ECLI:NL:RBOVE:2019:5060

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
28 oktober 2019
Publicatiedatum
18 maart 2020
Zaaknummer
C 08/19/232 R
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling wegens onterecht opnemen van reserveringen en het verbergen van pensioenuitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 28 oktober 2019 uitspraak gedaan over de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van [belanghebbende]. De rechtbank oordeelde dat [belanghebbende] duizenden euro's aan reserveringen heeft opgenomen kort voor en na de toepassing van de schuldsaneringsregeling, en bovendien een pensioenuitkering uit het zicht van zijn schuldeisers heeft gehouden. Dit gedrag heeft geleid tot ernstige benadeling van zijn schuldeisers. De rechtbank heeft vastgesteld dat [belanghebbende] niet de verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn financiële situatie, ondanks het budgetbeheer dat door de Gemeentelijke Kredietbank (GKB) werd uitgevoerd. De bewindvoerder heeft verzocht om de schuldsaneringsregeling tussentijds te beëindigen, wat door de rechtbank is toegewezen. De rechtbank concludeerde dat [belanghebbende] niet in staat was om zijn verplichtingen na te komen en dat er geen baten waren om de vorderingen van de schuldeisers te voldoen. De rechtbank heeft de schuldsaneringsregeling beëindigd op grond van artikel 350 lid 3, sub c, e en f van de Faillissementswet. De vergoeding van de bewindvoerder is vastgesteld op € 2.864,60, en het restant-actief zal, indien aanwezig, informeel onder de bekende schuldeisers worden verdeeld.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Toezicht
Zittingsplaats Zwolle
insolventienummer: C 08/19/232 R
uitspraakdatum: 28 oktober 2019

tussentijdse beëindiging schuldsanering

Vonnis van de rechtbank Overijssel, enkelvoudige kamer van voor burgerlijke zaken, in de wettelijke schuldsaneringsregeling van:

[belanghebbende] ,

geboren [1967 2] te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] , [adres] ,
verder [belanghebbende] te noemen.
In deze zaak is de heer [A] , kantoorhoudende te Hardenberg, tot bewindvoerder benoemd.

Het procesverloop

Bij vonnis van 13 mei 2019 heeft de rechtbank een verzoek van [belanghebbende] tot vaststelling van een dwangakkoord afgewezen.
Op 8 juli 2019 is de schuldsaneringsregeling op [belanghebbende] van toepassing verklaard.
Bij verzoek van 28 augustus 2019 heeft de bewindvoerder verzocht de schuldsaneringsregeling tussentijds te beëindigen.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 14 oktober 2019, waarvan aantekeningen zijn gemaakt. Ter zitting zijn [belanghebbende] , vergezeld door zijn advocaat, de heer mr. P.F.A. Reichenbach, en de bewindvoerder verschenen.

