Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
gevestigd te Rijswijk,
wonende te [woonplaats] ,
Rechtbank Overijssel
In deze zaak, die voor de Rechtbank Overijssel is behandeld, betreft het een geschil tussen TUI Nederland N.V. en een gedaagde partij over een pakketreisovereenkomst. De procedure begon met een tussenvonnis op 26 november 2019, waarin TUI de gelegenheid kreeg om aan te tonen dat zij voldaan had aan de precontractuele informatieverplichtingen zoals vastgelegd in artikel 7:502 BW. TUI stelde dat zij telefonisch een overeenkomst had gesloten met de gedaagde en dat alle voorwaarden tijdens dit gesprek waren besproken. Tevens zou TUI de afspraken hebben bevestigd in een boekingsbevestiging, waarin ook de voorwaarden waren opgenomen.
De kantonrechter heeft in het tussenvonnis aangegeven dat TUI de bewijslast heeft om aan te tonen dat zij de informatieverplichtingen heeft nageleefd. Artikel 7:502 BW vereist dat de organisator van een pakketreis de reiziger voorafgaand aan de overeenkomst de standaardinformatie verstrekt. In dit geval is de overeenkomst telefonisch aangegaan, wat betekent dat TUI de informatie ook telefonisch had moeten verstrekken. TUI heeft echter geen concrete details gegeven over het telefoongesprek of de verstrekte informatie, en de kantonrechter concludeerde dat de boekingsbevestiging niet voldoende bewijs bood dat de informatie tijdig was verstrekt.
De kantonrechter heeft TUI de kans gegeven om zich opnieuw uit te laten over de informatieverplichtingen en de zaak is verwezen naar de rolzitting van 11 februari 2020. Het vonnis is uitgesproken op 14 januari 2020 door mr. S.J.S. Groeneveld-Koekkoek, die de verdere beslissing aanhield tot de volgende zitting.