4.4Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de ten laste gelegde feiten, gelet op hun onderlinge samenhang, gezamenlijk bespreken. De inhoud van de bewijsmiddelen wordt steeds gebruikt voor het bewijs van het feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft.
De rechtbank gaat daarbij uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Aangifte gemeente Amsterdam
Op 2 oktober 2015 is door [aangever] namens de gemeente Amsterdam aangifte gedaan van onder meer oplichting en valsheid in geschrift, nadat uit onderzoek was gebleken dat de praktijk rondom de inkoopprocessen afwijkend was ten opzichte van de voorgeschreven procedure en onder meer was vastgesteld dat betalingen van grote bedragen van [bedrijf 1] naar [bedrijf 2] (de rechtbank begrijpt: [bedrijf 2] ) waren gedaan ter zake van onder meer 7 gefactureerde tractoren, die niet werden aangetroffen op de gemeentewerf in [stadsdeel] en eventuele onderhoudskosten aan voertuigen die nooit geleverd zijn, op grond waarvan het vermoeden is ontstaan dat [medeverdachte] als wagenparkbeheerder/coördinator en werfbeheerder van [stadsdeel] de gemeente Amsterdam heeft opgelicht door opdrachten te initiëren en goed te keuren en voor ontvangst van goederen en diensten te tekenen, terwijl die nooit geleverd zijn.Op 16 november 2016 is ook aangifte gedaan tegen [bedrijf 4] , omdat deze ook een rol heeft gespeeld bij voorgaande.
Functie en werkzaamheden van [medeverdachte]
is van 1 januari 2004 tot 2 december 2015 werkzaam geweest bij de gemeente Amsterdam. Vanaf 1 januari 2007 was hij in dienst als wagenpark- en werfbeheerder van het [stadsdeel] bij de gemeente Amsterdam. In die hoedanigheid was hij onder meer verantwoordelijk voor de inkoop van voertuigen, appendages en onderhoud/reparaties met betrekking tot het wagenpark en de werven waar de voertuigen zijn geplaatst.
Het inkoopproces en het beheer van voertuigen van de gemeente Amsterdam
[bedrijf 1] is het administratiekantoor voor het wagenpark van de gemeente Amsterdam. De door de gemeente Amsterdam gekochte voertuigen worden administratief ondergebracht bij [bedrijf 1] .
[bedrijf 1] beheert de voertuigen. De gemeente Amsterdam is de eigenaar van de voertuigen.
[bedrijf 6] was tot 2014 verantwoordelijk voor de administratieve afhandeling van bestellingen door Stadsdelen bij [bedrijf 1] . Vanaf 2014 heeft het [bedrijf 7] die taak overgenomen.
Girale betalingen door gemeente Amsterdam ter zake van facturen van [bedrijf 2]
- In de periode van 14 januari 2009 tot en met 29 juli 2015 is door de gemeente Amsterdam door middel van 52 girale overschrijvingen een geldbedrag van in totaal € 864.852,40 overgemaakt aan [bedrijf 2], ter voldoening van 81 facturen van [bedrijf 2] aan de gemeente Amsterdam, welke facturen door [bedrijf 2] waren verzonden in de periode van 15 december 2008 tot en met 29 juli 2015 ter zake van door [bedrijf 2] verrichte werkzaamheden en/of geleverde goederen voor/aan de gemeente Amsterdam;
- In het dossier zijn 59 van de 81 facturen van [bedrijf 2] aan de gemeente Amsterdam aangetroffen;
- In de periode van 24 april 2009 tot en met 19 augustus 2015 is door de gemeente Amsterdam een geldbedrag van in totaal € 2.162.097,69 overgemaakt aan [bedrijf 1] , ter voldoening door [bedrijf 1] van 113 facturen van [bedrijf 2] aan [bedrijf 1] (door [bedrijf 1] ontvangen in de periode van 16 april 2009 tot en met 24 juli 2015) ter zake van door [bedrijf 2] verrichte werkzaamheden en/of geleverde goederen voor/aan de gemeente Amsterdam;
-In het dossier zijn 109 van de 113 facturen van [bedrijf 2] aan [bedrijf 1] aangetroffen;
Girale betalingen door [bedrijf 1] aan [bedrijf 2] ter zake van facturen van [bedrijf 2]
- In de periode van 28 april 2009 tot en met augustus 2015 is door [bedrijf 1] door middel van 28 girale overschrijvingen in totaal een geldbedrag van € 2.013.488,65 overgemaakt aan [bedrijf 2] , ter voldoening van 113 facturen van [bedrijf 2] aan [bedrijf 1](door [bedrijf 2] aan [bedrijf 1] verzonden in de periode van 16 april 2009 tot en met 24 juli 2015);
Bevindingen ten aanzien van facturen van [bedrijf 2] aan de gemeente Amsterdam
In de 81 rechtstreeks aan de gemeente Amsterdam verzonden facturen zijn verschillende werkzaamheden (rioleringswerkzaamheden en reparaties) en materialen ten behoeve van het wagenpark of de werven gedeclareerd.
