In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Overijssel op 18 maart 2020 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eiser en de curator van een failliete onderneming. De eiser vorderde de voorzieningenrechter om de curator te gelasten de verkoop en/of levering van het paard Feinschnitt te staken en te veroordelen tot afgifte van het paard aan hem. De eiser stelde dat hij het paard in februari 2018 van de failliete onderneming had gekocht voor € 23.000,-, waarvan een deel in termijnen zou worden betaald. Hij onderbouwde zijn vordering met een verkoopbevestiging en verschillende facturen.
De curator voerde verweer en stelde dat de eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij eigenaar was geworden van het paard. De voorzieningenrechter oordeelde dat de eiser niet voldoende bewijs had geleverd voor de eigendomsoverdracht. De rechter concludeerde dat het paard niet aan de eiser was geleverd en dat de curator de eigenaar bleef. De voorzieningenrechter wees de vorderingen van de eiser af en veroordeelde hem in de proceskosten van de curator, die op € 1.284,- werden begroot.
De uitspraak benadrukt het belang van bewijs bij eigendomsoverdracht en de rol van de curator in faillissementen. De voorzieningenrechter stelde vast dat de eiser niet kon aantonen dat hij de eigenaar was van het paard, wat leidde tot de afwijzing van zijn vorderingen.