ECLI:NL:RBOVE:2020:1335

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
25 maart 2020
Publicatiedatum
31 maart 2020
Zaaknummer
C/08/244060 / KG ZA 20-28
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • M.L.J. Koopmans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gedeeltelijke opheffing van conservatoir beslag in kort geding betreffende afwikkeling samenlevingsovereenkomst

In deze zaak, die op 25 maart 2020 door de Rechtbank Overijssel is behandeld, betreft het een kort geding waarin eiseres vordert tot opheffing van conservatoir beslag dat door gedaagde is gelegd. Eiseres en gedaagde hebben van 2002 tot begin 2016 een affectieve relatie gehad en zijn in 2009 een samenlevingsovereenkomst aangegaan. Na de beëindiging van hun relatie zijn zij verwikkeld geraakt in juridische procedures over de afwikkeling van hun gemeenschappelijk vermogen en de samenlevingsovereenkomst. Gedaagde heeft op 3 oktober 2019 conservatoir beslag gelegd op de vermogensbestanddelen van eiseres, wat heeft geleid tot financiële problemen voor eiseres. Eiseres stelt dat het beslag onterecht is en dat zij hierdoor in haar belangen wordt geschaad. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat eiseres onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de vorderingen van gedaagde ondeugdelijk zijn en dat het beslag onredelijk is. Wel heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat het beslag excessief is, omdat het bedrag waarvoor beslag is gelegd hoger is dan het bedrag waarvoor verlof is verleend. De voorzieningenrechter heeft daarom besloten tot gedeeltelijke opheffing van het beslag, onder de voorwaarde dat eiseres een deel van de verkoopopbrengst van een woning in depot bij de notaris stort als zekerheid voor gedaagde. De overige vorderingen van eiseres zijn afgewezen, en de proceskosten zijn gecompenseerd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer / rolnummer: C/08/244060 / KG ZA 20-28
Vonnis in kort geding van 25 maart 2020
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiseres,
advocaat mr. T.L.V. de Jong te Enschede,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
advocaat mr. T.J.H. Zwiers te Hengelo (O).
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 5 maart 2020,
  • de mondelinge behandeling op 13 maart 2020, waar gelijktijdig [eiseres] is gehoord op het verzoek van [gedaagde] om aanvullend conservatoir beslag te mogen leggen (zaaknummer C/08/244104 / KG RK 20-106),
  • de pleitnota van [eiseres] ,
  • de pleitnota van [gedaagde] .
1.2.
Na verder debat, waarbij een vergelijk niet tot de mogelijkheden bleek te behoren, is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben van 2002 tot begin 2016 een affectieve relatie gehad. In 2009 zijn zij een samenlevingsovereenkomst aangegaan. Zij hebben eerst samengewoond in een woning aan de [adres 1] in [plaats 1] en later in 2011 in de woning aan de [adres 2] in [plaats 2] .
2.2.
Partijen zijn in juridische procedures verwikkeld geraakt wat betreft de afwikkeling van het (gemeenschappelijk) vermogen en de afwikkeling van de samenlevingsovereenkomst.
2.3.
Op 30 september 2019 heeft [gedaagde] verlof gevraagd aan de voorzieningenrechter van deze rechtbank om beslag te mogen leggen op diverse vermogensbestanddelen van [eiseres] . [gedaagde] heeft in dat verzoek zijn vordering inclusief rente en kosten begroot op een bedrag van € 810.000,00. De voorzieningenrechter van deze rechtbank heeft op 2 oktober 2019 verlof verleend, waarbij de vordering van [gedaagde] inclusief rente en kosten is begroot op € 510.189,00.
2.4.
Op 3 oktober 2019 heeft [gedaagde] conservatoir beslag gelegd. Het beslag heeft doel getroffen voor een bedrag van € 822.368,28.
2.5.
Op 17 oktober 2019 heeft [gedaagde] een bodemprocedure bij deze rechtbank aanhangig gemaakt. In deze procedure vordert [gedaagde] van [eiseres] een bedrag van € 594.508,29 te vermeerderen met de wettelijke rente en kosten.
2.6.
