Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser] woonachtig te [woonplaats] , eiser,
de minister voor Rechtsbescherming, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
Beslissing
.
Rechtbank Overijssel
In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 19 maart 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) aanvroeg voor de functie van begeleider bij een zorgboerderij, en de minister voor Rechtsbescherming, die de aanvraag had afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op een eerder zedendelict van de eiser, dat in 2016 had plaatsgevonden en voorwaardelijk was geseponeerd. De rechtbank oordeelde dat zowel het objectieve als het subjectieve criterium voor de afgifte van de VOG niet waren voldaan. De rechtbank stelde vast dat het risico voor de samenleving zwaarder weegt dan het belang van de eiser bij de afgifte van de VOG.
De rechtbank overwoog dat de eiser in zijn nieuwe functie verantwoordelijk zou zijn voor de zorg voor kwetsbare personen, wat het risico op herhaling van zedendelicten vergroot. De rechtbank concludeerde dat de minister op goede gronden had geoordeeld dat de afgifte van de VOG niet kon worden verleend, gezien de ernst van het zedendelict en de verantwoordelijkheden die de eiser in zijn nieuwe functie zou dragen. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en wees op de mogelijkheid van hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
De uitspraak werd gedaan door mr. A. Oosterveld, in aanwezigheid van griffier mr. H.E. Melissen. Vanwege de coronamaatregelen kon de uitspraak niet openbaar worden gedaan, maar zal dit alsnog gebeuren zodra de situatie het toelaat.