ECLI:NL:RBOVE:2020:1371

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
1 april 2020
Publicatiedatum
1 april 2020
Zaaknummer
C/08/240411 / HA ZA 19-523
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervroegde onteigening ten name van de Staat voor reconstructie rijksweg A1 met betrekking tot de gemeente Deventer

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Overijssel, gedateerd op 1 april 2020, wordt de vervroegde onteigening van bepaalde perceelsgedeelten ten name van de Staat der Nederlanden uitgesproken. De onteigening is noodzakelijk voor de reconstructie van de rijksweg A1, specifiek de delen die zich bevinden in de gemeenten Deventer en Lochem. De Staat heeft een verzoek ingediend op basis van de Onteigeningswet, waarbij de rechtbank oordeelt dat de Staat voldoende heeft aangetoond dat er geen serieuze onderhandelingen hebben plaatsgevonden met de eigenaar van de te onteigenen gronden, aangeduid als [gedaagde]. De rechtbank concludeert dat het verweer van [gedaagde] niet slaagt, omdat hij niet inhoudelijk heeft gereageerd op de herhaalde aanbiedingen van de Staat en onvoldoende heeft aangetoond waarom de aangeboden prijs niet acceptabel zou zijn.

De rechtbank wijst erop dat de Staat bij herhaling een aanbod heeft gedaan dat gebaseerd was op een grondprijs van € 20,00 per m2, maar dat [gedaagde] dit aanbod enkel op basis van de hoogte van de prijs heeft afgewezen zonder een tegenbod te doen. De rechtbank stelt vast dat de Staat de wettelijke formaliteiten en termijnen in acht heeft genomen en dat er geen andere (beperkt) gerechtigden op de aangewezen perceelsgedeelten zijn. De rechtbank geeft opdracht aan de benoemde deskundigen om de schadeloosstelling voor [gedaagde] te begroten, en bepaalt het voorschot op de schadeloosstelling op € 295.260,00. De uitspraak wordt openbaar gemaakt in het nieuwsblad De Stentor, editie Deventer.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer / rolnummer: C/08/240411 / HA ZA 19-523
Vonnis van 1 april 2020
in de zaak van
de publiekrechtelijke rechtspersoon
DE STAAT DER NEDERLANDEN
(Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat),
zetelend te 's-Gravenhage,
eiser,
advocaat mr. B.S. ten Kate te Arnhem,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. J.T.A.M. van Mierlo te Zwolle,
en
1. de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE DEVENTER,
zetelende te Deventer,
2. de naamloze vennootschap
ABN AMRO BANK N.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Amsterdam,
belanghebbenden,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna de Staat en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de akte van de griffier van 18 oktober 2019 ter vaststelling dat ter griffie van de rechtbank zijn gedeponeerd een afschrift van de Staatscourant van 20 juni 2019, nr. 32510, waarin is opgenomen het Koninklijk Besluit tot onteigening van 27 mei 2019, nr. 2019001025, alsmede de verklaringen van de burgemeesters van de gemeenten Deventer en Lochem inzake de terinzagelegging van het ontwerp Koninklijk Besluit met de daaraan ten grondslag liggende stukken, een en ander als bedoeld in artikel 23 van de onteigeningswet (hierna: ow).
- de beschikking van deze rechtbank van 13 november 2019 en het proces-verbaal van de descente op 5 december 2019, beide onder zaaknummer C/08/237889 / HA RK 19-139
- de dagvaarding van 15 november 2019
- de overbetekening van de dagvaarding aan belanghebbenden
- de conclusie van antwoord met drie producties van [gedaagde] van 11 december 2019
- de akte van de Staat van 8 januari 2020
- de antwoordakte van [gedaagde] van 5 februari 2020
- het verzoek om vonnis van de Staat op 5 februari 2020 en van [gedaagde] op 19 februari 2020.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Bij Koninklijk Besluit van 27 mei 2019, nr. 2019001025, gepubliceerd in de Staatscourant van 20 juni 2019, nr. 32510 (hierna: het KB), zijn voor de reconstructie van de rijksweg A1 Apeldoorn - knooppunt Azelo (fase 1) in de gedeelten vanaf 150 meter ten oosten van de kruising A1 - provinciale weg N791/Fliertweg tot 700 meter ten oosten van de kruising A1 - provinciale weg N348/Deventerweg (A1 km. 95.500 - km. 105.400) en vanaf 600 meter ten oosten van de kruising A1-Siemelinksweg tot 300 meter ten westen van de kruising A1-Oxersteeg (A1 km. 107.300 - km. 108.300), met bijkomende werken, in de gemeenten Almelo, Apeldoorn, Deventer, Hof van Twente, Lochem, Rijssen-Holten, Voorst en Wierden, ten name van de Staat ter onteigening aangewezen de onroerende zaken, aangeduid op de grondtekeningen die ingevolge artikel 63 van de ow in de gemeenten Deventer en Lochem en bij Rijkswaterstaat Corporate Dienst te Utrecht ter inzage hebben gelegen en die zijn vermeld op de bij het KB behorende lijst van te onteigenen percelen.
2.2.
Op de bij het Koninklijk Besluit behorende lijst van te onteigenen onroerende zaken staan vermeld:
Bekend als kadastraal gemeente Deventer
Grondplan Te onteigenen Kadastrale Sectie en nr. Ten name van
nr. grootte (m2 ) grootte (m2 )
----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
48.6 8.653 16.884*
N 232 [gedaagde] , gehuwd met
[A] .
48.8 5.260 17.969*
N 234 idem
284.1 554 7.606* N 236 idem
284.2 203 947* N244 idem
284.5 93 4.067* N245 idem
Opstalrecht nutsvoorzieningen op gedeelte van perceel:
* Voorlopig Gemeente Deventer, Deventer.
Zakelijk recht als bedoeld in art. 5, lid 3, onder b, van de
Belemmeringenwet privaatrecht op gedeelte van perceel:
Gemeente Deventer.
2.3.
Ter plaatse van de te onteigenen perceelsgedeelten betreft bedoelde reconstructie het reconstrueren van de aansluiting van de N348 op de A1, omvattende de aanleg van (weg)verharding, berm/landschappelijke inpassing, fietspad, taludhelling en watergang.
2.4.
De planologische grondslag voor het werk waarvoor de onteigening wordt gevorderd is het op 2 oktober 2019 onherroepelijk geworden Tracébesluit A1 Apeldoorn - Azelo.
2.5.
Blijkens de openbare registers van het Kadaster naar de toestand van 11 november 2019 zijn alle voormelde percelen belast met een recht van hypotheek ten behoeve van belanghebbende sub 2 en is het perceel N245 belast met een zakelijk recht als bedoeld in artikel 5, lid 3 onder b van de Belemmeringenwet privaatrecht en een opstalrecht nutsvoorzieningen ten gunste van belanghebbende sub 1.
2.6.
De Staat is niet gebleken van andere (beperkt) gerechtigden op de aangewezen perceelsgedeelten dan hiervoor vermeld.
2.7.
De Staat heeft eerder op de voet van artikel 54a en volgende van de ow bij deze rechtbank een verzoekschrift ingediend, strekkende tot de benoeming van een rechter-commissaris en één of meer deskundigen in oneven getal en tot de opneming door de deskundige(n) van de ligging en de gesteldheid van de te onteigenen perceelsgedeelten voor de aanvang van het geding.
2.8.
Bij beschikking van 13 november 2019 met zaaknummer/rekestnummer C/08/237889/HA RK 19-139, heeft deze rechtbank drie deskundigen en een rechter-commissaris benoemd. De opneming door de deskundigen heeft plaatsgevonden op 5 december 2019, waarvan proces-verbaal is opgemaakt dat aan partijen in afschrift is verstrekt.

