ECLI:NL:RBOVE:2019:610

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
12 februari 2019
Publicatiedatum
19 februari 2019
Zaaknummer
6291023 \ CV EXPL 17-3029
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurgeschil tussen Vastgoed en Slangen met betrekking tot verschuldigdheid van huur en BTW

In deze zaak, die voor de Rechtbank Overijssel is behandeld, vordert HEWI VASTGOED B.V. (hierna: Vastgoed) betaling van huur en BTW door HEWI SLANGEN B.V. (hierna: Slangen). De procedure betreft een tussenvonnis van 12 februari 2019, waarin de kantonrechter Slangen in de gelegenheid stelt om te bewijzen dat er een overeenkomst is gesloten met Vastgoed waarin is afgesproken dat de huur over de maand mei 2017 niet verschuldigd is. Vastgoed stelt dat Slangen de huur van de maand mei en de BTW over de maanden januari, februari, maart, april en mei niet heeft betaald, wat resulteert in een openstaand bedrag van € 4.646,25. Slangen betwist deze vordering en voert aan dat er een afspraak is gemaakt om af te zien van de huur over mei, omdat het pand eerder moest worden opgeleverd aan de koper. De kantonrechter oordeelt dat Slangen de bewijslast heeft om deze stelling te onderbouwen. De zaak wordt aangehouden voor verdere beoordeling en bewijslevering. De kantonrechter heeft ook richtlijnen gegeven voor het aanleveren van bewijsstukken en het horen van getuigen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer : 6291023 \ CV EXPL 17-3029
Vonnis van 12 februari 2019
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HEWI VASTGOED B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Wierden,
eisende partij, hierna te noemen: Vastgoed,
gemachtigde: mr. R.F. Kötter,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HEWI SLANGEN B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Wierden,
gedaagde partij, hierna te noemen: Slangen,
gemachtigde: mr. W.B. Brusse.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 12 december 2017;
- de brief met producties van de zijde van Slangen van 7 februari 2018;
- de brief met producties van de zijde van Vastgoed van 11 januari 2018;
- het emailbericht met productie van de zijde van Vastgoed van 9 februari 2018;
- het proces verbaal van comparitie van 13 februari 2018;
- de akte van de zijde van Vastgoed van 4 december 2018;
- een emailbericht met productie van de zijde van Vastgoed van 5 december 2018.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Bestuurder van Vastgoed was de heer [naam 1] (hierna: [naam 1] ). [naam 1] is op 9 november 2018 overleden. Sindsdien is mevrouw [naam 2] enig bestuurder van Vastgoed.
2.2.
Bestuurder van Slangen is de heer [naam 3] (hierna: [naam 3] ).
2.3.
[naam 3] is de zoon van [naam 1] en de broer van mevrouw [naam 2] .
2.4.
Vastgoed heeft op 7 januari 2007 een pand aan het [adres] in Almelo verhuurd aan Slangen (hierna: het pand). In de artikelen 4.1 en 4.2 van de huurovereenkomst is onder meer het volgende vastgelegd:

4.1.De aanvangshuurprijs van het gehuurde bedraagt op jaarbasis € 51.850,00 zegge: eenenvijftig duizend achthonderd vijftig euro exclusief BTW
4.2.
Partijen komen overeen dat verhuurder
welomzetbelasting over de huurprijs in rekening brengt.”
2.5.
De huurovereenkomst is 1 juni 2017 geëindigd.
2.6.
Het pand is verkocht aan de heer [koper] .
2.7.
Vastgoed schrijft bij brief van 13 maart 2017 aan Slangen onder meer het volgende;
“Uit onze administratie is gebleken dat wij, de afgelopen twee maanden januari en februari, de BTW van de maandelijkse huur ad € 929,25 per maand niet van Hewi Slangen B.V. hebben ontvangen.
Tevens hebben wij de maandelijkse huur ad € 4.425,00 met bijbehorende BTW ad € 929,25 over deze maand niet van Hewi Slangen B.V. ontvangen. (…) Wij verzoeken u daarom om uiterlijk binnen 8 werkdagen na dagtekening van deze brief het openstaande bedrag ad € 7.212,75, zijnde de BTW over de maanden januari en februari en de huur met bijbehorende BTW over deze maand aan ons over te maken (…)”