Opvallend aan de facturen is dat:
- als projectnaam verschillende (benamingen van) gemeentewerven zijn vermeld;
- bij de referentie altijd een naam en soms ook een nummer vermeld is; dat de naam van verdachte op 56 facturen is vermeld, vaak alleen, soms met een andere naam erbij;
- vanaf 1 oktober 2012 is gefactureerd met verschillende btw-tarieven, terwijl het btw-tarief sinds 1 oktober 2012 is verhoogd naar 21%;
- de vermelde betalingstermijn varieert tussen de 8 en 14 dagen;
- er continu wisselingen in telefoon- en faxnummers plaatsvinden, met wisselende vermelding van een vast telefoonnummer en een mobiel telefoonnummer.
Bevindingen ten aanzien van facturen [bedrijf 2] aan [bedrijf 1]
In de 113 aan [bedrijf 1] verzonden facturen worden voertuigen en appendages gedeclareerd, alsmede klein materieel en arbeidsloon.
De door [bedrijf 2] aan [bedrijf 1] verzonden facturen voor door de gemeente Amsterdam bestelde voertuigen en appendages voldoen niet aan de door de Belastingdienst gestelde eisen.
Opvallend aan de facturen is verder dat:
- er is gevarieerd in het vermelde vaste en mobiele telefoonnummer;
- de type voertuigen en appendages veelal beginnen met de aanduiding “ [aanduiding] ”;
- een standaard opmaak ten aanzien van de factuurnummers ontbreekt: er is een mix zichtbaar van verwijzingen naar dagen en maanden;
- in 2012 op 5 en 6 december 2012 56 facturen naar [bedrijf 1] worden verstuurd, 24 voor het aanbrengen van snelheidsafhankelijke sproeisystemen en 32 voor het aanbrengen van fijnstof beperkende maatregelen;
- op alle facturen de leverdatum ontbreekt en wordt vermeld: “geleverd” met een omschrijving van de goederen.
Bevindingen ten aanzien van bedrijfslocatie, bedrijfsvoering en bedrijfsadministratie [bedrijf 2]
Blijkens informatie van de Kamer van Koophandel is [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1973, (verdachte) wonende te [adres 3] , sinds 28 november 2008 gestart met eenmanszaak [bedrijf 2] , met als bezoekadres: [adres 4] , en luidt het postadres [adres 5] .
Volgens het uittreksel van de Kamer van Koophandel heeft [bedrijf 2] de navolgende activiteiten: “groothandel in containers en klein gereedschap, het leveren van diensten op technisch, operationeel en facilitair gebied en tevens bedrijfsorganisatie-adviesbureau.
Het bedrijfsadres van [bedrijf 2] betreft een hooischuur die sinds 2008 werd verhuurd aan verdachte. Vanaf ongeveer 2012 werd de huur door [medeverdachte] en [verdachte] (verdachte) opeens voor een heel jaar vooruit per bank overgemaakt aan verhuurster [naam 4] en sindsdien heeft [naam 4] hen niet meer bij de hooischuur gezien. Zij heeft wel gezien dat [medeverdachte] regelmatig met een vriend aan het klussen was met auto’s en dat verdachte er dan bij zat.
Uit de verstrekte fiscale gegevens blijkt dat de door verdachte zelf opgegeven omzet over 2009 tot en met 2012 telkens € 0,-- bedroeg en € 0,-- omzetbelasting is betaald. Over de jaren 2013 tot en met 2016 is geen omzet opgegeven.
Betrokkenheid van verdachte bij [bedrijf 2]
- Op de laptop van verdachte zijn onder meer relevante e-mails van [bedrijf 2] en offertes van [bedrijf 2] aangetroffen.
