ECLI:NL:RBOVE:2019:5064

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
13 augustus 2019
Publicatiedatum
20 maart 2020
Zaaknummer
C 08/17/731 R
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling wegens niet nakomen inlichtingen- en sollicitatieplicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 13 augustus 2019 uitspraak gedaan over de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van een belanghebbende, geboren in 1977. De schuldsaneringsregeling was op 17 oktober 2017 van toepassing verklaard, maar de belanghebbende heeft herhaaldelijk de inlichtingen- en sollicitatieplicht geschonden. De rechter-commissaris had de regeling eerder verlengd, maar de belanghebbende voldeed niet aan de voorwaarden. De bewindvoerder heeft op 30 oktober 2018 verzocht om tussentijdse beëindiging, wat leidde tot een vonnis van 15 januari 2019. Dit vonnis werd echter door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 maart 2019 vernietigd, met de opdracht de regeling voort te zetten met een verlenging van zes maanden. Ondanks deze kans heeft de belanghebbende geen adequate informatie verstrekt en is zij niet verschenen op de zitting van 6 augustus 2019. De rechtbank concludeert dat de belanghebbende niet aan haar verplichtingen heeft voldaan, zowel wat betreft de inlichtingenplicht als de sollicitatieplicht. De rechtbank oordeelt dat de schuldsaneringsregeling tussentijds moet worden beëindigd op grond van artikel 350 lid 3 sub c en e van de Faillissementswet. De rechtbank stelt het salaris van de bewindvoerder vast op € 2.498,00 en brengt dit bedrag ten laste van de boedel. De uitspraak is gedaan door mr. M.M. Verhoeven en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Toezicht
Zittingsplaats Almelo
Insolventienummer: C 08/17/731 R
Uitspraakdatum: 13 augustus 2019
Vonnis van de rechtbank Overijssel, enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken in de wettelijke schuldsaneringsregeling van

[belanghebbende ] ,geboren [1977] te [geboorteplaats] ,

wonende te [adres] , [woonplaats] ,
verder te noemen: [belanghebbende ] .
In deze schuldsaneringsregeling is de heer [A], kantoorhoudende te Almelo, tot bewindvoerder benoemd.

Het procesverloop

Op 17 oktober 2017 is de wettelijke schuldsaneringsregeling op [belanghebbende ] van toepassing verklaard.
Bij beschikking van 29 mei 2018 heeft de rechter-commissaris de looptijd van de schuldsaneringsregeling met zes maanden verlengd, omdat [belanghebbende ] de sollicitatieplicht heeft geschonden en gebrekkig aan de inlichtingenplicht heeft voldaan.
Op 30 oktober 2018 heeft de bewindvoerder verzocht de regeling tussentijds te beëindigen, omdat [belanghebbende ] niet aan de sollicitatie- en inlichtingenplicht heeft voldaan. Bij vonnis van
15 januari 2019 heeft de rechtbank de regeling van [belanghebbende ] tussentijds beëindigd. Bij arrest van 21 maart 2019 heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (het hof) het vonnis van de rechtbank vernietigd en bepaald dat de regeling met een verlenging van de looptijd van zes maanden moet worden voortgezet.
De rechter-commissaris heeft de schuldsaneringsregeling van [belanghebbende ] op 13 juni 2019 voor tussentijdse beëindiging voorgedragen.
Per e-mailberichten van 21 juni 2019 en 25 juni 2019 heeft de bewindvoerder de rechter-commissaris nader geïnformeerd over het verloop van de regeling.
De voordracht van de rechter-commissaris is behandeld ter terechtzitting van 6 augustus 2019. Ter zitting is de bewindvoerder verschenen. Hoewel deugdelijk opgeroepen is [belanghebbende ] , zonder bericht van afwezigheid aan de bewindvoerder en/of de rechtbank, niet ter terechtzitting verschenen. Van de behandeling ter zitting heeft de griffier aantekeningen gemaakt.
De uitspraak is bepaald op vandaag.

