In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 7 oktober 2019 uitspraak gedaan op het verzoek van een alleenstaande man van 64 jaar, hierna te noemen verzoeker, om de wettelijke schuldsaneringsregeling op hem van toepassing te verklaren. Verzoeker had een schuldenlast van € 76.154,60, met als enige schuldeiser SNS Bank. Eerder had verzoeker in België een collectieve schuldenregeling, die in 2017 was beëindigd door toedoen van verzoeker zelf, omdat hij niet voldeed aan de verplichtingen van deze regeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in de vijf jaren voorafgaand aan zijn verzoek te goeder trouw is geweest ten aanzien van het onbetaald laten van zijn schulden. De rechtbank overweegt dat de beëindiging van de collectieve schuldenregeling in België geen weigeringsgrond vormt, maar dat verzoeker niet heeft voldaan aan de verplichtingen die voortvloeien uit deze regeling. Hierdoor is zijn verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen.
Tijdens de zitting op 30 september 2019 heeft verzoeker verklaard dat zijn schuld aan SNS Bank is ontstaan door de verkoop van zijn woning in 2004 met verlies. Hij heeft in het verleden in België gewoond en heeft verklaard dat hij dacht dat de collectieve schuldenregeling was beëindigd omdat de schuldbemiddelaar hem niet verder wilde helpen. De rechtbank heeft echter geconcludeerd dat verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij kan voldoen aan de verplichtingen van de wettelijke schuldsaneringsregeling, zoals de inlichtingen- en inspanningsplicht. Verzoeker heeft jarenlang nagelaten om aan zijn verplichtingen te voldoen en heeft geen positieve gedragsverandering laten zien sinds de beëindiging van de collectieve schuldenregeling. De rechtbank heeft daarom het verzoek afgewezen op grond van artikel 288 lid 1, aanhef en onder b en c van de Faillissementswet.