ECLI:NL:RBOVE:2019:893

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
15 maart 2019
Publicatiedatum
15 maart 2019
Zaaknummer
08/994514-19
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige maatregel tegen hondenfokker wegens dierenwelzijnsproblemen

Op 15 maart 2019 heeft de economische raadkamer van de Rechtbank Overijssel een beschikking gegeven in een zaak tegen een hondenfokker. De officier van justitie had op 1 maart 2019 een vordering ingediend op grond van artikel 29 van de Wet op de Economische Delicten (WED), waarin werd verzocht om een voorlopige maatregel te treffen tegen de verdachte. De verdachte, geboren in 1965, werd beschuldigd van het onthouden van de nodige verzorging aan vijf honden en het bedrijfsmatig houden van honden zonder de vereiste vergunningen. Tijdens de zitting op 6 maart 2019 werd de vordering behandeld, waarbij de officier van justitie en de verdachte aanwezig waren.

De economische raadkamer heeft vastgesteld dat er ernstige bezwaren zijn tegen de verdachte, die eerder al een last onder dwangsom had gekregen voor vergelijkbare overtredingen. Inspecties door de Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming (LID) hebben ernstige tekortkomingen in de verzorging en huisvesting van de honden aan het licht gebracht. De dierenarts en gedragsbioloog hebben geconstateerd dat de honden in slechte conditie verkeerden en dat er sprake was van een gebrek aan zorg en socialisatie. De raadkamer oordeelde dat de belangen van dierenwelzijn onmiddellijke actie vereisen en dat de verdachte zich voor een periode van zes maanden moet onthouden van het aanvoeren en houden van honden, met uitzondering van de achtergebleven honden en hun puppy's.

De beschikking is gegeven door een meervoudige kamer en is onmiddellijk uitvoerbaar. De verdachte kan binnen veertien dagen in beroep gaan tegen deze beslissing. De economische raadkamer heeft hiermee de vordering van de officier van justitie toegewezen, waarbij de bescherming van de dierenwelzijn voorop staat.

Uitspraak

ECONOMISCHE RAADKAMER OVERIJSSEL

Team Strafrecht,
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08/994514-19
Raadkamernummer: 19/199
Beschikking van de meervoudige economische raadkamer van 15 maart 2019 op de vordering van de officier van justitie ex artikel 29 Wet op de Economische Delicten (hierna: WED) van 1 maart 2019, betrekking hebbende op de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1965 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] [woonplaats] ,
verder te noemen: verdachte.

1.Het verloop van de procedure

De vordering van de officier van justitie op grond van artikel 29 Wet op de Economische Delicten (hierna: WED) van 1 maart 2019 strekt ertoe dat de economische raadkamer bij wijze van voorlopige maatregel zal bevelen dat verdachte:
- zich onthoudt van het (opnieuw) aanvoeren van honden en/of puppy’s op het adres [adres] te [woonplaats] , en of
- zich onthoudt van het houden van honden en/of puppy’s anders dan de achtergebleven 3 Jack Russelteefjes en hun puppy’s en de waakhond.
De vordering van de officier van justitie is behandeld op de openbare terechtzitting van de raadkamer van 6 maart 2019.
Bij de behandeling zijn gehoord de officier van justitie, mr. C.L. van Kooten en verdachte.
De economische raadkamer heeft kennisgenomen van het dossier, waaronder de volgende stukken:
  • het verkort proces-verbaal van de Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming (hierna: LID) van 3 maart 2019 en de daarbij gevoegde fotobijlage;
  • een diergeneeskundige verklaring van B.S.M. Suurenbroek, dierenarts, van 3 maart 2019;
  • een rapportage van bevindingen van dr. C.M. Vinke, gedragsbioloog bij de faculteit Diergeneeskunde van de Universiteit Utrecht, van 3 maart 2019;
  • een proces-verbaal van de LID van 13 november 2018, met de daarbij gevoegde bijlagen;
  • een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie van 1 maart 2019.

