ECLI:NL:RBOVE:2020:1031

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
5 maart 2020
Publicatiedatum
9 maart 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 1435
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van verlofaanvraag voor schoolverlof in het kader van de Leerplichtwet

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan over de afwijzing van een verlofaanvraag door de leerplichtambtenaar van de gemeente Steenwijkerland. Eisers, ouders van een jongere, hadden verzocht om verlof voor hun zoon [naam 1] voor de periode van februari en maart 2021, zodat hij niet naar school hoefde te gaan in verband met een reis naar Nieuw Zeeland. De leerplichtambtenaar heeft dit verzoek afgewezen, omdat er volgens hem geen sprake was van 'andere gewichtige omstandigheden' zoals bedoeld in de Leerplichtwet 1969.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de leerplichtambtenaar het verzoek op basis van de geldende wet- en regelgeving correct heeft beoordeeld. De ouders voerden aan dat de persoonlijke situatie van hun zoon niet in aanmerking was genomen en dat onderwijsdeskundigen de reis als leerzaam beschouwden. Echter, de rechtbank oordeelde dat de leerplichtambtenaar beoordelingsvrijheid heeft en dat de redenen die door de ouders zijn aangevoerd niet kunnen worden gekwalificeerd als gewichtige omstandigheden die een uitzondering op de leerplicht rechtvaardigen.

De rechtbank heeft de relevante artikelen van de Leerplichtwet besproken en geconcludeerd dat de leerplichtambtenaar zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de door eisers aangevoerde redenen niet voldoen aan de criteria voor het verlenen van verlof. De rechtbank heeft het beroep van eisers ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/1435

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser 1] en [eiser 2] te [woonplaats] , eisers,

en

de leerplichtambtenaar van de gemeente Steenwijkerland, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 29 april 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eisers om hun zoon [naam 1] (geboren 10 juli 2009) voor de periode februari en maart 2021 verlof te verlenen als bedoeld in artikel 14 van de Leerplichtwet 1969 (hierna: Leerplichtwet), zodat de zoon gedurende voornoemde periode de school tijdelijk niet zou hoeven te bezoeken, afgewezen.
Bij besluit van 16 juli 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 februari 2020. Eisers zijn verschenen. Verweerder, M. Heinen, is in persoon verschenen, bijgestaan door E. Leenstra, juridisch beleidsmedewerker bij verweerders gemeente.