De beoordeling

De feiten
Het verzoek van de bewindvoerder wordt als hier herhaald en ingelast beschouwd.
De bewindvoerder heeft verzocht om de schuldsaneringsregeling tussentijds te beëindigen, omdat hem het volgende is gebleken:
  • begin april 2019 heeft [belanghebbende] de Stichting Pensioenfonds Owase verzocht de afkoopwaarde van een pensioen van ruim € 3.000,-- op zijn betaalrekening te storten, hetgeen is gebeurd;
  • op 12 juni 2015 heeft [belanghebbende] een inkomstenbelastingteruggave over 2014 van € 1.835,-- en op 13 mei 2016 heeft [belanghebbende] een inkomstenbelastingteruggave over 2015 van € 4.893,-- op zijn betaalrekening ontvangen;
  • op 11 juli 2019 heeft er een huisbezoek door de bewindvoerder plaatsgevonden. Aan [belanghebbende] is medegedeeld dat reserveringen bij de Gemeentelijke Krediet Bank (GKB) te Assen zullen worden opgevraagd voor de schuldsaneringsboedel en dat [belanghebbende] , met uitzondering van een kleine reservering voor lopende betalingen, met nul euro begint. Vanaf de dag van de toepassing van de schuldsaneringsregeling tot en met drie weken erna heeft [belanghebbende] uit de reserveringen echter € 2.000,-- opgenomen.
De GKB heeft verklaard niet te hebben geweten van de belastingteruggaven en de uitkering van het pensioen en deze bedragen niet te hebben betrokken in het aanbod aan de schuldeisers in het minnelijk traject.
Volgens [belanghebbende] heeft hij de gelden aangewend voor huishoudelijke zaken, zoals het schoolgeld van de kinderen en inschrijfgeld voor ‘zwemmen’ van de dochter.
Ten aanzien van de opnames van in totaal € 2.000,-- uit de reserveringen bij de GKB heeft [belanghebbende] verklaard dat hij er vanuit is gegaan dat de aanvragen voor extra geld door het GKB zouden worden beoordeeld en indien deze niet waren toegestaan tijdens de schuldsaneringsregeling door het GKB zouden zijn geweigerd. De bewindvoerder heeft verklaard dat [belanghebbende] zijns inziens zelf verantwoordelijk is voor het beheer van zijn financiën en dat [belanghebbende] de verantwoordelijkheid niet kan afschuiven op de GKB.
De bewindvoerder is van oordeel dat [belanghebbende] gelden van in totaal € 11.000,--, waarbij de bewindvoerder de belastingteruggaven over 2014 en 2015 niet heeft betrokken, ten gunste van zijn schuldeisers had moeten laten komen in plaats van ze aan andere zaken te besteden. De bewindvoerder is van oordeel dat verlenging van de looptijd met maximaal twee jaar dus in totaal tot vijf jaar, niet tot een oplossing leidt, omdat € 11.000,-- een te hoog bedrag is om naast de reguliere afdracht, af te dragen.
Uit het dossier valt op te maken dat [belanghebbende] over de jaren 2016 tot en met 2018 in totaal € 16.511,-- aan inkomstenbelasting heeft ontvangen van de belastingdienst in verband met verrekenbare verliezen. Deze bedragen zijn wel bij de GKB terecht gekomen. Het restant van de reservering bij de GKB is inmiddels naar de boedelrekening overgeboekt en bedraagt € 2.068,74.
Sinds 5 januari 2017 is er sprake van budgetbeheer door de GKB. Bij brieven van 1 maart 2018 is aan de schuldeisers een aanbod in het minnelijk traject gedaan. Op 13 maart 2019 heeft de rechtbank het verzoek tot vaststelling van het dwangakkoord ontvangen.
De bewindvoerder heeft verzocht de schuldsaneringsregeling tussentijds te beëindigen op grond van artikel 350 lid 3 sub c, e en f Faillissementswet.
De behandeling ter zitting
Volgens mr. Reichenbach was het sinds de start van het budgetbeheer gebruikelijk dat verzoeken van [belanghebbende] om opnamens uit de reserveringen te mogen doen, werden gehonoreerd. Volgens mr. Reichenbach zijn die opnames niet ‘raar’ besteed, zoals aan de aankoop van luxe spullen. Mr. Reichenbach heeft namens [belanghebbende] voorgesteld om de looptijd van de schuldsaneringsregeling met twee jaren te verlengen met ontheffing gedurende de verlenging van het doen van reguliere maandelijkse afdrachten. Daarnaast biedt [belanghebbende] aan de maandelijkse arbeidstoeslag aan de boedel af te dragen.
[belanghebbende] heeft verklaard dat hij er niet aan heeft gedacht dat er een aanbod aan zijn schuldeisers is gedaan en dat de pensioenuitkering in dat aanbod moest worden meegenomen. Volgens [belanghebbende] ‘zit hij daar niet zo in’ en heeft hij daarom om hulp gevraagd bij de GKB. [belanghebbende] heeft verklaard dat hij dacht dat de pensioenuitkering zou worden overgemaakt naar het pensioenfonds van de werkgever waarvoor hij nu werkzaam is. Volgens [belanghebbende] heeft hij de papieren van Owase met die gedachte ingevuld en verstuurd.
De motivering van de beslissing:
De rechtbank is van oordeel dat de schuldsaneringsregeling tussentijds moet worden beëindigd. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. De rechtbank concludeert dat [belanghebbende] ook nadat hij hulp heeft gezocht bij de GKB voor zijn problematische schuldensituatie en in dat kader begin 2017 is gestart met budgetbeheer, zijn leven heeft voortgezet alsof deze situatie niet bestond, waardoor hij zijn schuldeisers in ernstige mate heeft benadeeld.
