In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 10 december 2019 uitspraak gedaan over de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van [verzoeker]. De schuldsaneringsregeling was op 7 augustus 2019 door de rechtbank Den Haag van toepassing verklaard, maar [verzoeker] heeft verzocht deze tussentijds te beëindigen. De rechter-commissaris heeft op 7 november 2019 een voordracht gedaan om de schuldsaneringsregeling te beëindigen, onder andere vanwege het niet voldoen aan de inlichtingenplicht en het ontstaan van bovenmatige schulden. Tijdens de zitting op 3 december 2019 zijn zowel [verzoeker] als de bewindvoerder verschenen om hun standpunten toe te lichten.
De rechtbank heeft vastgesteld dat [verzoeker] niet heeft voldaan aan zijn verplichtingen, waaronder het aanleveren van bankafschriften en informatie over zijn huwelijksgoederenregime. Tevens is gebleken dat hij zijn schuldeisers heeft benadeeld door relevante informatie achter te houden. De rechtbank concludeert dat de schuldsaneringsregeling moet worden beëindigd op grond van artikel 350 lid 3 sub g van de Faillissementswet, en dat [verzoeker] in staat van faillissement zal verkeren zodra de uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan. De rechtbank heeft ook de vergoeding van de bewindvoerder vastgesteld en de curator benoemd.
De uitspraak benadrukt het belang van transparantie en het naleven van verplichtingen binnen de schuldsaneringsregeling. De rechtbank heeft geoordeeld dat de feiten en omstandigheden die tijdens de toelating tot de schuldsaneringsregeling reeds bestonden, niet bekend waren en dat, indien deze bekend waren geweest, de schuldsaneringsregeling niet zou zijn verleend. De rechtbank heeft de belangen van de schuldeisers vooropgesteld en de noodzaak van een eerlijke afhandeling van de schulden benadrukt.