- verdachte heeft in augustus 2015 op verzoek van [medeverdachte] namens [bedrijf 2] telefonisch contact gezocht met [bedrijf 1] in verband met een factuur van [bedrijf 2] die nog niet was voldaan en heeft daarna daarover met hem gesproken.
- Vanaf het e-mailadres [mailadres] (gekoppeld aan mevrouw [naam 3] ) is op 8 december 2013 een e-mail verzonden aan hetzelfde e-mailadres (gekoppeld aan “ [bedrijf 5] ) met in de bijlage drie facturen van 9 december 2013 op naam van [bedrijf 2] aan [bedrijf 1] ; deze e-mail had het onderwerp: afdrukken en opsturen”;
- verdachte heeft blijkens een e-mail van 10 juni 2014 facturen van [bedrijf 2] geprint en verzonden.
- verdachte had wetenschap van de bankrekening van [bedrijf 2] en heeft ook feitelijk gebruik gemaakt van de bankrekening, gelet op (onder meer) de door haar op verzoek van [medeverdachte] gedane vijf overboekingen van 20.000 euro.
Analyse van de bankrekening [rekeningnummer 1] op naam van [bedrijf 2]
Uit analyse van de bankrekening van [bedrijf 2] blijkt dat tegenover alle door de gemeente Amsterdam bijgeschreven bedragen ter voldoening van de gefactureerde diensten en goederen/materialen geen uitgaven zijn terug te vinden die kunnen wijzen op daarvoor gemaakte inkoopkosten of onkosten, waardoor geen inkoopwaarde van de omzet wordt getoond dan wel kan worden vastgesteld. De inkoopprijs van de gefactureerde goederen en diensten blijkt niet uit de bankgegevens en daarmee ontbreekt een goederenstroom.
Bevindingen ten aanzien van (ontbreken van) wetenschap bij werknemers van de gemeente Amsterdam ter zake van verrichte werkzaamheden en levering van goederen door [bedrijf 2]
Werfmedewerkers, onder wie [getuige 2] , die in het kader van het onderzoek Tulp zijn gehoord hebben verklaard het bedrijf [bedrijf 2] niet te kennen en de facturen van [bedrijf 2] niet te herkennen.Tegenover de rechter-commissaris hebben de als getuige gehoorde (voormalig) werfmedewerkers [getuige 3] , [getuige 4] , [getuige 5] , [getuige 6] , [getuige 2] , [getuige 7] en [getuige 8] overeenkomstig verklaard en heeft getuige [getuige 2] zijn eerdere verklaring bevestigd.
Mevrouw [naam 5] , medewerkster Ondersteuning [stadsdeel] , heeft verklaard dat voor de ontvangen facturen de bevestiging ter zake van geleverde diensten en/of goederen mondeling van [medeverdachte] kwam.Zij ging in haar functie van financieel medewerkster met [medeverdachte] eenmaal per week zitten voor facturen waarvan zij geen pakbon had of waarvan de omschrijving vaag was en als hij een specificatie kon geven, dan was het goed voor haar.
Bevindingen inzake onderzoek op de vier gemeentewerflocaties van de gemeente Amsterdam
In de facturen van [bedrijf 2] die rechtstreeks aan de gemeente Amsterdam zijn gestuurd zijn verschillende werkzaamheden (rioleringswerkzaamheden, reparaties) en materialen ten behoeve van het wagenpark of de werven gedeclareerd.
In de facturen aan [bedrijf 1] zijn voertuigen en appendages gedeclareerd en klein materieel en arbeidsloon.
