De rechtbank stelt op grond van het dossier en de bewijsmiddelen onder meer vast dat op
30 juli 2018 verdachte samen met de medeverdachte [medeverdachte] (hierna ook: de medeverdachte ) in de winkel van aangever [slachtoffer 1] (hierna: aangever) is geweest.
Aangever heeft onder meer verklaard dat die middag twee mannen in de winkel kwamen en dat hij naar de deur is gegaan om die dicht te doen. Toen aangever terugliep kreeg hij een klap tegen zijn kaak en daarna een harde duw waardoor hij het magazijn in struikelde. Vervolgens zag aangever dat één van de mannen achter hem aan het magazijn in kwam. Aangever hoorde dat deze man tegen de getuige [slachtoffer 2] (hierna: de getuige), die ook in de winkel was, riep: “handen omhoog, geen politie bellen, want ik ga toch naar Rotterdam”.
Bij de politie heeft de medeverdachte onder meer verklaard dat hij verdachte pas kort kende en dat zij voor de dag van de overval al twee dagen samen harddrugs hadden gebruikt. Op de dag van de overval dronken hij en verdachte s’middags samen bier en op enig moment werd besloten om een winkel te overvallen. De medeverdachte kan zich niet herinneren wie van hen die beslissing nam. Vervolgens zijn de medeverdachte en verdachte naar de winkel van aangever gegaan. In de winkel heeft de medeverdachte aangever een klap in het gezicht gegeven en daarna sigaretten en krasloten weggenomen.
In het relaas proces-verbaal wordt gerelateerd over beelden die afkomstig zijn uit de bewakingscamera van de winkel van aangever. Op de beelden is onder meer te zien dat verdachte en de medeverdachte kort voor de overval langs de winkel lopen en gelijk terug komen lopen en de winkel in gaan.
Bij de politie en de raadkamer van de rechtbank heeft de verdachte onder meer verklaard dat hij samen met de medeverdachte de winkel in is gegaan en dat hij de deur van de winkel dicht heeft gedaan. Vervolgens zag verdachte dat aangever door de medeverdachte in het gezicht werd geslagen. Volgens verdachte is hij, omdat hij aangever wilde beschermen tegen de medeverdachte, achter aangever aan gelopen naar een ruimte achter in de winkel. In die ruimte was de getuige aanwezig. Omdat verdachte de getuige wilde beschermen en bang was dat zij op een alarmknop zou drukken, heeft hij tegen haar gezegd dat hij haar handen wilde zien. Verdachte zag ondertussen dat de medeverdachte achter de toonbank liep. Op het moment dat verdachte zag dat de medeverdachte niet meer in de winkel was, is hij ook uit de winkel vertrokken.
Getuige [slachtoffer 2] heeft onder meer verklaard dat zij op de camerabeelden van de winkel zag dat er twee mannen de winkel in kwamen, dat één van de mannen de deur dicht wilde doen en dat aangever naar de deur liep. Kort daarna zag zij dat aangever de ruimte in kwam waar zij aanwezig was. Vervolgens zag zij een man achter aangever aanlopen. In een reactie om aangever te beschermen is zij voor de man gaan staan. Vervolgens hoorde zij de man zeggen: “ik wil je handen zien, ik wil je handen zien” en “hij mag daar niet weg”. In de winkel zag de getuige de andere man heen en weer bewegen en daarna de winkel uitgaan. De getuige hoorde verder dat de man die bij haar stond tegen haar zei: “geen politie, absoluut geen politie, als je de politie erbij haalt, komen wij terug, wij komen uit Rotterdam”. Daarna is de man de winkel uit gegaan.
Verdachte werd door getuige [getuige] herkend als de man die tegen hem had opgeschept dat hij een overval gepleegd had waarbij het slachtoffer geslagen was.
De rechtbank heeft geen redenen om te twijfelen aan de juistheid en betrouwbaarheid van de verklaringen van aangever en de getuige ten aanzien van het geweld en de bedreiging met geweld. Verdachte heeft enige dagen samen met [medeverdachte] opgetrokken en harddrugs gebruikt en toen is het plan ter sprake gekomen. De verklaring van de verdachte dat hij er niets mee te maken had en niet wist wat zijn mededader van plan was acht de rechtbank ongeloofwaardig. Uit niets blijkt dat verdachte “overvallen” werd door wat zijn medeverdachte deed en verdachte heeft zich ook op geen enkele wijze gedistantieerd van de acties van de medeverdachte of iets ondernomen om de overval ongedaan te maken. De verklaring van verdachte dat hij aangever en de getuige heeft willen beschermen, acht de rechtbank eveneens ongeloofwaardig. De gedragingen van verdachte in samenhang met de dreigende uitlatingen laten aan duidelijkheid niets te wensen over; verdachte heeft daarmee willen voorkomen dat de politie werd gealarmeerd. Verdachte heeft er op die manier voor gezorgd dat zijn mededader en hij met de buit konden wegkomen en konden vluchten.
Op grond van voornoemde feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat naar de uiterlijke verschijningsvorm sprake is geweest van een gezamenlijke uitvoering van de diefstal met geweld en bedreiging. Dat niet alle (gewelds)handelingen door verdachte zelf zijn begaan, maakt dat oordeel niet anders. Naar het oordeel van de rechtbank is de bijdrage van verdachte aan de gezamenlijk uitgevoerde diefstal met geweld en bedreiging met geweld, van voldoende gewicht geweest om te kunnen spreken van een nauwe en bewuste samenwerking en dus van medeplegen.
De rechtbank is aldus van oordeel dat op grond van voorgaande overwegingen in samenhang met de in de bijlage genoemde bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte tezamen en in vereniging met een ander zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal met geweld en bedreiging met geweld.