De beoordeling

Het verloop van de regeling vanaf 21 maart 2019:
Naar aanleiding van het arrest van het hof heeft de bewindvoerder per e-mailbericht van
3 april 2019 [belanghebbende ] een termijn van twee weken gegeven om een onderbouwd verzoek tot ontheffing van de sollicitatieplicht in te dienen. Voorts heeft de bewindvoerder [belanghebbende ] per
e-mailbericht van 19 april 2019 verzocht om diverse financiële documenten, waaronder de salarisspecificaties vanaf november 2018 tot heden, de rekeningafschriften anders dan die van de Stadsbank vanaf december 2018, de polis van de zorgverzekering en de beschikking toeslagen van de Belastingdienst te verstrekken.
Uit het vierde openbare verslag van de bewindvoerder d.d. 26 april 2019 is gebleken dat de bewindvoerder geen berekening van het vrij te laten bedrag heeft kunnen opstellen, omdat [belanghebbende ] de daarvoor noodzakelijke informatie niet heeft overgelegd. Daarnaast heeft de bewindvoerder ondanks een rappel geen verzoek tot ontheffing van de sollicitatieplicht ontvangen.
Per e-mailbericht van 6 mei 2019 heeft de bewindvoerder de rechter-commissaris geïnformeerd dat [belanghebbende ] die dag telefonisch contact met hem heeft opgenomen. [belanghebbende ] heeft kenbaar gemaakt dat zij van 2 april 2019 tot en met 9 april 2019 in het ziekenhuis heeft verbleven. De door de bewindvoerder gestuurde brieven zou [belanghebbende ] niet hebben ontvangen. [belanghebbende ] heeft toegezegd diezelfde week nog per e-mailbericht op de verzoeken van de bewindvoerder te reageren.
Op 7 mei 2019 heeft de bewindvoerder een e-mailbericht van [belanghebbende ] ontvangen, waarin [belanghebbende ] heeft geschreven dat zij wegens een ziekenhuisopname niet in de gelegenheid is geweest de gevraagde documenten te verstrekken. Naar aanleiding van dit e-mailbericht heeft de bewindvoerder [belanghebbende ] een aanvullende termijn van één maand gegeven om de gevraagde documenten te verstrekken.
Op 6 juni 2019 heeft [belanghebbende ] de bewindvoerder een e-mailbericht met bijlagen gestuurd. In het e-mailbericht heeft [belanghebbende ] geschreven dat zij hulp heeft van een maatschappelijk werker. Daarnaast heeft [belanghebbende ] een aantal documenten als bijlage toegevoegd, waaronder een brief van Xpertclinic d.d. 14 mei 2019 waaruit blijkt dat er een consult is gepland. Daarnaast is er een ongedateerde brief van een internist bijgevoegd, waaruit blijkt dat [belanghebbende ] onder behandeling staat wegens een hoge bloeddruk. Voorts is in deze brief beschreven dat [belanghebbende ] op 2 april 2019 is bevallen en dat het wettelijke bevallingsverlof tien weken is, gerekend vanaf de dag van de bevalling. [belanghebbende ] heeft de door de bewindvoerder gevraagde financiële documenten niet als bijlage aan dit e-mailbericht gevoegd.
Per e-mailbericht van 21 juni 2019 heeft de bewindvoerder de rechtbank geïnformeerd over het nakomen van de inlichtingenplicht door [belanghebbende ] . De documenten waar de bewindvoerder op 19 april 2019 om heeft gevraagd, heeft hij ondanks diverse rappellen niet ontvangen.
Op 24 juni 2019 heeft de bewindvoerder een e-mailbericht van [belanghebbende ] aan de rechter-commissaris doorgestuurd. Uit het e-mailbericht blijkt dat [belanghebbende ] werk heeft gevonden, maar dat zij zich op de dag dat zij met het werk zou beginnen heeft afgemeld, omdat haar man haar niet wilde brengen.
De voordracht van de rechter-commissaris:
De voordracht van de rechter-commissaris wordt als hier herhaald en ingelast beschouwd.
