ECLI:NL:RBOVE:2019:512

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
6 februari 2019
Publicatiedatum
14 februari 2019
Zaaknummer
C/08/225823 / KG ZA 18-339
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • G.G. Vermeulen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van vordering tot nakoming van een vaststellingsovereenkomst in kort geding

In deze zaak, die voor de Rechtbank Overijssel is behandeld, vorderde de vrouw in kort geding dat de man zijn verplichtingen uit een op 1 mei 2018 gesloten vaststellingsovereenkomst zou nakomen. Partijen waren eerder met elkaar getrouwd en hebben samen twee minderjarige kinderen. Na de echtscheiding zijn er afspraken gemaakt over de verdeling van de gemeenschap, waaronder de verkoop van de gezamenlijke woning en de aflossing van de restschuld. De vrouw stelde dat de man zijn afspraken niet nakwam, met name met betrekking tot de betaling van alimentatie en de aflossing van de hypotheekrestschuld. De man voerde verweer en stelde dat hij wel degelijk aan zijn verplichtingen voldeed.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de vrouw onvoldoende bewijs had geleverd dat de man zijn verplichtingen niet nakwam. De man had aangetoond dat hij een betalingsregeling met de bank had getroffen en dat hij zijn aandeel in de restschuld aflost. De voorzieningenrechter concludeerde dat de vorderingen van de vrouw niet konden worden toegewezen, omdat niet kon worden vastgesteld dat de man in gebreke was gebleven. De proceskosten werden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Het vonnis werd uitgesproken op 6 februari 2019 door mr. G.G. Vermeulen, waarbij de vorderingen van de vrouw werden afgewezen en de kosten tussen partijen werden gecompenseerd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer / rolnummer: C/08/225823 / KG ZA 18-339
Vonnis in kort geding van 6 februari 2019
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiseres,
advocaat mr. G.K. Fraterman te Hengelo Ov,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
advocaat mr. S. Yaprak te Enschede.
Partijen zullen hierna de vrouw en de man genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met een zestal producties
  • de betekeningsstukken
  • de brief met de producties 1 tot en met 3 aan de zijde van de man
  • de mondelinge behandeling.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald. Vandaag wordt -bij vervroeging- uitspraak gedaan.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn met elkaar getrouwd geweest. Uit het huwelijk zijn twee op dit moment nog minderjarige kinderen geboren. Bij beschikking van 3 oktober 2016 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. De beschikking is op 9 maart 2017 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
2.2.
Partijen waren met de ouders van de vrouw gezamenlijk eigenaar van de woning aan de [adres] te [plaats] . De woning is op 1 mei 2018 verkocht voor een bedrag van € 260.000,-. De restschuld na verkoop bedraagt nog € 62.162,48.
2.3.
Ten tijde van de gezamenlijke bewoning van de woning hadden partijen samen met de ouders van de vrouw een rekening waarop elk stel maandelijks een bedrag stortte ten behoeve van de gezamenlijke lasten van de woning. Op deze rekening is een debetsaldo ontstaan nadat de man de woning had verlaten en niet meer voldeed aan zijn verplichtingen om maandelijks zijn bijdrage op de rekening te storten.
2.4.
Partijen hebben na het stuklopen van de relatie tussen partijen afspraken gemaakt over de verdeling van de gemeenschap. In dat kader zijn er afspraken gemaakt over zowel de woning als de gezamenlijke rekening. Aanvullend is er op 1 mei 2018 een vaststellingsovereenkomst tot stand gekomen. Deze luidt - voor zover hier van belang – als volgt:
‘Artikel 1: de kosten opvoeding en verzorging minderjarige kinderen
1.1.
De man zal met ingang van 1 mei 2018 een bedrag van € 50,- per maand per kind voldoen als bijdrage in de kosten van de opvoeding en verzorging van de minderjarige kinderen, onder de uitdrukkelijke voorwaarde dat de man na verkoop van de woning het overblijvende aandeel van partijen in de restschuld voor zijn rekening neemt en voor aflossing daarvan zorg draagt. Bij gebreke waarvan de man alsnog de volledige bijdrage ad € 150,- per kind per maand verschuldigd zal zijn.
1.2.
Deze bijdrage zal maandelijks bij vooruitbetaling aan de vrouw worden voldaan.
1.3.
De in artikel 1.1. overeengekomen bijdrage zal jaarlijks worden geïndexeerd, conform het bepaalde in artikel 1:402a BW, voor het eerst met ingang van 1 januari 2019.
Artikel 2: Partneralimentatie
2.1.
Met ingang van 1 mei 2018 doet de vrouw afstand van haar echt op partneralimentatie onder dezelfde uitdrukkelijke voorwaarde als opgenomen in artikel 1.1 van deze overeenkomst, bij gebreke waarvan de man alsnog partneralimentatie ad € 100,- per maand aan de vrouw verschuldigd zal zijn.’

