In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 28 oktober 2019 uitspraak gedaan over de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van [belanghebbende]. De rechtbank oordeelde dat [belanghebbende] duizenden euro's aan reserveringen heeft opgenomen kort voor en na de toepassing van de schuldsaneringsregeling, en bovendien een pensioenuitkering uit het zicht van zijn schuldeisers heeft gehouden. Dit gedrag heeft geleid tot ernstige benadeling van zijn schuldeisers. De rechtbank heeft vastgesteld dat [belanghebbende] niet de verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn financiële situatie, ondanks het budgetbeheer dat door de Gemeentelijke Kredietbank (GKB) werd uitgevoerd. De bewindvoerder heeft verzocht om de schuldsaneringsregeling tussentijds te beëindigen, wat door de rechtbank is toegewezen. De rechtbank concludeerde dat [belanghebbende] niet in staat was om zijn verplichtingen na te komen en dat er geen baten waren om de vorderingen van de schuldeisers te voldoen. De rechtbank heeft de schuldsaneringsregeling beëindigd op grond van artikel 350 lid 3, sub c, e en f van de Faillissementswet. De vergoeding van de bewindvoerder is vastgesteld op € 2.864,60, en het restant-actief zal, indien aanwezig, informeel onder de bekende schuldeisers worden verdeeld.