In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 16 januari 2020 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verleende omgevingsvergunning voor een hoveniersbedrijf in Dedemsvaart. De vergunninghoudster, [naam 1] VOF, had op 5 oktober 2018 een omgevingsvergunning verkregen voor het legaliseren van haar bedrijfsactiviteiten. Eiser, wonende nabij het bedrijf, heeft bezwaar gemaakt tegen deze vergunning, omdat hij meende dat de vergunning op onjuiste wijze was verleend en dat de activiteiten niet in overeenstemming waren met het bestemmingsplan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vergunninghouder zijn activiteiten uitvoert vanaf een perceel dat niet is bestemd voor een hoveniersbedrijf, maar voor wonen. Eiser heeft aangevoerd dat de vergunninghouder ten onrechte gebruik heeft gemaakt van de binnenplanse afwijkingsbevoegdheid, omdat het hoveniersbedrijf volgens de geldende regels in een hogere milieucategorie valt dan toegestaan.
Tijdens de zitting op 7 januari 2020 heeft de rechtbank de argumenten van beide partijen gehoord. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verweerder, het college van burgemeester en wethouders van Hardenberg, niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten dat de activiteiten van de vergunninghouder gelijk te stellen zijn aan een categorie-1 bedrijf. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening gehouden moet worden met de uitspraak. Tevens is bepaald dat het door eiser betaalde griffierecht van € 174,-- vergoed moet worden en dat verweerder in de proceskosten van eiser moet worden veroordeeld tot een bedrag van € 2.114,66.
De rechtbank heeft in haar overwegingen benadrukt dat het aan de vergunninghouder is om aan te tonen dat de werkzaamheden wat betreft milieubelasting vergelijkbaar zijn met die van een categorie-1 bedrijf. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.