3.Het geschil

3.1.
De Staat vordert op de voet van artikel 54f en volgende van de ow dat de rechtbank vervroegd de onteigening op basis van Titel IIa van de ow uitspreekt ten name van de Staat en ten algemenen nutte van de hiervoor onder 2.2 vermelde perceelsgedeelten/ grondplannummers, zoals nader aangeduid op de als productie 3 bij de dagvaarding gevoegde grondplantekeningen (“GrensOvereenstemmingsFormulieren”).
Voorts vordert de Staat om het bedrag van het voorschot op de schadeloosstelling voor [gedaagde] te bepalen en de deskundigen op te dragen de schadeloosstelling te begroten ingeval zijn aanbod niet wordt aanvaard.
3.2.
[gedaagde] verweert zich tegen de onteigening omdat volgens hem de Staat is tekortgeschoten in de verplichting ingevolge artikel 17 ow om met hem serieus te onderhandelen over het minnelijk verwerven van de te onteigenen gronden. De Staat heeft bij haar eerste aanbod betrokken het tempo van de gronduitgifte ten behoeve van het naastgelegen bedrijventerrein (waarvoor op zeker moment ook de gronden van [gedaagde] in aanmerking zouden komen). Het laatste bod is bijna 2 jaar later gedaan. De Staat had de actualiteit bij dat bod moeten betrekken maar heeft dat niet gedaan en slechts hetzelfde bedrag geboden. Daarnaast had de Staat de inbrengwaarde uit het gemeentelijke exploitatieplan in zijn taxatie moeten betrekken.