3.Het geschil

3.1.
Vastgoed vordert bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, kort samengevat, veroordeling van Slangen tot betaling van € 4.646,25, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment dat deze verschuldigd is tot de dag van algehele voldoening; betaling van € 589,62 aan buitengerechtelijke incassokosten; en veroordeling van Slangen in de proceskosten.
3.2.
Vastgoed legt hieraan het volgende ten grondslag. Vastgoed is met Slangen een huurovereenkomst overeengekomen op grond waarvan Slangen gehouden is huur te betalen en BTW over de huur. Slangen heeft de huur van de maand mei en de BTW over de maanden januari, februari, maart, april en mei niet betaald. Daardoor staat een bedrag open van € 4.646,25. Vastgoed heeft Slangen gesommeerd tot betaling en een advocaat ingeschakeld. Slangen is daarom in verzuim en gehouden om de buitengerechtelijke incassokosten te vergoeden.
3.3.
Slangen voert verweer en concludeert tot het niet ontvankelijk verklaren van Vastgoed in haar vorderingen, althans deze af te wijzen en Vastgoed te veroordelen in de kosten van de procedure.
3.4.
Op de stellingen en verweren van beide partijen zal hierna, voor zover van belang, nader worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat Slangen het pand huurde van Vastgoed en dat Slangen op grond van de huurovereenkomst huur verschuldigd was vermeerderd met de BTW. Slangen voert als verweer evenwel aan (1) dat overeengekomen is dat zou worden afgezien van de huur over de maand mei en (2) dat de BTW verrekend is of verrekend kan worden met door haar verrichtte betalingen.
De huur over de maand mei
4.2.
Slangen voert aan dat zij de huur over de maand mei 2017 niet verschuldigd is omdat dit met Vastgoed is overeengekomen. Vastgoed wilde het pand namelijk uiterlijk 1 juni 2017 leeg en ontruimd opleveren aan de koper van het pand, de heer [koper] . Slangen moest het pand dan snel opleveren. Slangen ging daarmee akkoord, op voorwaarde dat zou worden afgezien van de laatste maand huur. Vastgoed heeft daarmee ingestemd. [naam 1] , de heer [makelaar] (verkopend makelaar), de heer [accountant] (accountant van onder meer Vastgoed) en de heer [koper] zijn bij deze verkoopafspraken betrokken geweest, aldus Slangen.
4.3.
Vastgoed betwist dat overeengekomen is dat de huur over de maand mei 2017 niet verschuldigd was. Ter comparitie stelt Vastgoed enerzijds dat het klopt dat Slangen eerder uit het pand moest en dat, als aan alle afspraken voldaan zou worden, de huur niet verschuldigd zou zijn. Aan die afspraken is evenwel niet voldaan, volgens Vastgoed. Anderzijds stelt Vastgoed op de comparitie dat de heer [koper] de koopprijs eerder zou betalen als Slangen eerder uit het pand moest en dat geen andere afspraken zijn gemaakt.
4.4.
De kantonrechter overweegt dat gelet op het voorgaande, tussen partijen kennelijk niet in geschil is dat Slangen het pand eerder zou verlaten en dat daar iets tegenover stond. De vraag is evenwel of daarbij afgesproken is dat Slangen de huur over de maand mei niet hoefde te betalen. Nu Vastgoed die stelling van Slangen heeft betwist, en de bewijslast op grond van de hoofdregel van artikel 150 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering op Slangen rust, zal de kantonrechter Slangen in de gelegenheid stellen om bewijs te leveren van haar stelling dat met Vastgoed is overeengekomen dat Slangen de huur over de maand mei 2017 niet verschuldigd was.
De BTW
4.5.
Slangen voert aan dat zij over de maand mei geen BTW verschuldigd is, omdat de huur over deze maand niet verschuldigd is. Slangen kan daarom hooguit gehouden worden om over vier maanden huur BTW te betalen, ter hoogte van in totaal € 3.717,-. Dit bedrag kan Slangen verrekenen. Slangen heeft de huur over de maand mei 2017 namelijk wel betaald. Daarnaast kan het bedrag verrekend worden met de betaling die Slangen heeft gedaan ten behoeve van Vastgoed in januari 2017, namelijk een bedrag van € 2.788,- ter zake van omzetbelasting 4e kwartaal 2016. Dat deze betaling door Slangen is gedaan volgt uit het overzicht in productie 10.
