoek tot schuldsanering moest worden afgewezen.

De rechtbank benadrukte dat toelating tot de schuldsaneringsregeling in deze situatie niet in het belang van verzoeker zou zijn, omdat een veroordeling tot betaling van een geldboete tijdens de regeling zou kunnen leiden tot een tussentijdse beëindiging van de regeling. De rechtbank concludeerde dat verzoeker op dit moment niet in staat was om aan de verplichtingen van de schuldsaneringsregeling te voldoen, gezien zijn instabiele situatie en de lopende behandeling voor zijn alcoholproblemen. De rechtbank wees het verzoek af op grond van artikel 288, lid 1, aanhef onder c van de Faillissementswet.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team toezicht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer: 237496 FT RK 19/783
Datum uitspraak: 5 november 2019
Vonnis van de rechtbank Overijssel, enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken, op het verzoek ingediend door:

[verzoeker] ,

geboren [1986] te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] , [adres] ,
beschermingsbewind: BMS Budgetbeheer B.V., handelende onder de naam Zeker Financiële Zorgverlening, postbus 50099, 1305 AB Almere.

Het procesverloop:

Op 17 september 2019 heeft verzoeker een verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling ingediend.
Op 27 september 2019 is van de CJIB een overzicht ontvangen van nog niet betaalde boetes.
Op 4 oktober 2019 heeft de rechtbank een uittreksel opgevraagd bij de Justitiële Documentatiedienst (JD).
Van (de beschermingsbewindvoerder) van verzoeker zijn op 16 oktober 2019 nadere stukken ontvangen.
Het verzoek is op 22 oktober 2019 ter terechtzitting behandeld, waarvan proces-verbaal is opgemaakt. Ter zitting is verzoeker verschenen, vergezeld van de heer [A] namens BMS Budgetbeheer B.V.
De uitspraak is bepaald op vandaag.

De beoordeling:

De feiten, zoals die blijken uit de in het dossier aanwezige stukken en uit de door verzoeker ter zitting verstrekte gegevens:
Verzoeker is 33 jaar en alleenstaand. Verzoeker ontvangt een WIA-uitkering die wordt aangevuld krachtens de Participatiewet tot het bijstandsniveau voor een alleenstaande.
Ten aanzien van het vermogen van verzoeker is op 30 juni 2015 een beschermingsbewind uitgesproken.
Verzoeker heeft een schuldenlast van € 30.426,62. Daaronder bevinden zich schulden aan de gemeente uit 2014 wegens bijstandsfraude en schulden aan het CJIB wegens boetes. Volgens het verzoekschrift heeft het CJIB € 3.180,00 te vorderen. Uit de opgave van de CJIB blijkt dat er sprake is van twee openstaande boetes van in totaal € 392,00, ontstaan in 2016.
Uit het JD-uittreksel blijkt dat er sprake is van één openstaande strafzaak. Het betreft een alcohol/verkeersmisdrijf, gepleegd op 16 juni 2019. Deze strafzaak is nog niet berecht.

De – zakelijk weergegeven - toelichting van verzoeker en de beschermingsbewindvoerder:

Verzoeker heeft verklaard dat hij voor de destijds gepleegde bijstandsfraude niet strafrechtelijk is vervolgd.
De schuld aan het CJIB bestaat voor een groot deel uit zorgpremie.
Verzoeker is in juni 2019 gepakt voor een alcohol/verkeersdelict. Er is een alcoholgehalte gemeten van 670 ug/l. Toen hij werd gedagvaard heeft hij om uitstel gevraagd omdat hij op dat moment in een kliniek zat en niet weg mocht. Hij heeft van die strafzaak verder nog niets gehoord. Het rijbewijs van verzoeker is ingenomen. Dat kan hij pas terugkrijgen als hij
€ 1.000,00 betaalt. Dat geld heeft verzoeker (nog) niet.
Verzoeker stelt dat zijn gedrag in juni 2019 een uitschieter was en dat hij zich ervan bewust is dat hij niet goed bezig was. Hij heeft zich toen voor behandeling aangemeld bij het Johannes Wierhuis in Rekken. Die behandeling is op verzoekers initiatief nog verlengd en zal 15 november 2019 zijn afgerond.
De heer [A] heeft verklaard dat verzoeker heeft leren leven met € 50,00 per week en dat hij geen nieuwe schulden maakt. Verzoeker heeft een domme fout gemaakt door te rijden met drank op. Om die reden is ook met verzoeker besproken dat hij zich moest laten opnemen en laten behandelen, wat verzoeker heeft gedaan. Verzoeker is nierpatiënt, dialyseert al vier jaar en kan op een lijst komen voor een nieuwe nier als hij duurzaam geen alcohol drinkt.
De motivering van de beslissing:
Verzoeker heeft een schuldenlast van ruim € 30.000,00 die voor een groot deel niet te goeder trouw is ontstaan. De rechtbank wijst op de schuld aan de [gemeente] uit bijstandsfraude van (nu) € 17.515,42. Deze verwijtbare schuld is echter ontstaan in 2014, dus langer dan vijf jaar voor indiening van het schuldsaneringsverzoek, en staat derhalve niet langer aan toepassing van de regeling in de weg.
Niettemin is de rechtbank van oordeel dat het verzoek moet worden afgewezen. Hiertoe dient het volgende.
Gelet op de discrepantie tussen de in het verzoekschrift opgegeven schuld aan het CJIB en de schulden zoals die blijken uit de opgave van CJIB zelf, heeft de rechtbank een uittreksel uit het JD opgevraagd. Daardoor kwam de rechtbank op de hoogte van een onberechte strafzaak, te weten een alcohol/verkeersmisdrijf, gepleegd op 16 juni 2019.
Uit de verklaring van verzoeker blijkt dat hij op dit moment voor alcoholproblemen in een gespecialiseerde kliniek (Johannes Wierhuis te Rekken) wordt behandeld. Die behandeling is op dit moment nog niet beëindigd. Daarnaast moet de strafzaak nog worden berecht.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat het verzoek op dit moment moet worden afgewezen omdat de behandeling van verzoeker voor zijn alcoholproblemen nog niet is afgerond, laat staan dat bekend is wat het resultaat van die behandeling is. Er kan derhalve niet worden vastgesteld of verzoeker in zijn huidige toestand in staat is om de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren na te komen. Dat er gedurende enkele jaren beschermingsbewind van toepassing is maakt dit niet anders.
De rechtbank zal het verzoek derhalve afwijzen op grond van artikel 288, lid 1, aanhef onder c Fw.
De rechtbank overweegt met nadruk dat deze afwijzing, op dit moment, vooral in het belang van verzoeker is.
Immers, als verzoeker tijdens een schuldsaneringsregeling zou worden veroordeeld tot betaling van een geldboete is een dergelijke nieuwe schuld een grond voor een tussentijdse beëindiging, waarna verzoeker tien jaar geen kans meer maakt op een nieuwe schuldsaneringsregeling.
Het risico op een dergelijke beëindiging bestaat ook indien, te snel na de behandeling voor een alcoholprobleem, laat staat tíjdens de behandeling voor een alcoholprobleem waarvan de afloop nog niet bekend is, toelating tot de regeling plaatsvindt. Voor het met succes doorlopen van de wettelijke schuldsaneringsregeling is een stabiele situatie noodzakelijk. Die situatie is er, blijkens de intramurale opname, nu niet. De kans dat verzoeker niet aan de uit de wet voortvloeiende verplichtingen kan voldoen, is dan zeer groot. Indien verzoeker nu zou worden toegelaten en hij voldoet niet aan de verplichtingen, leidt dat tot een tussentijdse beeindiging van de regeling, met het hiervoor genoemde gevolg.

De beslissing:

de rechtbank:
wijst het verzoek af.
Gewezen door mr. M.M. Verhoeven, lid van genoemde kamer, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 november 2019 in tegenwoordigheid van de griffier [1] .