4.De beoordeling

4.1.
De rechtbank stelt vast dat voorafgaand aan het Koninklijk Besluit (KB), te weten op 22 februari 2018, aan [gedaagde] een aanbod is gedaan door de Staat van € 295.260,00, gebaseerd op een grondprijs van € 20,00/m2 . Datzelfde aanbod is na het KB wederom gedaan op 1 juni 2018 en op 21 februari 2019 en evenzo bij wijze van laatste aanbod vóór de dagvaarding op 20 september 2019. Het aanbod is onveranderd gebleven. Daarmee is naar de mening van de Staat geen sprake van schending van de verplichting uit artikel 17 ow.
4.2.
De rechtbank acht onweersproken de stelling van de Staat dat [gedaagde] het aanbod van 22 februari 2018 enkel op grond van de hoogte van de prijs/m2 heeft afgewezen zonder zich op zijn beurt uit te laten hoe hoog het aanbod volgens hem zou moeten zijn. Dit gegeven blijkt ook uit het KB.
4.3.
Op de herhaling van het aanbod op 1 juni 2018 heeft [gedaagde] op 28 juni 2018 aan de Staat doen weten niet in te gaan op dit aanbod omdat het onvoldoende perspectief biedt om tot een akkoord te komen. De vraag welk perspectief volgens [gedaagde] in aanmerking zou moeten worden genomen, laat hij daarbij onbeantwoord.
4.4.
Ten aanzien van het herhaald aanbod van 21 februari 2019 hebben partijen niets aangevoerd behalve het gegeven van de herhaling. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat [gedaagde] bij die gelegenheid geen inhoudelijke reactie heeft gegeven aan de Staat, waar het in de rede had gelegen om, zo dit anders geweest zou zijn, hiervan in dit geding melding te maken.
4.5.
Op het herhaald aanbod van 20 september 2019 heeft [gedaagde] gereageerd met de enkele toezending op 21 oktober 2019 van nadere stukken waaruit zou blijken dat hij concrete inspanningen heeft gedaan om (zelf) tot ontwikkeling van bedrijventerrein over te gaan. Deze reactie is gedaan in verband met de kennelijk in overleg met Rijkswaterstaat door [gedaagde] naar voren gebrachte aanspraak op vergoeding van een gederfd voordeel bij het alternatief van het zelf ontwikkelen van bedrijfsterrein. Stukken van dat overleg ontbreken aan het dossier. De Staat heeft bij zijn aanbod vastgesteld dat aan een verzoek om het overleggen van stukken, ter bevestiging van de inspanningen door [gedaagde] , niet was voldaan.
De reactie van [gedaagde] van 21 oktober 2019 houdt tevens in dat hij de wens uitspreekt om in onderhandeling te treden met Rijkswaterstaat en wel met de voorkeur dat de Staat de gehele grondpositie van [gedaagde] in het bedrijvenpark van circa 5,3 ha koopt en niet alleen de te onteigenen percelen.
4.6.
De Staat heeft op deze reactie gereageerd op 8 november 2019 met het standpunt dat de gestelde inspanningen inzake eigen bedrijfsterreinontwikkeling door [gedaagde] niet worden gestaafd met de overgelegde stukken omdat die zien op verkooppogingen aan derden. Daarom heeft hij geen aanleiding gezien om zijn aanbod aan te passen. Op de geuite voorkeur van [gedaagde] is de Staat niet ingegaan.
4.7.
Het vorenstaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat aan de zijde van [gedaagde] onvoldoende aan de dag is gelegd waarom hij niet inhoudelijk is ingegaan op de pogingen van de Staat om te komen tot overleg over een minnelijke verwerving van de te onteigenen gronden. [gedaagde] heeft bij herhaling volstaan met een blote verwerping van het aanbod, zonder - tegen de achtergrond van de urgentie van het werk - voortvarend blijk te geven van een standpunt dat tot een naar inhoud meer succesvolle gespreksbasis had kunnen leiden. De optie van [gedaagde] dat de Staat zijn gehele eigendom van 5,3 ha zou moeten kopen, waar de onteigening circa 1,5 ha beloopt, komt de rechtbank overigens niet als reëel perspectief voor.
4.8.
Bij de descente, die na de dagvaarding heeft plaatsgevonden, heeft [gedaagde] de Staat voor het eerst voorzien van een inhoudelijk standpunt over een aanbod dat hij had gewild c.q. over de te hanteren grondprijs (complexwaarde).
4.9.
De essentie van het inmiddels gebleken verweer van [gedaagde] betreft het standpunt dat de door de Staat gehanteerde complexwaarde niet juist is, en dat daarop gebaseerd geen serieus (laatste) aanbod is gedaan. Dat aanbod was gedateerd, bezien naar de stand van zaken op 20 september 2019 wat betreft de voortgang in de ontwikkeling van het bedrijfsterrein “oost” sedert het aanbod uit 2018. Die ontwikkeling heeft zich sneller gemanifesteerd dan toentertijd voorzien. De Staat had zich volgens [gedaagde] bij dat aanbod moeten richten op de toekomst, dat wil zeggen op de actuele situatie in november/december 2019.