Overwegingen

Wettelijk kader
1. Artikel 2, eerste lid, van de Leerplichtwet bepaalt, voor zover hier van belang, dat degene die het gezag over een jongere uitoefent, en degene die zich met de feitelijke verzorging van een jongere heeft belast, verplicht zijn overeenkomstig de bepalingen van deze wet te zorgen dat de jongere als leerling van een school staat ingeschreven en deze school na inschrijving geregeld bezoekt.
Onder ‘school’ wordt, voor zover hier van belang, verstaan: een openbare of een uit de openbare kas bekostigde basisschool (artikel 1, onder b, onder 1, van de Leerplichtwet).
Artikel 11, aanhef en onder f en g, van de Leerplichtwet bepaalt, voor zover hier van belang, dat de in artikel 2, eerste lid, bedoelde personen zijn vrijgesteld van de verplichting te zorgen dat de jongere de school waarop hij staat ingeschreven, geregeld bezoekt, indien:
f. de jongere vanwege de specifieke aard van het beroep van één van de in
artikel 2, eerste lid, bedoelde personen slechts buiten de schoolvakanties met hen op vakantie kan gaan;
g. de jongere door andere gewichtige omstandigheden verhinderd is de school te bezoeken.
Artikel 13a, eerste lid, van de Leerplichtwet bepaalt, voor zover hier van belang, dat een beroep op vrijstelling wegens vakantie van de jongere, bedoeld in artikel 11, onder f, slechts kan worden gedaan indien het hoofd op aanvraag van de in artikel 2, eerste lid, bedoelde personen verlof heeft verleend dat de jongere voor de duur van het verlof de school niet bezoekt.
Artikel 14, eerste lid, van de Leerplichtwet bepaalt, voor zover hier van belang, dat een beroep op vrijstelling wegens andere gewichtige omstandigheden als bedoeld in artikel 11 onder g, slechts kan worden gedaan indien het hoofd op aanvraag van de in artikel 2, eerste lid, bedoelde personen verlof heeft verleend dat de jongere de school tijdelijk niet bezoekt.
Het derde lid van dit artikel bepaalt, voor zover hier van belang, dat het hoofd ten aanzien van dezelfde jongere wegens de in het eerste lid bedoelde omstandigheden, voor ten hoogste tien dagen per schooljaar verlof als bedoeld in dat lid kan verlenen.
Onder ‘hoofd’ wordt, voor zover hier van belang, verstaan: hij die met de leiding van de school is belast (artikel 1, onder d, onder 1, van de Leerplichtwet).
Vaststaande feiten
2. [naam 1] de oudste van de twee zonen van eisers, staat ingeschreven bij de Openbare Basisschool [naam 2] Blokzijl. [naam 2] is een school in de zin van artikel 1, onder b, onder 1, van de Leerplichtwet. Eisers zijn personen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Leerplichtwet. [naam 1] heeft de leeftijd van 12 jaren nog niet bereikt.
Besluitvorming
3. Op 26 maart 2019 hebben eisers in een gesprek met verweerder een verlofaanvraag ingediend voor hun zoon [naam 1] De gevraagde verlofperiode ziet op de periode februari en maart 2021. De reden voor de verlofaanvraag is de wens van eisers, die zelf eerder in Nieuw Zeeland hebben gereisd, om in de gewenste zomerperiode van twee maanden met het gezin naar Nieuw Zeeland te gaan. Zij menen dat dit leerzaam is voor hun zoon.
4. In het primaire besluit heeft verweerder dit verzoek afgewezen. Ter onderbouwing hiertoe is aangevoerd dat in de Beleidsregels uitleg “specifieke aard van het beroep” en “andere gewichtige omstandigheden” (de Beleidsregel) bedoeld in de Leerplichtwet 1969 van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen het begrip “gewichtige redenen” nader is uitgewerkt en dat daaruit blijkt dat het moet gaan om omstandigheden die veelal buiten de wil of invloedsfeer van de ouders zijn gelegen. Bovendien blijkt uit de Memorie van Toelichting (kamerstukken II 1992/1993, 22900, nr. 3, blz. 6-7) op de wijziging van de Leerplichtwet 1969 dat artikel 11, aanhef en onder g, niet is bedoeld voor vakantie buiten de reguliere vakantieperiode. Om die reden ziet verweerder geen mogelijkheden toestemming te verlenen.
5. In het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd.
Ambtshalve overwegingen van de rechtbank
6.1
De rechtbank constateert dat eisers in hun beroepschrift hebben aangegeven dat de leerplichtambtenaar geen rekening heeft gehouden met de persoonlijke situatie van hun zoon. Daarbij is aangegeven dat de onderwijsdeskundigen die [naam 1] kennen (zijn leerkracht en plusklas-leerkracht) en de directeur van de school het voor zijn ontwikkeling beter, waardevoller en leerzamer achten dat hij de reis met zijn ouders kan gaan maken.
Uit de jurisprudentie volgt dat verweerder beoordelingsvrijheid heeft bij het verlenen van verlof op grond van artikel 11, aanhef en onder g, juncto artikel 14 van de Leerplichtwet. De rechter moet het besluit van verweerder hierover dan ook terughoudend toetsen. De rechtbank verwijst als voorbeeld naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 5 november 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3953, overweging 5.1.
