ECLI:NL:RBOVE:2020:1215

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
18 maart 2020
Publicatiedatum
19 maart 2020
Zaaknummer
242755 / KG ZA 07-20
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot eigendomsoverdracht van een paard in faillissement

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Overijssel op 18 maart 2020 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eiser en de curator van een failliete onderneming. De eiser vorderde de voorzieningenrechter om de curator te gelasten de verkoop en/of levering van het paard Feinschnitt te staken en te veroordelen tot afgifte van het paard aan hem. De eiser stelde dat hij het paard in februari 2018 van de failliete onderneming had gekocht voor € 23.000,-, waarvan een deel in termijnen zou worden betaald. Hij onderbouwde zijn vordering met een verkoopbevestiging en verschillende facturen.

De curator voerde verweer en stelde dat de eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij eigenaar was geworden van het paard. De voorzieningenrechter oordeelde dat de eiser niet voldoende bewijs had geleverd voor de eigendomsoverdracht. De rechter concludeerde dat het paard niet aan de eiser was geleverd en dat de curator de eigenaar bleef. De voorzieningenrechter wees de vorderingen van de eiser af en veroordeelde hem in de proceskosten van de curator, die op € 1.284,- werden begroot.

De uitspraak benadrukt het belang van bewijs bij eigendomsoverdracht en de rol van de curator in faillissementen. De voorzieningenrechter stelde vast dat de eiser niet kon aantonen dat hij de eigenaar was van het paard, wat leidde tot de afwijzing van zijn vorderingen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer / rolnummer: 242755 / KG ZA 07-20
Vonnis in kort geding van 18 maart 2020
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. S.H. Broeseliske te Den Haag,
tegen
mr. F. KOLKMAN,
in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van [X],
kantoorhoudende te Almelo,
gedaagde,
advocaat mr. F. Kolkman te Almelo.
Partijen zullen hierna [eiser] en de curator genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de mondelinge behandeling d.d. 3 februari 2020
  • de pleitnota van [eiser]
  • de pleitnota van de curator
  • het e-mailbericht met bijlagen van mr. Broeseliske van 5 maart 2020, waarin wordt verzocht vonnis te wijzen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[X], handelend onder de naam [X] Sporthorses, was eigenaar van het paard Feinschnitt. [X] is op 18 september 2019 in staat van faillissement verklaard, met aanstelling van mr. Kolkman als curator.
2.2.
De curator heeft Feinschnitt op 25 september 2019 aangetroffen in Friesland bij
[A], een ruiter die ook paarden van derden traint.
[A] heeft Feinschnitt getraind en ter zake een vordering bij de curator ingediend voor zowel de periode vóór als de periode vanaf de datum van het faillissement van [X]. Hij heeft zich met betrekking tot Feinschnitt jegens de curator beroepen op een retentierecht.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert dat de voorzieningenrechter
de curator gelast de verkoop en/of levering van Feinschnitt te staken en gestaakt te houden en
de curator veroordeelt om binnen drie dagen na datum vonnis mee te werken aan de afgifte van Feinschnitt aan [eiser],
zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom, en
de curator veroordeelt in de proceskosten, de beslagkosten daaronder begrepen.
[eiser] heeft daartoe gesteld dat hij Feinschnitt in februari 2018 van [X] heeft gekocht voor € 23.000,-, waarvan € 13.000,- in delen zou worden betaald. Hij heeft Feinschnitt in training gestald bij [X], die Feinschnitt op zijn beurt voor training heeft gestald bij [A]. [eiser] heeft ter onderbouwing van zijn stelling dat hij eigenaar is geworden van Feinschnitt onder meer overgelegd een verkoopbevestiging van 20 februari 2018, zeven facturen van [X] en (aanvullende) betalingsbewijzen. Verder heeft hij erop gewezen dat het chipnummer op alle facturen klopt, de bedragen op de facturen en de betalingsbewijzen overeenkomen, het rekeningnummer en de tenaamstelling van de rekening waarop is betaald overeenkomen met die op de facturen, de facturen van [X] een logische nummering hebben en het totaal van alle bedragen klopt. [eiser] heeft vernomen dat de curator Feinschnitt wil verkopen. Hij heeft daarom belang bij de door hem gevraagde voorzieningen.