4.10.
De rechtbank stelt vast dat [gedaagde] achteraf de Staat verwijt het tijdsverloop sinds het (eerste) aanbod van 2018 niet spontaan te hebben verdisconteerd in zijn laatste aanbod door dat (lees de complexwaarde) te verhogen.
[gedaagde] heeft bij de descente voorts nog een aantal elementen benoemd in het kader van zijn standpunt omtrent de complexwaarde, zoals een transactie in 2010 (voor € 21,20/m2) en mee te nemen rente over de inbrengwaarde. Aspecten die hij (ook) niet, althans voor de rechtbank niet blijkend uit enig stuk, heeft ingebracht in reactie op een aanbod van de Staat op het moment waarop dat op zijn weg lag.
4.11.
Wat hier van zij, de vaststelling van de complexwaarde – zo daarvan sprake is – is een onderdeel van de begroting van de schadeloosstelling op peildatum, en daarmee een aangelegenheid waarover de rechtbank na advies van deskundigen zal moeten beslissen.
4.12.
De rechtbank komt tot de slotsom dat het verweer van [gedaagde] tegen de onteigening niet slaagt. Nu de bij de wet voorgeschreven formaliteiten en termijnen in acht zijn genomen, zal de vordering van Staat tot (vervroegde) onteigening dan ook worden toegewezen.
4.13.
Nu [gedaagde] het gedane aanbod van de Staat niet heeft aanvaard, zal de rechtbank overeenkomstig het bepaalde in artikel 54j juncto 27 van de ow aan de reeds bij beschikking benoemde deskundigen opdracht geven tot begroting van de schadeloosstelling. De daartoe strekkende vordering van de Staat alsmede die tot vaststelling van het bedrag van het voorschot op de schadeloosstelling zullen dus worden toegewezen.
4.14.
De dag waarop de nederlegging van het deskundigenrapport zal moeten plaatsvinden, is door de rechter-commissaris reeds ter descente bepaald op 10 juni 2020.
4.15.
Het voorschot op de schadeloosstelling van [gedaagde] wordt overeenkomstig het voorstel van de Staat en het verzoek van [gedaagde] bepaald op 100% van het door de Staat aan [gedaagde] aangeboden bedrag van € 295.260,00. Het vaststellen van een som als zekerheid voor de voldoening van de aan [gedaagde] verschuldigde schadeloosstelling kan achterwege blijven.
4.16.
Als na te melden zal een nieuwsblad worden aangewezen, waarin dit vonnis, nadat het kracht van gewijsde heeft verkregen, bij uittreksel door de griffier zal worden geplaatst.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
spreekt vervroegd uit de onteigening ten algemenen nutte en ten name van
de Staat van het hierna vermelde perceelsgedeelten:
Bekend als kadastraal gemeente Deventer
Grondplan Te onteigenen Kadastrale Sectie en nr. Ten name van
nr. grootte (m2 ) grootte (m2 )
----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
48.6 8.653 16.884
N 232 [gedaagde] , gehuwd met
[A] .
48.8 5.260 17.969
N 234 idem
284.1 554 7.606 N 236 idem
284.2 203 947 N244 idem
284.5 93 4.067 N245 idem
Opstalrecht nutsvoorzieningen op gedeelte van perceel:
Gemeente Deventer, Deventer.
Zakelijk recht als bedoeld in art. 5, lid 3, onder b, van de
Belemmeringenwet privaatrecht op gedeelte van perceel:
Gemeente Deventer,
zoals aangeduid op de aan dit vonnis gehechte kaartweergaven met betrekking tot de genoemde grondplannummers,
5.2.
bepaalt het voorschot op de schadeloosstelling van [gedaagde] op € 295.260,00
(tweehonderdvijfennegentig duizend en tweehonderdzestig euro),
5.3.
draagt de reeds benoemde deskundigen op de schadeloosstelling voor [gedaagde] te begroten,
5.4.
verstaat als datum waarop het definitieve deskundigenrapport ter griffie van de rechtbank uiterlijk moet worden ingeleverd
10 juni 2020,
5.5.
wijst De Stentor, editie Deventer, aan als het nieuwsblad waarin overeenkomstig artikel 54 van de onteigeningswet een uittreksel van dit vonnis door de griffier geplaatst dient te worden,
5.6.
veroordeelt de Staat tot betaling van de kosten van de door de griffier te verrichten bekendmaking als hiervoor vermeld, na ontvangst van een factuur van het Landelijk Dienstencentrum Rechtspraak te Utrecht,
5.7.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J.B. Cornelissen, mr. K.J. Haarhuis en mr. H. Bottenberg - van Ommeren en bij afwezigheid van de voorzitter in het openbaar uitgesproken door mr. A.M. Koene op 1 april 2020.