De door verweerder aangehaalde Beleidsregel is op 21 juni 2012 vastgesteld door de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en heeft onder meer als doel de hoofden van scholen duidelijkheid te verschaffen over de uitleg van het begrip ‘andere gewichtige omstandigheden’ in verband met de toepassing van de bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 27 van de Leerplichtwet bij overtreding van de vrijstellingsgronden van geregeld schoolbezoek als bedoeld in artikel 14, derde lid, eerste volzin, van de Leerplichtwet.
De relevante passages uit de Beleidsregel luiden als volgt.
“Artikel 2. Andere gewichtige omstandigheden
Op grond van artikel 11, onderdeel g, en artikel 14 van de Leerplichtwet zijn in bepaalde situaties bijzondere vormen van verlof toegestaan voor maximaal tien dagen per schooljaar. Het gaat hier om zogenaamde ‘andere gewichtige omstandigheden’. Dit zijn omstandigheden die niet eerder in de limitatieve opsomming van artikel 11 van de Leerplichtwet zijn genoemd en die veelal buiten de wil of invloedsfeer van de ouders of leerling zijn gelegen. Het hoofd van de school of instelling kan verlof verlenen voor afwezigheid als gevolg van een dergelijke andere gewichtige omstandigheid.
In de hierna te noemen gevallen kan, zolang het totaal aan een jongere te verlenen verlof het aantal van 10 verlofdagen in een schooljaar niet te boven gaat, verlof worden gegeven voor de hierna genoemde periode:
• Voor verhuizing: maximaal 1 schooldag;
• voor het voldoen aan wettelijke verplichtingen, voor zover dit niet buiten de lesuren kan geschieden: maximaal 10 dagen;
• voor het bijwonen van het huwelijk van bloed- of aanverwant tot en met de 3e graad: in Nederland maximaal 2 schooldagen indien er ver gereisd moet worden, anders maximaal 1 dag, in het buitenland maximaal 5 schooldagen. Soort bewijs: trouwkaart (indien twijfelachtig kopie trouwakte);
• bij ernstige levensbedreigende ziekte zonder uitzicht op herstel van bloed- of aanverwant tot en met de 3e graad: maximaal 10 dagen. Soort bewijs: doktersverklaring waar ernstige ziekte uit blijkt;
• bij overlijden van bloed- of aanverwant:
– In de 1e graad maximaal 5 schooldagen;
– In de 2e graad maximaal 2 schooldagen;
– In de 3e en de 4e graad maximaal 1 schooldag;
– In het buitenland: 1e t/m 4e graad maximaal 5 schooldagen.
Soort bewijs: rouwkaart (indien twijfelachtig akte van overlijden);
• bij 25, 40 of 50 jarig ambtsjubileum en het 12 ½, 25, 40, 50 en 60 jarig huwelijksjubileum van ouder(s)/verzorger(s) of grootouders: maximaal 1 schooldag;
• voor andere naar het oordeel van het hoofd van de school/instelling gewichtige omstandigheden: maximaal 10 dagen.
Daarbij geldt het volgende:
(…).
In de volgende gevallen wordt in ieder geval geen extra verlof gegeven:
• Familiebezoek in het buitenland;
• goedkope tickets in het laagseizoen;
• omdat tickets al gekocht zijn of omdat er geen tickets meer zijn in de vakantieperiode;
• vakantiespreiding;
• verlof voor een kind, omdat andere kinderen uit het gezin al of nog vrij zijn;
• eerder vertrek of latere terugkomst in verband met verkeersdrukte;
• samen reizen/in konvooi rijden door bijvoorbeeld de Balkan;
• kroonjaren;
• sabbatical;
• wereldreis/verre reis.”
De rechtbank acht deze invulling van het wettelijke begrip ‘andere gewichtige omstandigheden’, die aansluit bij de vóór de totstandkoming van de Beleidsregel bestaande vaste jurisprudentie, niet onjuist. De rechtbank verwijst als voorbeeld naar de uitspraken van de Afdeling van 12 juni 2002, ECLI:NL:RVS:2002:AE3957, en 23 mei 2007, ECLI:NL:RVS:2007:BA5503.
Nu de Minister in de Beleidsregel expliciet heeft opgenomen dat voor een situatie als hier aan de orde geen verlof mag worden verleend heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank op het standpunt kunnen stellen dat de door eisers gestelde redenen niet kunnen worden geduid als ‘andere gewichtige omstandigheden’ waarvoor verweerder in beginsel verlof mag verlenen.
6.2.
Voor zover eisers voorts hebben gewezen op gewijzigde inzichten en de internetconsultatie over een mogelijke wetswijziging op dit punt, oordeelt de rechtbank dat dat traject inmiddels is afgebroken en het dus niet tot een wetswijziging heeft geleid. Dit kan dus evenmin tot een ander oordeel kan leiden.
6.3
De rechtbank is voorts van oordeel dat het beroep van eisers op het gelijkheidsbeginsel niet opgaat. De rechtbank beschikt ten eerste niet over de onderliggende stukken in de gestelde vergelijkbare gevallen waarin vrijstelling is verleend, zodat niet met zekerheid kan worden vastgesteld dat het daadwerkelijk gaat om vergelijkbare gevallen. Daarnaast behoeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank niet te conformeren aan, mogelijk in strijd met de Leerplichtwet en de circulaire genomen, besluiten van andere leerplichtambtenaren.
Gelet op vorenstaande heeft verweerder kunnen besluiten het gevraagde verlof niet te verlenen.
Ook deze beroepsgrond slaagt dus niet.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J. van Lochem, rechter, in aanwezigheid van
M.W. Hulsman, als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.