3.Het geschil

3.1.
De vrouw vordert – samengevat - bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
  • te bepalen dat de man de in onderling overleg overeengekomen afspraken, welke zijn vastgelegd in de vaststellingsovereenkomst d.d. 1 mei 2018 dient na te komen, in die zin dat de man zorg dient te dragen voor de aflossing en rente van de restschuld van de hypotheek, welke voor rekening van partijen komt en per maand een bedrag van € 453,70 dient te betalen op de rekening met het nummer [IBAN] ;
  • te bepalen dat de man een bedrag van € 2.000,- dient over te maken naar de gezamenlijke rekening van partijen en de ouders van de vrouw, ter aanvulling van het debetsaldo op de gezamenlijke rekening;
  • te bepalen dat de man een dwangsom verbeurt van € 250,- voor iedere dag of gedeelte van een dag dat hij na betekening van de beschikking met het hiervoor vermelde in gebreke blijft, met een maximum van € 25.000,-;
  • de man te veroordelen in de kosten van de onderhavige procedure.
3.2.
De man voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De voorzieningenrechter stelt allereerst vast dat de man minder dan 24 uur voor de zitting producties aan de wederpartij en de rechtbank heeft gestuurd. Door de vrouw is verzocht de stukken buiten beschouwing te laten. Reeds ter zitting heeft de voorzieningenrechter meegedeeld dat hij in de omstandigheid dat de man eerst kort voor de zitting zijn advocaat heeft benaderd en de omstandigheid dat ter zitting is gebleken dat de advocaat van de vrouw kennis heeft kunnen nemen van de stukken en daarop ter zitting haar reactie heeft gegeven, reden te zien om de stukken toe te laten en mee te nemen bij de beoordeling.
4.2.
De man heeft zich erop beroepen dat een spoedeisend belang ontbreekt en dat voor de vrouw een andere processuele route openstond om een rechterlijk oordeel over het geschil tussen partijen te krijgen. Bovendien dreigt er geen executie nu de man zijn verplichtingen jegens de bank nakomt, zo stelt de man. De vrouw stelt daar tegenover dat zij zich genoodzaakt heeft gezien om dit kort geding aanhangig te maken, omdat zij diverse keren tevergeefs heeft geprobeerd met de man in contact te komen. Van de betalingsregeling die de man naar zijn zeggen in verband met de achterstand in de aflossing op de hypotheek van de woning met de bank heeft getroffen is zij pas de avond voor de zitting op de hoogte geraakt. Hieruit volgt volgens de vrouw dat haar vrees dat de bank bij haar zal aankloppen, naast de omstandigheid dat zij stelt financieel in de problemen te komen nu zij zo’n € 300,- per maand minder van de man ontvangt dan naar haar zeggen met hem was afgesproken, een spoedeisend belang oplevert. De voorzieningenrechter volgt haar hierin en zal overgaan tot de materiële beoordeling van het geschil.
4.3.
Ter zitting is gebleken dat de man een bedrag heeft betaald ter aflossing van zijn aandeel in het tekort op de gezamenlijke rekening. Gelet hierop heeft de vrouw haar daarop betrekking hebbende vordering laten vallen, zodat deze niet meer beoordeeld hoeft te worden.
4.4.
Wat partijen nog wel verdeeld houdt is het antwoord op de vraag of de man zijn verplichtingen uit hoofde van de op 1 mei 2018 tussen partijen gesloten vaststellingsovereenkomst nakomt. De vrouw stelt dat dit niet het geval is, wat door de man wordt betwist.
4.5.