2.De standpunten van de officier van justitie en de verdediging

Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft haar vordering gegrond op de stelling dat tegen verdachte ernstige bezwaren zijn gerezen dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van strafbare feiten, te weten:
feit 1: dat hij de nodige verzorging heeft onthouden aan vijf honden, zijnde een overtreding van artikel 2.2., achtste lid, van de Wet dieren strafbaar gesteld bij artikel 8.11 Wet dieren en feit 2: dat hij bedrijfsmatig honden en puppy’s heeft gehouden terwijl hij zich niet aan de daartoe gestelde voorschriften heeft gehouden. Zo had hij de inrichting niet bij de Minister aangemeld en was op de inrichting geen beheerder werkzaam die in het bezit is van een erkend bewijs van vakbekwaamheid, zijnde een overtreding van voorschriften, gesteld krachtens artikel 2.7, tweede lid, van de Wet dieren, te weten de artikelen 3.8 en 3.11 van het Besluit houder van dieren.
Daarnaast is volgens de officier van justitie sprake van een spoedeisend belang dat de toewijzing van de vordering rechtvaardigt. Het belang dat door de vermoedelijk overtreden voorschriften wordt beschermd, te weten dierenwelzijn, vereist een onmiddellijk ingrijpen in de zin dat wordt bevolen dat verdachte zich onthoudt van het opnieuw aanvoeren van honden en puppy’s.
De officier van justitie heeft daarbij gewezen op de lange periode waarin deze feiten zijn gepleegd en er gelet hierop geen zicht op verbetering van de situatie bestaat.
Standpunt verdediging
Verdachte heeft ter terechtzitting naar voren gebracht dat slechts één hond aan zijn poot gewond was en dat deze wond bijna genezen was.
Het is volgens verdachte denkbaar dat de honden tijdens de controle angstig hebben gereageerd maar dit is verklaarbaar door het feit dat er ineens zes personen voor de kennel stonden en de honden alleen verdachte kennen.
Door de controle zijn de honden gestrest geraakt en daardoor hebben zij waarschijnlijk van zich af gepoept hetgeen verklaart waarom het voer en de ontlasting door elkaar lagen.
Na de controle op 15 augustus 2018 kreeg verdachte tot vrijdag 17 augustus 2018 de tijd om de door de LID geconstateerde punten te verbeteren. Dit heeft hij gedaan en tijdens de hercontrole is alles goed gekeurd. Sindsdien gaan de honden twee keer per dag naar buiten en worden de hokken twee keer per dag schoongespoten en hebben de honden water en voer.

3.Ontvankelijkheid officier van justitie

De economische raadkamer heeft vastgesteld dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vordering.