3.2.
De curator voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Aan de orde is de vraag of voldoende aannemelijk is dat [eiser] voordat [X] in staat van faillissement werd verklaard, eigenaar is geworden van Feinschnitt. Deze vraag wordt door de voorzieningenrechter voorshands ontkennend beantwoord.
4.2.
Eén van de vereisten voor de eigendomsoverdracht (van, in dit geval, Feinschnitt) bij verkoop is de levering aan de koper. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft [eiser] niet aannemelijk gemaakt dat Feinschnitt op een of andere wijze aan hem geleverd is. Vast staat dat Feinschnitt niet bij [eiser] is afgeleverd. Het heeft na de gestelde verkoop bij [X] en, vervolgens, bij [A] op stal gestaan. [X] heeft de rechter-commissaris in zijn faillissement bij zijn verhoor op 27 januari 2020 weliswaar verteld dat hij Feinschnitt had verkocht aan [eiser], maar hij heeft tevens verklaard dat hij altijd tegen iedereen zei dat hij ([X]) de eigenaar was, dat hij Feinschnitt had verkocht uit geldnood, dat hij Feinschnitt bij [A] had gestald en dat hij, ook na de verkoop, alle kosten van Feinschnitt droeg. Dat [X] alle kosten is blijven dragen duidt er, nu van een werkelijke doorbelasting daarvan aan [eiser] niet, althans onvoldoende is gebleken, veeleer op dat hij eigenaar is gebleven. Er bevindt zich in het dossier geen verklaring van [A] dat hij het paard voor [eiser] is gaan houden.
Integendeel, [A] stuurde zijn facturen gewoon naar [X] en verklaarde onder meer dat [X] in juni 2019 de opdracht tot bloedonderzoek gaf bij een voorgenomen verkoop (zie zijn mail van 5 november 2019). In het licht hiervan zijn de verklaringen van [B] (wiens naam opvallenderwijs op verschillende manieren wordt gespeld in zijn verklaring) en [C] niet overtuigend. Verder wordt op de door de curator overgelegde concourslijsten [X] als eigenaar vermeld: dit duidt niet op houderschap van [A] of [X] voor [eiser].
4.3.
Verder roept de door [eiser] in het geding gebrachte verkoopbevestiging (die overigens slechts door hem is getekend) in relatie tot de gestelde betalingen vragen op. In de verkoopbevestiging staat dat een bedrag van € 10.000,- contant wordt voldaan en de rest in zes maandelijkse termijnen zal worden betaald. Ten aanzien van de betaling ad € 10.000,- zit een nota van [X] van 23 februari 2018 in het dossier, met daarop vermeld dat dit bedrag contant op 24 februari 2018 is betaald. Enig verder bewijs ontbreekt en uit de verklaring van [C] kan niet meer blijken dan dat contante betalingen tot een bedrag van € 4.500,- gedaan zijn. Bovendien is er niet betaald in zes maandelijkse termijnen, maar is er, afgaande op de facturen van [X], op willekeurige momenten een willekeurig bedrag in rekening gebracht. Op enkele van de facturen staat, naar de curator onbetwist heeft gesteld, een onjuist adres of ten onrechte een BTW-nummer.
4.4.
Gelet op het vorenstaande is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat [eiser] niet, althans onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij eigenaar is geworden van Feinschnitt. Gelet hierop kan niet gezegd worden dat hij jegens de curator enig recht ten aanzien van Feinschnitt kan doen gelden en dienen zijn vorderingen te worden afgewezen.
4.5.
[eiser] zal als in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten aan de zijde van de curator worden veroordeeld, begroot op € 304,- aan griffierecht en € 980,- aan salaris.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van de curator tot op heden begroot op € 1.284,-;
5.3.
veroordeelt [eiser] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,- aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiser] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,- aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak;
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.J. Haarhuis en in het openbaar uitgesproken op 18 maart 2020.