Op 15 november 2015 is in samenwerking met de gemeente Amsterdam op vier locaties (de werf [werf 1] , de parkeerplaats [parkeerplaats] , de werf [werf 2] en de werf [werf 3] ) onderzoek gedaan naar de daar aanwezige voertuigen en appendages, teneinde te controleren of de door [bedrijf 2] via [bedrijf 1] gefactureerde voertuigen en/of appendages op één van de locaties konden worden aangetroffen, waarbij is vastgesteld dat:
-de 9 gefactureerde voertuigen (waaronder 7 Shibauru RB940 mini-tractoren van 107.630 euro) en 3 RB350 hogedrukunits niet aanwezig waren; RB940 en RB350 zijn daarbij een niet bestaande typeaanduiding;
-de 17 gefactureerde losse appendages niet aanwezig waren en dat 2 gefactureerde appendages niet thuis te brengen waren, omdat type RB5000 een niet bestaand type is;
- gefactureerde appendages en aanpassingen op voertuigen die door andere leveranciers zijn geleverd, te weten PM10 systemen en een snelheidsafhankelijk sproeisysteem, al standaard bleken te zijn ingebouwd, zodat het onwaarschijnlijk is dat dit achteraf is gebeurd;
- de hydraulische kantelbak niet is aangetroffen;
Overige bevindingen inzake de op de facturen van [bedrijf 2] vermelde goederen/onderdelen
De zuigunits van het merk Fiedler (en niet zoals door [bedrijf 2] gefactureerd: Fiegler-zuigunits) zijn geleverd door Hako;
De leveranciers van de voertuigen (Ravo, Hako BV en Aebi Schmidt) hebben verklaard dat PM10 een fijnstofnorm is en geen aanpassing betreft en dat dit dus een verzonnen aanpassing is en niet achteraf geplaatst kan worden;
De gefactureerde zoutoplosser merk Nibo type RB5000 bestaat niet.
Ten aanzien van de overige relevante feiten en omstandigheden
Overschrijvingen van bankrekening [rekeningnummer 2] op naam van [bedrijf 3] naar bankrekeningen van [verdachte] e/o [medeverdachte]
Van de bankrekening van [bedrijf 3] zijn 6 overboekingen in 2014 en 7 overboekingen in 2015, voor een totaalbedrag van € 110.050,--, gedaan naar de privérekeningen [rekeningnummer 3] (een overschrijving van € 18.750,--) en [rekeningnummer 4] (12 overschrijvingen voor in totaal € 91.300,--) op naam van [verdachte] e/o [medeverdachte] .
Van de bankrekening van [bedrijf 3] is in totaal voor € 32.000,-- opgenomen aan contant geld en is € 11.000,-- uitgegeven bij [casino]. De uitgaven in het casino werden gedaan op momenten dat verdachte en [verdachte] daar aanwezig waren.
Overschrijvingen van bankrekening [rekeningnummer 5] op naam van [bedrijf 4] naar bankrekening van [verdachte] e/o [medeverdachte]
Van de bankrekening van [bedrijf 4] zijn 20 overboekingen in 2009, 23 overboekingen in 2010 en 45 overboekingen in 2011, voor een totaalbedrag van € 783.284,42, gedaan naar de privérekening [rekeningnummer 4] op naam van [verdachte] e/o [medeverdachte] .
Overschrijvingen van bankrekeningen van [bedrijf 2] ( [bedrijf 2] ) en van [verdachte] en/of [medeverdachte] naar bankrekening [rekeningnummer 6] op naam van [naam 1]
Uit nader onderzoek naar voornoemde bankrekening van [naam 1] blijkt dat op deze bankrekening in de periode van 1 januari 2008 tot en met 15 december 2014 onder meer (door middel van diverse girale overboekingen) de navolgende totaalbedragen zijn bijgeschreven/gecrediteerd:
- € 94.000,-- van [bedrijf 2] , tegenrekening [rekeningnummer 1] ;
- € 10.250,-- van [verdachte] e/o [medeverdachte] , tegenrekening
[rekeningnummer 4] ;
- € 21.793,95 € 21.793,95 van [verdachte] e/o [medeverdachte] , tegenrekening [rekeningnummer 3]
Het totaalbedrag van voornoemde overschrijvingen in voornoemde periode bedraagt
€ 126.043,95.
Het aan de bankrekening van [naam 1] gekoppelde adres was [adres 3] te Badhoevedorp; het toenmalige adres van verdachte en [verdachte] .
Persoonlijke situatie van verdachte en [medeverdachte]
Verdachte en [medeverdachte] zijn op 27 juli 2007 in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd in Haarlemmermeer. Beiden zijn gezamenlijk eigenaar van de woning [adres 3] te Badhoevedorp en staan (gedurende de onderzoeksperiode) ingeschreven op voornoemd adres.
Bevindingen ten aanzien van financiële situatie verdachte en [medeverdachte]
Bij aanvang van het onderzoek bleken verdachte en/of [medeverdachte] zeven bankrekeningen op hun naam te hebben staan, waaronder (op naam van [verdachte] ) een betaal- en spaarrekening van [bedrijf 2] . Van deze zeven rekeningen waren er drie al actief bij het begin van de onderzoeksperiode met een totaalsaldo op 1 januari 2008 van € 1.823,83.