4.De beoordeling

Wettelijk kader
Op grond van artikel 29 lid 1, onder d van de WED kan, indien tegen een verdachte ernstige bezwaren zijn gerezen en tevens de belangen, die door het vermoedelijk overtreden voorschrift – voor zover het een economisch delict betreft – worden beschermd, een onmiddellijk ingrijpen vereisen, op vordering van de officier van justitie als voorlopige maatregel worden bevolen dat verdachte zich onthoudt van bepaalde handelingen.
De vordering van de officier van justitie is gebaseerd op de stelling dat verdachte zich niet heeft gehouden aan het voorschrift vastgesteld bij artikel 2.2. achtste lid, van de Wet dieren (feit 1) en de voorschriften vastgesteld bij de artikelen 3.8 en 3.11 van het Besluit houders van dieren (feit 2).
Feit 1: commuun delict
De economische raadkamer stelt vast dat het onder 1 genoemde feit geen economisch delict betreft en dat daarom niet ter zake van dit feit een voorlopige maatregel als bedoeld in artikel 29 WED kan worden bevolen.
Feit 2: economisch delict
De economische raadkamer stelt vast dat het onder 2 genoemde feit wel een economisch delict betreft. De overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 2.7, tweede lid, van de Wet dieren is een economisch delict als bedoeld in artikel 1, onder 2° van de WED.
Ernstige bezwaren:
Op 22 februari 2019 heeft op het bedrijf van verdachte, dierenpension en hondenfokkerij [bedrijf] , gevestigd aan de [adres] in [woonplaats] , een inspectie plaatsgevonden, uitgevoerd door [verbalisant] , districtsinspecteur LID en buitengewoon opsporingsambtenaar.
Uit het proces-verbaal van verbalisant [verbalisant] van 3 maart 2019 blijkt dat verdachte bedrijfsmatig gezelschapsdieren (honden) verkocht, ten verkoop in voorraad hield en fokte en daarbij niet voldeed aan de in dat geval geldende wettelijke eisen zoals vermeld in paragraaf 3.2. van het Besluit houders van dieren.
Zo heeft verdachte zich onder meer niet gehouden aan de in de artikelen 3.8 en 3.11 vermelde voorschriften. Zijn inrichting was niet op de voorgeschreven wijze bij de Minister aangemeld en er was geen beheerder werkzaam die in het bezit was van een bewijs van vakbekwaamheid.
Dit terwijl hem voor dezelfde overtredingen op 28 september 2018 een last onder dwangsom door het RVO was opgelegd.
Tijdens de controle op 22 februari 2019 deelde verdachte mede dat zijn dierenarts [dierenarts] inmiddels als beheerder van de inrichting was aangesteld maar na telefonische navraag bleek dit niet het geval.
De economische raadkamer is op grond van voorgaande van oordeel dat voldoende is gebleken dat sprake is van ernstige bezwaren dat verdachte zich niet heeft gehouden aan de voorschriften genoemd in de artikelen 3.8 en 3.11 van het Besluit houders van dieren en dat deze ernstige bezwaren nopen tot het treffen van de voorlopige maatregel dat verdachte zich onthoudt van het opnieuw aanvoeren en houden van honden en puppy’s. Hierbij neemt de economische raadkamer het volgende in aanmerking.
Op 28 februari 2019 heeft de LID opnieuw een controle uitgevoerd bij het bedrijf van verdachte. Verbalisant [verbalisant] heeft in aanwezigheid van dr. C.M. Vinke, gedragsbioloog bij de faculteit Diergeneeskunde van de Universiteit Utrecht, en de buitengewoon opsporingsambtenaren van de LID, [verbalisant] en [verbalisant] , een onderzoek gedaan naar de algehele verzorging en huisvesting van de fokhonden bij verdachte.
Later heeft ook dierenarts B.S.M. Suurenbroek zich hierbij gevoegd.
Suurenbroek stelde vast dat diverse honden en puppy’s verwondingen hadden. Hij concludeerde dat sprake was van het algeheel onthouden van de nodige zorg op diverse terreinen. Er was volgens Suurenbroek sprake van algehele slechte huisvesting, slechte watervoorziening, zeer slechte socialisering van de jonge dieren, slechte vachtverzorging, onvoldoende frisse lucht, verlichting en veterinaire zorg.
Dr. Vinke constateerde dat bij veel honden sprake was van een zogenaamde socialisatie deficiëntie en dat een aantal van deze dieren er gedragsmatig, fysiek en medisch dusdanig aan toe was dat een euthanasieadvies de beste optie zou zijn. Vinke adviseerde om direct een einde te maken aan de wantoestanden op het bedrijf en de honden daar weg te halen.
De officier van justitie deelde ter terechtzitting mede dat op 28 februari 2019 alle honderd honden, met uitzondering van de achtergebleven 3 honden en hun puppy’s en de waakhond, in bewaring zijn genomen en dat een aantal van deze honden vanwege socialisatie deficiëntie moest worden afgemaakt.
Uit de dossierstukken blijkt dat de LID tijdens een controle op 15 augustus 2018 ook al ernstige tekortkomingen op het gebied van dierenwelzijn op het bedrijf van verdachte heeft geconstateerd.
Nu bij herhaling sprake is van een situatie waarbij de gezondheid en het welzijn van de honden ernstig wordt bedreigd en verbetering is uitgebleven volgt de economische raadkamer het standpunt van de officier van justitie dat verdachte op dit moment niet in staat kan worden geacht op een verantwoorde manier bedrijfsmatig voor honden te zorgen.
De economische raadkamer is op grond van het voorgaande van oordeel dat de belangen die door de vermoedelijk overtreden voorschriften worden beschermd, te weten de belangen van dierenwelzijn, in dit geval een onmiddellijk ingrijpen noodzakelijk maken.
Omdat de honden voor hun welzijn en gezondheid geheel van verdachte afhankelijk zijn moet voorkomen worden dat hij opnieuw honden aanvoert en zal houden omdat deze honden in dat geval ook de nadelen met betrekking tot hun welzijn en gezondheid zullen ondervinden.
Op grond van het voorgaande is de economische raadkamer van oordeel dat de vordering van de officier van justitie dient te worden toegewezen.

5.De beslissing

De economische raadkamer:
Wijst toe de vordering voorlopige maatregel ex artikel 29 WED;
Beveelt dat verdachte zich onthoudt van:
- het (opnieuw) aanvoeren van honden en/of puppy’s op het adres [adres] te [woonplaats] , en
- het houden van honden en/of puppy’s anders dan de achtergebleven 3 Jack Russelteefjes en hun puppy’s en de waakhond.
Gelast dat deze voorlopige maatregel onverwijld aan verdachte zal worden betekend.
Deze beschikking is op de voet van artikel 31 WED dadelijk uitvoerbaar
De voorlopige maatregel zal ten hoogste 6 maanden van kracht zijn.
Van deze beschikking kan het openbaar ministerie binnen veertien dagen en de verdachte binnen veertien dagen na betekening in beroep komen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.H. Meijer, voorzitter, mr. H.J.H. van Meegen en mr. J.P. Scheffer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.R. Lageveen, griffier en in het openbaar uitgesproken op 15 maart 2019.
Mrs. H.J.H. van Meegen en J.P. Scheffer zijn niet in de gelegenheid deze beschikking mede te ondertekenen.