De vrouw stelt dat haar vordering om de man te veroordelen tot betaling van €453,70 per maand aan rente en aflossing op de hypothecaire verplichtingen van de voormalige gezamenlijke woning, is terug te voeren op de e-mailcorrespondentie die voorafgaand aan de vaststellingsovereenkomst tussen de advocaten van partijen heeft plaatsgevonden. Zij verwijst meer specifiek naar e-mails van 10 april 2018.
4.6.
De man erkent dat afgesproken is dat hij een groot deel van de restschuld op zich zal nemen en stelt dat ook te doen. Naar zijn zeggen heeft de man conform de tussen partijen gemaakte afspraken contact opgenomen met de bank en hij heeft de bank op
25 april 2018 een voorstel gedaan om €32.500,- te voldoen in ruil voor het niet langer hoofdelijk aansprakelijk zijn voor het restant van de restschuld. De bank heeft dit voorstel in overweging genomen, maar wegens gebrek aan volledig inzicht in de financiën van de man afgewezen en hem er op 28 juni 2018 op gewezen dat hij hoofdelijk aansprakelijk was en blijft voor de restschuld. Volgens de bank is een maandelijkse aflossingsregeling de meest passende oplossing. Vervolgens heeft de man met de bank een regeling getroffen op grond waarvan hij maandelijks € 145,- overmaakt op zijn restschuldrekening bij de bank.
4.7.
De voorzieningenrechter stelt vast dat uit de e-mails van 10 april 2018 inderdaad valt af te leiden dat partijen hebben gesproken over het betalen van rente en aflossing op de hypotheek door de man in ruil voor betalen van een lager bedrag aan kinderalimentatie door de man en het afzien van de vrouw van haar recht op partneralimentatie. Uit de correspondentie blijkt dat de man heeft aangeboden om in dat kader maandelijks € 453,70 te betalen. Niet duidelijk is of dit aanbod door de vrouw is geaccepteerd. In de mail van haar advocaat van 10 april 2018 om 16.06 uur staat dat de vrouw instemt met een verlaging van de kinderalimentatie en in de mail van 16.40 dat zij onder dezelfde voorwaarden als genoemd in de mail van 16.06 uur ook afstand doet van haar recht op partneralimentatie. Niet blijkt dat die voorwaarde inhield dat de man maandelijks € 453,70 zou betalen aan rente en aflossing op de hypothecaire restschuld. Er staat enkel: ‘
(…) onder voorwaarde dat uw cliënt het na verkoop van de woning overblijvende aandeel van partijen in de restschuld (van de hypotheekschuld) voor zijn rekening neemt en voor aflossing daarvan zorg draagt. (…).’Los hiervan is, gelet op de weinig concrete tekst van de vaststellingsovereenkomst, ook niet met zekerheid vast te stellen dat partijen hebben beoogd juist deze afspraken uit de mails van 10 april 2018, waaruit - zoals hiervoor al is overwogen - niet de door de vrouw gestelde harde afspraken blijken, vast te leggen in de vaststellingsovereenkomst. Uit de als productie 1 door de man in het geding gebrachte brief van de bank, blijkt dat de man daadwerkelijk aflost op de hypothecaire restschuld, zodat onder de hiervoor geschetste omstandigheden niet kan worden gezegd dat de man de afspraken uit de vaststellingsovereenkomst niet nakomt. Of de toezeggingen van de vrouw met betrekking tot de partner- en kinderalimentatie thans nog overeenkomen met hetgeen partijen hebben beoogd kan de voorzieningenrechter in deze procedure niet beoordelen.
4.8.
Gelet hierop kunnen de resterende vorderingen van de vrouw niet worden toegewezen.
4.9.
Omdat partijen getrouwd zijn geweest zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.G. Vermeulen en in het openbaar uitgesproken op 6 februari 2019. [1]

Voetnoten

1.type: