In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 13 maart 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen. De eiser, geboren op 19 maart 1997, had op 18 juli 2018 een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, welke door verweerder op 11 december 2018 werd geweigerd. Het bestreden besluit, waarin het bezwaar van eiser ongegrond werd verklaard, leidde tot beroep bij de rechtbank. De rechtbank oordeelde dat de inschatting van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige over de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie van eiser onvoldoende was onderbouwd. De rechtbank stelde vast dat eiser op de datum van de aanvraag niet over arbeidsvermogen beschikte, maar dat er mogelijkheden waren voor toekomstige ontwikkeling van arbeidsvermogen, mits er adequate behandeling en begeleiding zou plaatsvinden. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit wegens strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel, en droeg verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werden de proceskosten van eiser vergoed.