Op 18 februari 2020 heeft [gedaagde] een verzoekschrift tot het verkrijgen van verlof voor aanvullend beslag bij de voorzieningenrechter van deze rechtbank ingediend. [gedaagde] heeft daarbij zijn vordering inclusief kosten begroot op € 744.000,00. Ter zitting heeft [gedaagde] deze vordering verminderd tot een bedrag van € 625.000,00. Op dat verzoek is heden afzonderlijk beslist door deze voorzieningenrechter (zaaknummer C/08/244104 / KG RK 20-106).

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert bij vonnis -uitvoerbaar bij voorraad-:
Primair
I. [gedaagde] te veroordelen om het conservatoire beslag dat hij heeft doen leggen op de onroerende zaak te [plaats 1] aan de [adres 1] binnen 24 uur na de betekening van dit vonnis op te heffen;
II. [gedaagde] te veroordelen om het conservatoire derdenbeslag dat hij heeft doen leggen onder Ter Braak Willems Almelo B.V., meer in het bijzonder onder notaris D.W.H. ter Braak en onder notaris E.R. Willems, binnen 24 uur na de betekening van dit vonnis op te heffen;
III. [gedaagde] te veroordelen om het conservatoire derdenbeslag, dat hij heeft doen leggen onder Ter Braak Willems Hellendoorn B.V., meer in het bijzonder onder notaris D.W.H. ter Braak en onder notaris E.R. Willems, binnen 24 uur na de betekening van dit vonnis op te heffen;
IV. [gedaagde] te veroordelen om het conservatoire derdenbeslag, dat hij heeft doen leggen onder ABN AMRO binnen 24 uur na betekening van dit vonnis op te heffen;
V. [gedaagde] te veroordelen om het conservatoire derdenbeslag, dat hij heeft doen leggen onder ING Bank N.V. binnen 24 uur na betekening van dit vonnis op te heffen;
VI. [gedaagde] een verbod op te leggen om door of namens hem en door aan hem gelieerde ondernemingen opnieuw conservatoir beslag te mogen leggen;
VII. [gedaagde] te veroordelen tot betaling van een dwangsom van € 2.500,00 per dag, een deel van de dag daaronder begrepen, met een maximum van € 100.000,00 zolang hij niet aan dit vonnis voldoet, zoals vermeld onder I t/m VI;
VIII. [gedaagde] te veroordelen in de kosten van dit geding, te vermeerderen met de nakosten en de wettelijke rente over de (na)kosten;
Subsidiair
I. [gedaagde] te veroordelen tot betaling van het overeengekomen maandbedrag van € 1.500,00 met ingang van de datum van dit vonnis;
II. [gedaagde] te veroordelen in de kosten van dit geding, te vermeerderen met de nakosten en de wettelijk rente over de (na)kosten.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De opheffing van een conservatoir beslag kan onder meer worden bevolen, indien op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen zijn verzuimd, summierlijk blijkt van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht of van het onnodige van het beslag, of, zo het beslag is gelegd voor een geldvordering, indien voor deze vordering voldoende zekerheid is gesteld. Het ligt op de weg van degene die opheffing van een conservatoir beslag vordert om aannemelijk te maken, met inachtneming van de beperkingen van het kort geding, dat de door de beslaglegger gestelde vordering ondeugdelijk is. Bij de beoordeling of het beslag moet worden opgeheven dienen verder de wederzijdse belangen te worden afgewogen, waarbij moet worden beoordeeld of het belang van de beslaglegger bij handhaving van het beslag op grond van de door deze naar voren gebrachte omstandigheden zwaarder dient te wegen dan het belang van de beslagene bij opheffing van het beslag.
4.2.
[eiseres] heeft allereerst gesteld dat summierlijk is gebleken van de ondeugdelijkheid van de vorderingen van [gedaagde] , omdat [gedaagde] niets van [eiseres] te vorderen heeft. [eiseres] is hierbij uitvoerig ingegaan op de afzonderlijke vorderingen (steeds op basis van afrekening) die [gedaagde] stelt te hebben op [eiseres] . [gedaagde] heeft daarentegen betoogd dat van ondeugdelijkheid van deze vorderingen geen sprake is en heeft verwezen naar de in de bodemprocedure uitgebrachte uitgebreide en gedocumenteerde dagvaarding en conclusie van antwoord in reconventie.