De rechter-commissaris heeft de schuldsaneringsregeling van [belanghebbende ] voor tussentijdse beëindiging voorgedragen, omdat – kort samengevat – [belanghebbende ] de verplichtingen die de wettelijke schuldsaneringsregeling met zich brengt, meer specifiek de inlichtingen- en sollicitatieplicht niet naar behoren is nagekomen.
De rechter-commissaris heeft geconcludeerd dat ook na het arrest van het hof geen verbetering is gekomen in de wijze waarop [belanghebbende ] de verplichtingen is nagekomen. [belanghebbende ] heeft in het geheel geen financiële informatie overgelegd, om welke reden de bewindvoerder het vrij te laten bedrag niet kan berekenen. Daarnaast heeft [belanghebbende ] niet op eigen initiatief om ontheffing van de sollicitatieplicht verzocht. Op basis van de medische gegevens die [belanghebbende ] heeft overgelegd, kan niet worden vastgesteld of en zo ja in hoeverre [belanghebbende ] ongeschikt is betaalde arbeid te verrichten.
De behandeling ter zitting:
De bewindvoerder heeft ter zitting verklaard dat hij zich met de voordracht van de rechter-commissaris verenigt. [belanghebbende ] heeft de gevraagde informatie wederom niet, dan wel niet volledig verstrekt. Ondanks het feit dat [belanghebbende ] al twee kansen heeft gehad, loopt de regeling niet naar behoren. [belanghebbende ] informeert de bewindvoerder niet uit eigen initiatief en ook na een rappel levert zij de informatie maar voor een gedeelte aan. Daarnaast had [belanghebbende ] werk gevonden, maar heeft zij zich op de dag dat zij zou gaan beginnen afgemeld. De bewindvoerder heeft voorts verklaard dat hij al circa een maand niets meer van [belanghebbende ] heeft vernomen.
De overwegingen van de rechtbank:
De rechtbank is van oordeel dat de schuldsaneringsregeling van [belanghebbende ] tussentijds moet worden beëindigd wegens het niet nakomen van de verplichtingen en overweegt daartoe het navolgende.
[belanghebbende ] is zonder voorafgaand bericht aan de bewindvoerder en/of de rechtbank niet ter zitting van 6 augustus 2019 verschenen. Nu [belanghebbende ] deugdelijk is opgeroepen, maar desondanks niet ter zitting is verschenen ziet de rechtbank geen aanleiding om een nieuwe zittingsdatum te bepalen teneinde [belanghebbende ] te horen over de voordracht van de rechter-commissaris. De voordracht van de rechter-commissaris en de daaraan ten grondslag liggende feiten zijn derhalve niet door [belanghebbende ] weersproken.
Ten aanzien van het nakomen van de inlichtingenplicht overweegt de rechtbank het navolgende. Het hof heeft in het arrest van 21 maart 2019 overwogen dat [belanghebbende ] zich dient te realiseren dat zij met deze beslissing een laatste kans krijgt om haar schuldsaneringsregeling tot een goed einde te brengen. Van [belanghebbende ] is dan ook verlangd dat zij zich gedurende de resterende looptijd van de regeling stipt zal houden aan alle uit de regeling voortvloeiende verplichtingen. [belanghebbende ] heeft ook na het arrest van het hof niet uit eigen beweging inlichtingen aan de bewindvoerder verstrekt. Nu de bewindvoerder ter zitting heeft verklaard nog steeds in afwachting te zijn van diverse documenten en de bewindvoerder al circa één maand niets van [belanghebbende ] heeft vernomen, concludeert de rechtbank dat [belanghebbende ] wederom niet aan de inlichtingenplicht heeft voldaan. Naar oordeel van de rechtbank heeft [belanghebbende ] vele (laatste) kansen gekregen om de schuldsaneringsregeling tot een goed einde te brengen. Desondanks voldoet [belanghebbende ] nog steeds niet aan de inlichtingenplicht. Gelet op vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de schuldsaneringsregeling van [belanghebbende ] tussentijds moet worden beëindigd op grond van artikel 350 lid 3 sub c Faillissementswet.