4.6.
Vastgoed betwist, zoals hiervoor is overwogen, dat de huur over de maand mei niet verschuldigd is. Vastgoed betwist niet dat Slangen de huur over de maand mei en een bedrag van € 2.788,- heeft betaald ten behoeve van Vastgoed. Ter comparitie heeft Vastgoed opgemerkt dat zij zich afvraagt of de betaling van € 2.788,- een schenking of een natuurlijk verbintenis betreft.
4.7.
De kantonrechter overweegt dat, omdat door Vastgoed niet wordt betwist dat de huur over de maand mei 2017 is betaald, vaststaat dat deze huur is betaald. Het beroep van Slangen op verrekening met deze betaling kan slagen indien Slangen, gelet op het voorgaande, bewijst dat zij met Vastgoed is overeengekomen dat de huur over de maand mei niet verschuldigd was. De beoordeling zal op dit punt worden aangehouden.
4.8.
Ten aanzien van de vraag of Slangen een beroep kan doen op verrekening met de door Slangen gestelde betaling van de omzetbelasting 4e kwartaal 2016 voor Vastgoed, stelt de kantonrechter vast dat door Vastgoed niet is betwist dat Slangen een bedrag ter hoogte van € 2.788,- ten behoeve van Vastgoed heeft betaald. Met de opmerking dat zij zich afvraagt of die betaling een schenking of een natuurlijk verbintenis is, heeft Vastgoed naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende gemotiveerd betwist dat Slangen een beroep kan doen op verrekening. Vastgoed stelt namelijk niet dat sprake is van een schenking of een natuurlijke verbintenis en geeft evenmin een toelichting waarom daar naar haar mening sprake van zou zijn, terwijl Slangen gemotiveerd stelt dat zij de omzetbelasting uit coulance heeft betaald omdat [naam 1] problemen had met de belastingdienst en niet omdat Slangen daar toe gehouden was. De kantonrechter is daarom van oordeel dat de door Slangen verschuldigde BTW in ieder geval tot een bedrag van € 2.788,- kan worden verrekend.
Tussenconclusie
4.9.
Gelet op het voorgaande zal de kantonrechter Slangen in de gelegenheid stellen om bewijs te leveren van haar stelling dat zij met Vastgoed is overeengekomen dat de huur over de maand mei niet verschuldigd is. De beoordeling wordt voor het overige aangehouden.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
stelt Slangen in de gelegenheid om te bewijzen dat zij met Vastgoed is overeengekomen dat de huur over de maand mei niet verschuldigd is;
5.2.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 26 februari 2019 voor uitlating door Slangen of zij bewijs wil leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en / of door een ander bewijsmiddel;
5.3.
bepaalt dat Slangen, indien zij bewijs wil leveren door het overleggen van bewijsstukken, die stukken direct in het geding moet brengen;
5.4.
bepaalt dat Slangen, indien zij getuigen wil laten horen, de namen van de te horen getuigen moet opgeven, alsmede de verhinderdagen van partijen en hun gemachtigden in de maanden maart tot en met mei 2019, waarna datum en tijdstip van het getuigenverhoor zal worden bepaald;
5.5.
bepaalt dat dit getuigenverhoor zal plaatsvinden ten overstaan in het gerechtsgebouw te Almelo, aan de Egbert Gorterstraat 5;
5.6.
indien Slangen getuigen wenst te horen, wordt er op gewezen dat er bij het oproepen van de getuigen rekening mee moet worden gehouden dat het verhoor van een getuige gemiddeld 45 minuten duurt;
5.7.
de namen en woonplaatsen van de getuigen en de tijdstippen waartegen zij zijn opgeroepen, dienen ten minste een week voor het verhoor aan de wederpartij en aan de griffier van de rechtbank te worden opgegeven;
5.8.
bepaalt dat partijen uiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor alle beschikbare bewijsstukken aan de rechtbank en de wederpartij toesturen;
5.9
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.C. Rozeboom, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 12 februari 2019.