ECLI:NL:RBOVE:2019:5062

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
18 november 2019
Publicatiedatum
18 maart 2020
Zaaknummer
237823 FT RK 817/19
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.L.J. Koopmans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot toelating tot de schuldsanering wegens gebrek aan goede trouw en instabiliteit financiële situatie

Op 18 november 2019 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek tot toelating tot de schuldsanering van een verzoekster. De verzoekster, geboren in 1988 in Duitsland, heeft een verzoekschrift ingediend voor de toepassing van de schuldsaneringsregeling. Tijdens de zitting op 4 november 2019 is de verzoekster verschenen en zijn de omstandigheden rondom haar schulden besproken. De totale schuldenlast van de verzoekster bedraagt € 55.064,38, waaronder aanzienlijke schulden aan de belastingdienst en het CJIB. De belastingdienst heeft niet ingestemd met een minnelijk traject, omdat de verzoekster niet tijdig de juiste gegevens heeft verstrekt, wat heeft geleid tot de terugvordering van kinderopvangtoeslag. De Gemeentelijke Krediet Bank (GKB) heeft twijfels geuit over de stabiliteit van de financiële situatie van de verzoekster, die sinds juni 2019 in budgetbeheer is geweest, maar dit is beëindigd vanwege een structureel instabiele situatie. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verzoekster niet aannemelijk heeft gemaakt te goeder trouw te zijn geweest ten aanzien van het ontstaan van haar schulden en dat er gegronde vrees bestaat dat zij de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling niet naar behoren zal nakomen. De rechtbank heeft het verzoek afgewezen op grond van artikel 288 lid 1 aanhef en onder b en c van de Faillissementswet.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Toezicht
Zittingsplaats Zwolle
rekestnummer: 237823 FT RK 817/19
uitspraakdatum: 18 november 2019
Vonnis van de rechtbank Overijssel, enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken op het verzoek van:

[verzoekster] ,

geboren [1988] te [geboorteplaats] , Duitsland,
wonende te [woonplaats] , [adres] ,
verder [verzoekster] te noemen.

Het procesverloop

[verzoekster] heeft een verzoekschrift ingediend de toepassing van de schuldsaneringsregeling uit te spreken. Het verzoek is behandeld ter zitting van 4 november 2019, waarvan aantekeningen zijn gemaakt. Ter zitting is [verzoekster] verschenen.

De beoordeling

De feiten
[verzoekster] is samenwonend en heeft drie inwonende minderjarige kinderen. De Gemeentelijke Krediet Bank (GKB) te Assen, die het minnelijk traject voor [verzoekster] heeft beproefd en het verzoekschrift wettelijke schuldsanering heeft opgesteld, heeft in een begeleidend schrijven bij het verzoekschrift gemeld dat er twijfel bestaat of de financiële situatie stabiel is. Het budgetbeheer dat ook door de GKB werd uitgevoerd, is in juni 2019 geëindigd, omdat er sprake was van een structureel instabiele situatie. Er kwam volgens de GKB te weinig geld binnen en de afdeling inkomensbeheer kon niet met [verzoekster] in contact komen. Volgens de GKB reageerde [verzoekster] niet op brieven en emails. De vaste lasten worden van de bankrekening van de partner van [verzoekster] voldaan. [gemeente] heeft [verzoekster] in het kader van het project ‘Vroegsignalering’ bezocht en [verzoekster] geadviseerd contact op te nemen met de afdeling inkomensbeheer van de GKB, maar de GKB heeft niets meer van [verzoekster] vernomen.
[verzoekster] is vanaf maart 2019 werkzaam bij [X] en werkt gedurende 6 uren per week bij Schoonmaakbedrijf [Y].
De totale schuldenlast bedraagt € 55.064,38, waaronder:
  • CJIB ad € 2.999,--, drie WHAV-boetes, 2013, 2015 en 2016;
  • belastingdienst ad € 20.961,34, onderverdeeld in:
o € 14.477,--, kinderopvangtoeslag 2015, 2016 en 2018;
o € 3.666,34, motorrijtuigenbelasting 2014 tot en met 2018.
De kinderopvangtoeslagschuld van € 14.477,-- bestaat uit de volgende bedragen:
€ 1.359,--, 2015
€ 7.797,--, 2016
€ 5.321,--, 2018.
De belastingdienst heeft niet ingestemd met het aanbod in het minnelijk traject, omdat de terugvordering van de kinderopvangtoeslag het gevolg is van het door [verzoekster] niet (tijdig) verstrekken van de juiste gegevens die van belang zijn voor het vaststellen van het recht. Het is volgens de belastingdienst onvoldoende aannemelijk dat [verzoekster] te goeder trouw heeft gehandeld ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van de schulden.
De behandeling ter zitting
[verzoekster] heeft verklaard dat ze gedurende 20 uren per week werkzaam is bij [X]. Volgens [verzoekster] is onlangs vastgesteld dat ze een burnout heeft. [verzoekster] is doorverwezen naar de POH GGZ van haar huisarts, waarmee ze inmiddels één keer heeft gesproken. [verzoekster] heeft verklaard dat er in de beginperiode bij [X] sprake was van wisselende inkomsten, omdat ze nog geen vaste cliënten te verzorgen had. Volgens [verzoekster] is haar partner ‘bijgesprongen’, maar ging het in de communicatie met de GKB niet goed. Volgens [verzoekster] heeft ze wel gereageerd op brieven van de GKB. [verzoekster] heeft verklaard dat ze graag ondersteuning wil in de nakoming van de inlichtingenplicht. Volgens [verzoekster] heeft de medewerker van het project ‘Vroegsignalering’ die haar thuis heeft bezocht, haar niet geadviseerd contact op te nemen met de afdeling inkomensbeheer van de GKB.
Ten aanzien van de terugvorderingen van kinderopvangtoeslag heeft [verzoekster] verklaard dat de kinderen in die jaren gebruik hebben gemaakt van kinderopvang, maar dat ze vermoed dat ze een te hoge uurprijs van de kinderopvang in het formulier van de belastingdienst heeft ingevuld. Volgens de belastingdienst heeft ze teveel kinderopvangtoeslag ontvangen. [verzoekster] heeft verklaard geen bezwaar te hebben gemaakt bij de belastingdienst tegen de terugvorderingen.
De motorrijtuigenbelastingschuld is volgens [verzoekster] veroorzaakt met een Peugeot, die uiteindelijk in beslag is genomen door de belastingdienst. Volgens [verzoekster] hadden zij en haar partner één auto, die nodig was voor woonwerkverkeer van haar partner.
De overwegingen van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat het verzoek van [verzoekster] moet worden afgewezen en overweegt daartoe als volgt. De rechtbank is van oordeel dat [verzoekster] niet aannemelijk heeft gemaakt te goeder trouw te zijn geweest ten aanzien van in ieder geval het ontstaan en onbetaald laten van de kinderopvangtoeslagschulden en de schulden aan het CJIB. De schulden aan het CJIB zijn naar hun aard reeds niet te goeder trouw ontstaan en de kinderopvangtoeslagschulden zijn ontstaan door onjuiste gegevens te verstrekken aan de belastingdienst. [verzoekster] heeft verklaard dat ze er vanuit gaat dat ze een te hoge uurprijs van de kinderopvang aan de belastingdienst heeft opgegeven, maar weet het niet zeker en heeft hierover ook geen navraag gedaan bij de belastingdienst. Ook heeft ze geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid tot het indienen van een bezwaarschrift waardoor de teruggevorderde bedragen wellicht naar beneden zouden zijn bijgesteld. De rechtbank is van oordeel dat dit [verzoekster] moet worden verweten. Ook moet [verzoekster] naar het oordeel van de rechtbank worden verweten dat er, nadat er over 2015 en 2016 al kinderopvangtoeslag was teruggevorderd, over 2018 opnieuw een fors bedrag aan kinderopvangtoeslag door de belastingdienst is teruggevorderd. Het had naar het oordeel van de rechtbank op de weg van [verzoekster] gelegen om na de terugvorderingen over 2015 en 2016, die eind april 2017 reeds € 3.233,-- bedroegen, uit te zoeken wat ze moest ondernemen om terugvordering van de kinderopvangtoeslag in de toekomst te voorkomen.
[verzoekster] heeft naar het oordeel tevens niet aannemelijk gemaakt de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling naar behoren te zullen nakomen, nu recent nog het budgetbeheer door de GKB is geëindigd omdat er sprake was van een structueel instabiele (inkomens)situatie en de GKB niet in contact kon komen met [verzoekster] . De rechtbank acht op grond hiervan gegegronde vrees aanwezig dat [verzoekster] de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling niet naar behoren zal nakomen. De verklaring van [verzoekster] dat zij wel heeft gereageerd op verzoeken om contact op te nemen met de GKB acht de rechtbank niet aannemelijk, nu de GKB niet over de spreekwoordelijke één nacht ijs zal zijn gegaan voordat zij overging tot beëindiging van het budgetbeheer van [verzoekster] . Bovendien heeft [verzoekster] wel erkend dat de communicatie niet goed is verlopen en dat zij hulp nodig heeft bij het nakomen van de inlichtingenplicht. [verzoekster] heeft die hulp echter nog niet gezocht.
Gelet op vorenstaande wijst de rechtbank het verzoek van [verzoekster] af op grond van artikel 288 lid 1 aanhef en onder b en c Faillissementswet.

De beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek af;
Gewezen door mr. M.L.J. Koopmans, lid van genoemde kamer, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 november 2019 in tegenwoordigheid van de griffier.