4.3.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de vraag of [eiseres] het gelijk aan haar zijde heeft, in de bodemprocedure zal moeten blijken. In het kader van dit kort geding, dat zich niet leent voor een diepgravend onderzoek naar de juistheid van de over en weer ingenomen stellingen, is dat in ieder geval niet zonneklaar. Niet kan worden geconcludeerd dat [eiseres] summierlijk heeft doen blijken van de ondeugdelijkheid van de vorderingen die [gedaagde] op haar stelt te hebben, zodat hierin geen grond voor opheffing van het beslag kan worden gevonden.
4.4.
[eiseres] heeft vervolgens betoogd dat zij thans door het beslag geen middelen van bestaan heeft en niet aan haar financiële verplichtingen kan voldoen. [eiseres] heeft geld moeten lenen van familie om rond te komen, maar dat is volgens haar ook niet langer een optie. [eiseres] stelt dat zij in een noodtoestand verkeert nu zij geen financiële middelen heeft doordat [gedaagde] hierop conservatoir beslag heeft laten leggen.
4.5.
De voorzieningenrechter ziet in de afweging van de wederzijdse belangen van partijen evenmin aanleiding om tot opheffing van de gelegde beslagen over te gaan. [eiseres] heeft haar stelling dat zij door de gelegde beslagen in financiële problemen verkeert op geen enkele wijze onderbouwd. [eiseres] heeft bijvoorbeeld geen aanmaningen, bankafschriften en/of betalingsregelingen overgelegd, waaruit zou kunnen blijken dat zij thans in een financiële noodsituatie verkeert. Gelet hierop is de voorzieningenrechter van oordeel dat [eiseres] onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij door de gelegde beslagen op onredelijke wijze in haar belangen wordt geschaad en/of dat haar belangen voorrang dienen te hebben boven die van [gedaagde] .
4.6.
[eiseres] heeft ten slotte betoogd dat sprake is van een excessief ruim beslag nu het beslag doel heeft getroffen voor een veel hoger bedrag dan het bedrag waarvoor de voorzieningenrechter verlof heeft verleend.
4.7.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat het begroten van een vordering bij het verlenen van verlof tot het leggen van beslag voornamelijk tot doel heeft te bepalen tegen welke bedrag aan zekerheidsstelling het beslag kan worden opgeheven. Die begroting brengt niet met zich mee dat de waarde van de beslagen zaken het bedrag van de begroting niet mag overtreffen, al zal een excessief ruim beslag als onnodig gelegd (gedeeltelijk) kunnen worden opgeheven. De voorzieningenrechter is van oordeel dat daarvan in dit geval sprake is.
4.8.
Bij het vragen van verlof aan de voorzieningenrechter van deze rechtbank heeft [gedaagde] zijn vordering inclusief rente en kosten begroot op een bedrag van € 810.000,00. De voorzieningenrechter heeft op 2 oktober 2019 verlof verleend, waarbij de vordering van [gedaagde] inclusief rente en kosten is begroot op € 510.189,00. Hierbij is het meer of anders verzochte expliciet afgewezen. Door nu beslag te leggen voor een bedrag van € 822.368,28 is de omvang van het beslag veel ruimer dan het bedrag waarvoor de voorzieningenrechter verlof heeft verleend en expliciet het meer of anders verzochte heeft afgewezen. Nu [gedaagde] niet heeft gesteld dat dit noodzakelijk is in verband met de aanwezigheid van meerdere schuldeisers, merkt de voorzieningenrechter dit aan als een excessief beslag. Hierbij heeft de voorzieningenrechter tevens in aanmerking genomen dat het verzoek om aanvullend beslag te mogen leggen bij beschikking van heden is afgewezen (zaaknummer C/08/244104 / KG RK 20-106).
4.9.