Het totaalbedrag aan door verdachte en [medeverdachte] giraal ontvangen inkomsten uit arbeid en/of uitkering in de onderzoeksperiode van 3 januari 2008 tot en met 5 september 2015/1 januari 2008 tot en met 21 augustus 2015 bedroeg € 314.714,18.
Van dit totaalbedrag was € 216.064,71 afkomstig van [stadsdeel] van de gemeente Amsterdam. Het resterende bedrag ad € 98.649,47 was afkomstig van verschillende werkgevers en/of uitzendbureaus.
De gemiddelde inkomsten uit loon over voornoemde periode, totaal 92 maanden, bedroegen € 3.421,00 per maand. Het verschil tussen de gemiddelde maandelijkse legale inkomsten uit arbeid en de gemiddelde contante opnames is een negatief bedrag van € 1.617,00.
Verdachte en [medeverdachte] zijn elkaars fiscale partners.
Blijkens de door [medeverdachte] ingediende aangiften inkomstenbelasting over de jaren 2011 tot en met 2014 bedroeg het arbeidsinkomen bij zijn werkgever gemeente Amsterdam, [stadsdeel] , gemiddeld € 47.129,00.
Blijkens de door verdachte ingediende aangiften inkomstenbelasting over de jaren 2008 tot en met 2014 bedroeg het gemiddelde arbeidsinkomen € 21.103,00. Het arbeidsinkomen van verdachte over 2013 en 2014 was blijkens de gedane aangiften verwaarloosbaar.
De eigen woning-schuld van verdachte en [medeverdachte] over 2011 toe en met 2014 bedroeg telkens € 164.723,00. Over 2014 werd een bedrag van € 11.794,00 aan rente betaald.
Contante geldopnames door verdachte en/of [medeverdachte]
In de periode van 3 januari 2008 tot en met 6 september 2015 is door verdachte en/of [medeverdachte] voor een totaalbedrag van € 463.473,21 contant geld opgenomen. Per jaar bedroeg het totaalbedrag aan contante geldopnames:
2008: € 16.700,00
2009: € 53.030,00
2010: € 86.340,00
2011: €122.732,02
2012: € 32.908,56
2013: € 29.300,00
2014: € 77.904,23
2015: € 48.058,40 (tot 7 september 2015)
De gemiddelde geldopname per maand over voornoemde periode van in totaal 92 maanden bedroeg € 5.038,00.
Contante geldstortingen op rekeningen van verdachte en/of [medeverdachte]
Uit de banktransacties blijkt dat verdachte en [medeverdachte] in deze periode voor een totaalbedrag van € 63.712,14 aan contante geldstortingen op hun bankrekeningen hebben gedaan.
De waardering van het bewijs
Feit 1 en feit 2
Naar het oordeel van de rechtbank is op grond van het voorgaande komen vast te staan dat op geen enkele wijze sprake is geweest van door [bedrijf 2] feitelijk verrichte werkzaamheden/diensten en/of geleverde goederen tegenover de door de firma bij de gemeente Amsterdam en [bedrijf 1] ingediende facturen.
Tijdens zowel het onderzoek van de gemeente als dat van de politie is voor het verweer van [medeverdachte] dat er door of via hem wel degelijk goederen en diensten zijn geleverd geen enkele aanwijzing gevonden, terwijl daarnaar gedegen onderzoek heeft plaatsgevonden. Zo constateert de rechtbank in dit verband onder meer dat:
- meerdere werfmedewerkers in het kader van het onderzoek hebben verklaard [bedrijf 2] / [bedrijf 2] niet te kennen en/of de facturen van [bedrijf 2] niet te herkennen;
- meerdere op verzoek van de verdediging gehoorde getuigen tegenover de rechter-commissaris weliswaar hebben verklaard over op de gemeentewerven uitgevoerde werkzaamheden, maar niet specifiek hebben verklaard over door [medeverdachte] en/of (werknemers van) [bedrijf 2] / [bedrijf 2] verrichte werkzaamheden/diensten en/of door [bedrijf 2] / [bedrijf 2] geleverde goederen; ook zij hebben bovendien verklaard [bedrijf 2] / [bedrijf 2] niet te kennen;
- de in gebruik zijnde locaties van de gemeentewerf [stadsdeel] in november 2015 uitvoerig zijn onderzocht, maar dat dit niet heeft geleid tot het aantreffen van gefactureerde voertuigen en/of onderdelen; de verklaring van getuige [getuige 4] zoals afgelegd tegenover de rechter-commissaris op 8 april 2019 de bevindingen betreffende het op die locaties uitgevoerde onderzoek geenszins ontkracht;
- van [bedrijf 2] een bedrijfsadministratie ontbreekt en op geen enkele wijze is gebleken van
inkoop van goederen en betaling van personeel ten behoeve van de aan de gemeente Amsterdam gefactureerde werkzaamheden en/of goederen;
- evenmin is gebleken van andere bedrijfsactiviteiten en bij de Belastingdienst door/namens [bedrijf 2] nooit aangifte is gedaan ter zake van verschuldigde van omzetbelasting;
- [bedrijf 2] niet was gevestigd op een reguliere bedrijfslocatie en/of in een reguliere bedrijfsruimte, maar op een locatie die uitsluitend geschikt was voor opslag.
De rechtbank stelt vast ten aanzien van de facturen van [bedrijf 2] dat 59 facturen van de in de tenlastelegging vermelde 81 facturen in het dossier zijn aangetroffen. Op grond daarvan is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden dat ten aanzien van de ontbrekende 22 facturen sprake is geweest van valsheid in geschrift. Dat geldt evenzeer voor 4 facturen van [bedrijf 2] aan [bedrijf 1] die ontbreken in het dossier, zodat de rechtbank verdachte voor wat betreft deze facturen zal vrijspreken van het onder 2 ten laste gelegde. Het ontbreken van deze facturen heeft echter geen consequenties voor het onder 1 ten laste gelegde, nu de bewijsmiddelen voldoende informatie geven over de omstandigheden waaronder de gemeente en [bedrijf 1] de in de tenlastelegging opgenomen bedragen hebben overgemaakt.
Naar het oordeel van de rechtbank is op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen vast komen te staan dat (in elk geval) 59 facturen van [bedrijf 2] aan de gemeente Amsterdam en (in elk geval) 109 facturen van [bedrijf 2] aan [bedrijf 1] valselijk zijn opgemaakt en dat deze zijn verzonden aan de gemeente Amsterdam en/of [bedrijf 1] , die hierdoor en door mededelingen van [medeverdachte] hierover in de veronderstelling verkeerden dat de gefactureerde goederen waren geleverd en/of dat de gefactureerde diensten en/of werkzaamheden waren verricht en tot betaling van de facturen zijn overgegaan. Uit de inhoud van de bewijsmiddelen volgt dat [medeverdachte] zelf de facturen van [bedrijf 2] heeft opgemaakt en verstuurd.
Naar het oordeel van de rechtbank is hiermee sprake geweest van het aannemen van een valse hoedanigheid, listige kunstgrepen en samenweefsels van verdichtsels.
Op basis van de valse facturen zijn de gemeente Amsterdam en [bedrijf 1] bewogen om de in de bewijsmiddelen weergegeven gelden te betalen aan [bedrijf 2] , waardoor [medeverdachte] heeft gehandeld met het oogmerk om zichzelf en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen.
Op grond van het vorenoverwogene is komen vast te staan dat [medeverdachte] zich heeft schuldig gemaakt aan oplichting, valsheid geschrift en he opzettelijk gebruik maken van valse en/of vervalste geschriften.
Daarnaast is komen vast te staan dat de door de gemeente Amsterdam en [bedrijf 1] gestorte geldbedragen op de bankrekening van [bedrijf 2] door (in elk geval) [medeverdachte] zijn gebruikt voor diverse betalingen en uitgaven. Door [medeverdachte] is aldus gehandeld met het oogmerk om zichzelf en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen.
Uit de inhoud van de bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien volgt naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte op een actieve en significante wijze betrokken is geweest bij de oplichting door [medeverdachte] van de gemeente Amsterdam en [bedrijf 1] via de facturen van [bedrijf 2] en het daarbij gebruik maken van valse en/of vervalste geschriften.