Gelet op het feit dat er belastingteruggaven van in totaal € 16.511,-- bij de GKB zijn terechtgekomen en dat er na toepassing van de schuldsaneringsregeling een restant-reservering van € 2.068,74 naar de boedelrekening is overgemaakt, concludeert de rechtbank dat er door [belanghebbende] vele extra opnames (naast het weekgeld) uit de reserveringen zijn gedaan, die niet ten goede zijn gekomen aan de schuldeisers. Dit blijkt ook uit het feit dat [belanghebbende] vanaf de datum van de toepassing van de schuldsaneringsregeling gedurende drie weken nog € 2.000,-- aan extra opnames heeft gedaan, terwijl de bewindvoerder hem er tijdens het huisbezoek op heeft gewezen dat het overgrote deel van de reserveringen naar de boedelrekening zou moeten worden overgeboekt. [belanghebbende] heeft verklaard dat al die extra opnames zijn besteed aan huishoudelijke uitgaven.
De rechtbank concludeert dat [belanghebbende] door de extra opnames van € 2.000,-- ook de afdrachtplicht heeft geschonden. De reserveringen zijn immers per datum toepassing schuldsanering in de boedel gevallen en hadden, voor zover de rechter-commissaris ze niet heeft vrijgelaten, aan de boedel moeten worden afgedragen.
Voorts heeft [belanghebbende] een bedrag van ruim € 3.000,--, bestaande uit een pensioenuitkering, uit zicht van zijn schuldeisers gehouden en wederom, naar eigen zeggen, besteed aan huishoudelijke uitgaven. De rechtbank concludeert dat [belanghebbende] op het moment van het afkopen van het pensioen ten gunste van hemzelf reeds ruim een jaar doende was om zijn schulden te saneren en dat het verzoek tot vaststelling van een dwangakkoord een maand daarvoor was ingediend. De rechtbank is van oordeel dat [belanghebbende] in dat kader wist of had moeten weten dat het bedrag van € 3.000,-- alsnog moest worden aangeboden aan zijn schuldeisers. De verklaringen van [belanghebbende] , inhoudende dat hij zich dit niet heeft gerealiseerd en dat hij Pensioenfonds Owase heeft verzocht het bedrag van € 3.000,-- over te boeken naar het Pensioenfonds waar zijn huidige werkgever bij is aangesloten, acht de rechtbank niet aannemelijk. [belanghebbende] heeft de bewering dat hij Pensioenfonds Owase heeft verzocht de € 3.000,-- over te boeken naar zijn huidige pensioenfonds ook niet onderbouwd met bewijsstukken.
De rechtbank concludeert dat bij [belanghebbende] een saneringsgezinde houding afwezig is. De verklaring van [belanghebbende] dat de verantwoordelijkheid voor zijn ‘gedrag’ in de zin van het opnemen van duizenden euro’s aan extra gelden uit reserveringen voor een belangrijk deel ook bij de GKB ligt, kan [belanghebbende] niet baten, nu [belanghebbende] , ook in het geval van budgetbeheer, zelf verantwoordelijk is voor zijn financieel beheer en in het kader van sanering van zijn schulden ook van het aanbieden aan schuldeisers van het maximaal mogelijke. Bovendien had de bewindvoerder hem wat betreft opnames uit reserveringen vanaf het moment van toepassing van de schuldsaneringsregeling erop gewezen dat deze reserveringen grotendeels naar de boedelrekening zouden moeten worden overgeboekt en dat [belanghebbende] met ‘nul’ zou beginnen.
De rechtbank is van oordeel dat, indien vorengenoemde feiten bekend waren geweest ten tijde van de beoordeling van het verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling, het verzoek zou zijn afgewezen.
De rechtbank ziet gelet op de aard, omvang en verwijtbaarheid van de benadeling van schuldeisers en de schending van de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling geen aanleiding de looptijd van de schuldsaneringsregeling te verlengen, zoals [belanghebbende] heeft verzocht.
De rechtbank zal de schuldsaneringsregeling tussentijds beëindigen op grond van artikel 350 lid 3, sub c, e en f Faillissementswet.
Gebleken is dat er geen baten zijn om de vorderingen geheel of gedeeltelijk te voldoen. Om die reden is artikel 350 vijfde lid Faillissementswet niet van toepassing en zal deze schuldsaneringsregeling eindigen op de dag dat deze uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan.
De rechtbank zal de vergoeding van de bewindvoerder berekenen en het salaris van de bewindvoerder vaststellen als hiernavolgend te bepalen.
Met betrekking tot het na betaling van de boedelkosten en –schulden resterende boedelactief, overweegt de rechtbank dat dit actief, indien aanwezig, door de bewindvoerder informeel onder de bekende schuldeisers zal worden verdeeld.

De beslissing

De rechtbank:
- beëindigt de toepassing van de schuldsaneringsregeling;
- berekent het bedrag van de vergoeding van de bewindvoerder op € 2.864,60 (inclusief onkosten en omzetbelasting);
- stelt het salaris van de bewindvoerder vast op het bedrag van de vergoeding en brengt dit bedrag ten laste van de boedel, onder aftrek van de door de bewindvoerder reeds opgenomen voorschotten.
- bepaalt dat de bewindvoerder het restant-actief, indien aanwezig, informeel onder de bekende schuldeisers zal verdelen.
Gewezen door mr. A.H. Margadant, lid van genoemde kamer, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 oktober 2019 door mr. M.M. Verhoeven, in tegenwoordigheid van de griffier.