Gelet op het vorenstaande ziet de voorzieningenrechter aanleiding om tot gedeeltelijke opheffing van de gelegde beslagen over te gaan. De voorzieningenrechter zal het beslag opheffen voor zover het beslag het bedrag € 510.189,00 te boven gaat en wel als volgt. Het beslag onder ING Bank heeft doel getroffen voor een bedrag van € 100.146,89 en het beslag onder ABN Amro voor een bedrag van € 111.221,39. Daarnaast staat er een bedrag van € 275.000,00 in depot bij de notaris ter zake de verkoop van de woning aan de [adres 2] in [plaats 2] . Dit is een totaal van € 486.368,28.
4.10.
[gedaagde] heeft voorts beslag laten leggen op de woning aan de [adres 1] in [plaats 1] . Op 18 december 2019 is deze woning verkocht voor een bedrag van € 339.000,00. In de koopovereenkomst is de ontbindende voorwaarde opgenomen dat het [eiseres] niet vrij staat de woning te leveren als er -kort gezegd- nog beslag op de woning rust. De voorzieningenrechter acht het in het belang van beide partijen dat het beslag op deze woning wordt opgeheven, zodat de woning kan worden geleverd. Wel verbindt de voorzieningenrechter hieraan de voorwaarde dat [eiseres] een deel van de verkoopopbrengst, te weten een bedrag van € 25.000,00, in depot bij de notaris stort als zekerheid voor [gedaagde] . De primaire vordering onder I. zal dan ook onder deze voorwaarde worden toegewezen.
4.11.
Wat betreft de primaire vordering onder II. en III. overweegt de voorzieningenrechter dat [eiseres] heeft gesteld dat dit gelden betreffen die de notaris nog op de derdengeldrekening heeft staan, die voortkomen uit de verkoop en levering van de woning aan de [adres 2] in [plaats 2] . [eiseres] heeft deze gelden niet nader gespecificeerd. Voor zover deze gelden mochten zien op de hiervoor genoemde depotovereenkomst van € 275.000,00, overweegt de voorzieningenrechter dat [eiseres] tijdens de mondelinge behandeling expliciet heeft verklaard dat het onderhavige verzoek om opheffing daarop niet ziet. Voor zover [eiseres] overige gelden heeft bedoeld, overweegt de voorzieningenrechter dat bij gebreke van enige onderbouwing deze vorderingen thans niet kunnen worden toegewezen. De vorderingen onder II. en III. zullen dan ook worden afgewezen.
4.12.
Onder verwijzing naar r.o. 4.9 zullen de vorderingen onder IV. en V. worden afgewezen.
4.13.
Onder VI. vordert [eiseres] -kort gezegd- aan [gedaagde] een verbod tot het leggen van toekomstige beslagen op te leggen. Deze vordering zal eveneens worden afgewezen, omdat de voorzieningenrechter niet vooruit kan lopen op datgene wat nog komen gaat en thans niet summierlijk is gebleken van de (gedeeltelijke) ondeugdelijkheid van de vordering van [gedaagde] .
4.14.
De voorzieningenrechter acht het opleggen van een dwangsom, zoals onder VII. gevorderd, niet nodig nu mr. Zwiers ter zitting heeft verklaard dat [gedaagde] zich zal houden aan de uitspraak van de voorzieningenrechter.
4.15.
Gelet op het feit dat partijen over en weer in het gelijk en het ongelijk zijn gesteld, zal de voorzieningenrechter de proceskosten compenseren in die zin dat elke partij zijn eigen kosten draagt.
4.16.
Nu de primaire vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, komt de voorzieningenrechter niet toe aan een beoordeling van de subsidiaire vorderingen.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om het conservatoir beslag dat hij heeft doen leggen op de onroerende zaak aan de [adres 1] te [plaats 1] te gelegener tijd tijdig op te heffen opdat levering van die onroerende zaak aan de koper kan plaatsvinden, en zulks onder de onlosmakelijke voorwaarde dat van de in handen van de notaris te storten koopsom een deel groot € 25.000,00 in depot bij de notaris verblijft in afwachting van de onherroepelijke uitkomst van de bodemzaak, en zulks als zekerheid voor [gedaagde] ;
5.2.
wijst het meer of anders gevorderde af;
5.3.
compenseert de proceskosten in die zin dat elke partij zijn eigen kosten draagt;
5.4.
verklaart onderdeel 5.1 van dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.L.J. Koopmans en in het openbaar uitgesproken op 25 maart 2020.