Dat blijkt onder meer uit de volgende feiten en omstandigheden:
- [bedrijf 2] is door haar opgericht en stond op haar naam; de bedrijfslocatie was door haar gehuurd en de huur is aanvankelijk door haar voldaan;
- gedurende de korte tijd waarbinnen telefoongesprekken van verdachte zijn afgeluisterd is gebleken dat zij op verzoek van verdachte telefonisch contact heeft gezocht met [bedrijf 1] in verband met een nog niet betaalde factuur van [bedrijf 2] en dat zij op verzoek van verdachte facturen van [bedrijf 2] heeft geprint;
- zij heeft e-mails verzonden, onder meer met facturen van [bedrijf 2] als bijlagen;
- zij had wetenschap van de bankrekening van [bedrijf 2] en heeft ook feitelijk gebruik gemaakt van de bankrekening, gelet op (onder meer) de door haar op verzoek van [medeverdachte] gedane vijf overboekingen van 20.000 euro.
Gelet op het overwogene wordt de verklaring van verdachte dat zij niet betrokken is geweest bij hetgeen zich binnen [bedrijf 2] heeft afgespeeld als ongeloofwaardig terzijde geschoven.
Verdachte en [medeverdachte] waren zich bewust van de samenwerking en wisten waarop de samenwerking was gericht, namelijk het bewegen van de gemeente Amsterdam en [bedrijf 1] tot het overboeken naar de bankrekening van [bedrijf 2] van de door medeverdachte namens [bedrijf 2] aan hen verzonden facturen.
Verdachte heeft daarin met haar gedragingen een wezenlijke rol vervuld. Daarmee acht de rechtbank het opzet van verdachte op zowel haar eigen bijdrage als het misdrijf dat zij daarmee heeft ondersteund bewezen. Daaruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat sprake is geweest van een bewuste en nauwe samenwerking die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht de rechtbank het medeplegen van oplichting zoals onder feit 1 ten laste is gelegd wettig en overtuigend bewezen.
Voorts acht de rechtbank daarmee het medeplegen van het opzettelijk gebruikmaken van een geschrift, als ware het echt en onvervalst zoals onder 2 ten laste is gelegd wettig en overtuigend bewezen.
Feit 3
Uit hetgeen ten aanzien van feit 1 en 2 is overwogen volgt naar het oordeel van de rechtbank dat alle gelden die verdachte en [medeverdachte] hebben gebruikt voor de betreffende overschrijvingen, betalingen en uitgaven zoals onder feit 3 ten laste zijn gelegd, afkomstig zijn van misdrijf. De door haar echtgenoot [medeverdachte] ontvangen salarissen uit zijn werkzaamheden uit dienstverband bij de gemeente kunnen, in aanmerking genomen het daaruit af te leiden besteedbaar inkomen, de door hem gedane overschrijvingen, betalingen en uitgaven ten bedrage van ruim 3 miljoen euro niet verklaren. Evenmin is gebleken van andere, legale ontvangsten van geldbedragen door verdachte.
De door de gemeente Amsterdam en [bedrijf 1] gestorte geldbedragen op de bankrekening van [bedrijf 3] en [bedrijf 4] zijn vrijwel geheel en direct na die stortingen overgeboekt naar de privérekening van verdachte en [medeverdachte] . Daarnaast is gebruik gemaakt van de door de gemeente Amsterdam en [bedrijf 1] op de rekening van [bedrijf 2] gestorte geldbedragen.
Uit de inhoud van de bewijsmiddelen volgt dat verdachte en [medeverdachte] gezamenlijk de beschikking hebben gehad over de bankrekening van [bedrijf 2] en hun eigen bankrekeningen. Uit de diverse gedane betalingen en uitgaven blijkt dat beiden gebruik hebben gemaakt van de beschikbare gelden door middel van onder meer de bestedingen bij [casino] . Verdachte heeft voorts geprofiteerd van de door misdrijf verkregen gelden door middel van aankopen van diverse (luxe) goederen en andere uitgaven.
Verdachte wist dat die geldbedragen afkomstig waren van misdrijf en heeft met gebruikmaking van die gelden de herkomst van die geldbedragen verhuld, die geldbedragen overgedragen, omgezet en daarvan gebruik gemaakt.
De rechtbank is op grond van de grote hoeveelheid aan overschrijvingen, betalingen en uitgaven en de lange termijn waarbinnen deze overschrijvingen, betalingen en uitgaven hebben plaatsgevonden van oordeel dat sprake is van gewoontewitwassen.
Uit de inhoud van de bewijsmiddelen volgt voorts dat sprake is geweest van een bewuste en nauwe samenwerking tussen beiden die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht de rechtbank ook het ten laste gelegde medeplegen van gewoontewitwassen wettig en overtuigend bewezen.