Op 15 maart 2019 heeft de economische raadkamer van de Rechtbank Overijssel een beschikking gegeven in een zaak tegen een hondenfokker. De officier van justitie had op 1 maart 2019 een vordering ingediend op grond van artikel 29 van de Wet op de Economische Delicten (WED), waarin werd verzocht om een voorlopige maatregel te treffen tegen de verdachte. De verdachte, geboren in 1965, werd beschuldigd van het onthouden van de nodige verzorging aan vijf honden en het bedrijfsmatig houden van honden zonder de vereiste vergunningen. Tijdens de zitting op 6 maart 2019 werd de vordering behandeld, waarbij de officier van justitie en de verdachte aanwezig waren.
De economische raadkamer heeft vastgesteld dat er ernstige bezwaren zijn tegen de verdachte, die eerder al een last onder dwangsom had gekregen voor vergelijkbare overtredingen. Inspecties door de Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming (LID) hebben ernstige tekortkomingen in de verzorging en huisvesting van de honden aan het licht gebracht. De dierenarts en gedragsbioloog hebben geconstateerd dat de honden in slechte conditie verkeerden en dat er sprake was van een gebrek aan zorg en socialisatie. De raadkamer oordeelde dat de belangen van dierenwelzijn onmiddellijke actie vereisen en dat de verdachte zich voor een periode van zes maanden moet onthouden van het aanvoeren en houden van honden, met uitzondering van de achtergebleven honden en hun puppy's.
De beschikking is gegeven door een meervoudige kamer en is onmiddellijk uitvoerbaar. De verdachte kan binnen veertien dagen in beroep gaan tegen deze beslissing. De economische raadkamer heeft hiermee de vordering van de officier van justitie toegewezen, waarbij de bescherming van de dierenwelzijn voorop staat.