Ten aanzien van het niet nakomen van de sollicitatieplicht overweegt de rechtbank dat [belanghebbende ] op 2 april 2019 is bevallen. Wanneer wordt aangesloten bij het wettelijk recht op bevallingsverlof van tien weken, is, mits ontheffing zou zijn verzocht, de sollicitatieplicht vanaf 11 juni 2019 op [belanghebbende ] van toepassing geweest. Niet is gebleken dat [belanghebbende ] een concreet en onderbouwd verzoek tot ontheffing van de sollicitatieplicht heeft ingediend. Blijkens het bericht van de bewindvoerder d.d. 25 juni 2019 zou [belanghebbende ] een betaalde baan hebben gevonden [belanghebbende ] moet dus in staat worden geacht om betaalde arbeid te verrichten. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat er thans geen sprake is van (volledige) arbeidsongeschiktheid zodat de sollicitatieplicht in ieder geval vanaf 11 juni 2019 op [belanghebbende ] van toepassing is geweest. Nu de bewindvoerder geen bewijzen van verrichte sollicitaties heeft ontvangen, is de rechtbank van oordeel dat [belanghebbende ] de sollicitatieplicht heeft geschonden, om welke reden de schuldsaneringsregeling ook tussentijds moet worden beëindigd.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat [belanghebbende ] tracht haar schuldeisers te benadelen. Van een schuldenaar mag worden verwacht dat hij zich volledig inspant teneinde zo veel als mogelijk baten voor de boedel te verwerven. [belanghebbende ] had een betaalde baan gevonden, echter heeft zij zich op de dag dat de werkzaamheden zouden beginnen afgemeld, omdat haar man haar niet wilde brengen. De rechtbank overweegt dat de afstand woon-werkverkeer minder dan zeven kilometer zou hebben bedragen, zodat [belanghebbende ] deze afstand per fiets had kunnen afleggen. Het had op de weg van [belanghebbende ] gelegen alle mogelijke inspanningen te verrichten om te beginnen met de werkzaamheden. Nu [belanghebbende ] inkomen had kunnen genereren, om zo gelden voor de schuldeisers te kunnen reserveren, maar dit heeft nagelaten om een reden die niet duidt op een saneringsgezinde houding, concludeert de rechtbank dat [belanghebbende ] tracht haar schuldeisers te benadelen om welke reden de schuldsaneringsregeling ook moet worden beëindigd. Daar komt nog bij dat de bewindvoerder bij gebrek aan gegevens niet in staat is een (recente) vtlb-berekening te maken, zodat [belanghebbende ] ook op dit punt een goede uitvoering van de wettelijke schuldsaneringsregeling belemmert.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat de schuldsaneringsregeling van [belanghebbende ] tussentijds moet worden beëindigd op grond van artikel 350 lid 3 sub c en e faillissementswet.
De rechtbank zal de vergoeding van de bewindvoerder berekenen en diens salaris vaststellen als hiernavolgend te bepalen.

De beslissing

De rechtbank:
  • beëindigt de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling;
  • berekent het bedrag van de vergoeding van de bewindvoerder op € 2.498,00
(inclusief onkosten en omzetbelasting), en
- stelt het salaris (inclusief onkosten en omzetbelasting) vast op het voor salaris
beschikbare saldo van € 0,00 en brengt dit bedrag ten laste van de boedel.
Gewezen door mr. M.M. Verhoeven, lid van genoemde kamer, en uitgesproken ter openbare
terechtzitting van 13 augustus 2019 in tegenwoordigheid van de griffier. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene, aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, uitsluitend via een advocaat binnen acht dagen na de dag van deze uitspraak hoger beroep instellen bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van de zaak kennis moet nemen. (Art. 351 jo 361 Fw).