ECLI:NL:RBOVE:2020:1635

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
29 april 2020
Publicatiedatum
30 april 2020
Zaaknummer
8334433 \ CV EXPL 20-710
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontruiming en huurachterstand in kort geding

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 29 april 2020 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser], eigenaar van een onroerende zaak in Zwolle, en de besloten vennootschap Beschermingsbewind Centraal Nederland B.V. (BCN) in haar hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van [A], die onder bewind is gesteld. De eiser vorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde, omdat [A] sinds medio 2017 onregelmatig huur betaalde en in 2019 en 2020 geen huur meer had betaald, met een achterstand van € 2.150,00 op het moment van de dagvaarding. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de huurovereenkomst niet kan worden ontbonden in kort geding, maar dat er wel een spoedeisend belang is voor de ontruiming.

De kantonrechter overwoog dat [A] niet aan zijn verplichtingen uit de huurovereenkomst voldeed en dat de betalingsonmacht van [A] niet in de weg staat aan de verplichting tot huurbetaling. De rechter heeft geoordeeld dat de vordering tot ontruiming toewijsbaar is, omdat er geen feiten of omstandigheden zijn aangevoerd die dit zouden verhinderen. De kantonrechter heeft de vordering tot ontruiming toegewezen en ook de vordering tot betaling van de huurachterstand, waarbij de kosten van de procedure voor BCN q.q. zijn vastgesteld op € 1.058,96, inclusief nasalaris. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer : 8334433 \ CV EXPL 20-710
Vonnis in kort geding van 29 april 2020
in de zaak van
[eiser],
wonende te Zwolle,
eisende partij, hierna te noemen [eiser] ,
verschenen in persoon,
tegen
de besloten vennootschap
BESCHERMINGSBEWIND CENTRAAL NEDERLAND B.V. (BCN)in haar hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van de op 27 februari 2020 onder bewind gestelde
[A],
gevestigd Zwolle,
gedaagde partij,
verder te noemen: BCN q.q. respectievelijk [A] .
Namens BCN q.q. is mw. [B] in het geding verschenen. Zij is als bewindvoerster werkzaam bij BCN.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties,
- de brief met bijlagen van [A] van 1 maart 2020,
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling gehouden op 6 maart 2020,
- de brief met bijlagen van de griffie aan mw. [B] van 12 maart 2020,
- de e-mail van mw. [B] aan de griffie van 17 maart 2020.
- de brief van mw. [B] aan de griffie van 27 maart 2020.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is eigenaar van de onroerende zaak staande gelegen aan [adres] te ( [plaats] , bestaande uit een woonhuis en enkele bijgebouwen. Een deel van die bijgebouwen is in gebruik als afgescheiden opslagruimten.
Een van de opslagruimten heeft [eiser] sinds 1 september 2009 verhuurd aan [A] , hierna te noemen: het gehuurde. Het gehuurde is circa 18 m² groot en de aanvangshuurprijs bedroeg € 70,00 per maand. Sinds 1 januari 2018 bedraagt de maandelijkse huurprijs € 80,00. Tot 2017 heeft [A] maandelijks de huur voldaan. Vanaf medio 2017 vond de betaling steeds onregelmatiger plaats en zijn achterstanden in de huurbetaling ontstaan. In 2019 en 2020 heeft [A] in het geheel geen huur meer betaald. Op 27 februari 2020 bedroeg de betalingsachterstand € 2.150,00.
2.2.
Op 27 januari 2020 heeft mr. [C] namens [eiser] een brief naar [A] gestuurd waarin hij kenbaar maakt dat per 29 februari 2020 de huurovereenkomst wordt opgezegd en waarin [A] wordt opgeroepen uiterlijk per die datum het gehuurde te hebben ontruimd en schoon en leeg aan [eiser] op te leveren. Op deze brief heeft [A] niet gereageerd.
2.3.
Op 27 februari 2020 is [A] onder beschermingsbewind gesteld, waarbij BCN is benoemd als bewindvoerder.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] heeft gevorderd om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Te ontbinden de tussen [A] en [eiser] bestaande huurovereenkomst met betrekking tot het gehuurde;
[A] te veroordelen om het gehuurde binnen 14 dagen na betekening dit vonnis, met alle zich daarop en daarin bevindende goederen volledig, bezemschoon en onder afgifte van de sleutels te verlaten en te ontruimen en verlaten en ontruimd te houden, met de machtiging van [eiser] om de ontruiming desgewenst door een deurwaarder te laten bewerkstelligen op kosten van [A] ;
[A] te veroordelen tot betaling van de huurachterstand tot en met februari 2020 van € 2.150,00;
[A] te veroordelen in de kosten van dit geding alsmede de nakosten.
3.2.
BCN q.q. voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

[A] onder bewind
4.1.
Voordat de kantonrechter inhoudelijk op de zaak ingaat, overweegt zij het volgende. Op de zitting van 6 maart 2020 is [A] in persoon verschenen. Nadat hij zijn verweer tegen de vorderingen naar voren had gebracht, deelde hij mee dat hij sinds kort onder bewind is gesteld. Na afloop van de zitting heeft de kantonrechter dit uitgezocht en geconstateerd dat [A] met ingang van 27 februari 2020 onder beschermingsbewind is gesteld, waarbij BCN tot bewindvoerder is benoemd. De dagvaarding is uitgebracht op 27 februari 2020. Op dat moment kon [eiser] nog niet op de hoogte zijn van het bewind.
4.2.
Vervolgens heeft de griffie contact gezocht met BCN. Mw. [B] is als behandelaar van het dossier van [A] in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over deze kwestie, waarbij haar ook gevraagd is om aan te geven of BCN deze procedure overneemt, in die zin dat BCN in haar hoedanigheid van bewindvoerder in het vervolg van de procedure als gedaagde wordt aangemerkt. Bij schrijven van 27 maart 2020 heeft Mw. [B] namens BCN inhoudelijk op de kwestie gereageerd en haar standpunt als bewindvoerder van [A] belicht. De kantonrechter leidt hieruit af dat BCN erin heeft toegestemd dat zij de procedure van [A] overneemt, zodat BCN q.q. hier als formele procespartij wordt aangemerkt. De vorderingen van [eiser] worden daarom geacht te zijn ingesteld tegen BCN q.q. Nu [A] hieraan voorafgaand al tijdens de zitting zijn standpunt naar voren had gebracht, zal de kantonrechter bij de beoordeling van de vorderingen ook het door [A] opgeworpen verweer betrekken.
De standpunten van partijen
4.3.
[eiser] heeft aan zijn vorderingen ten grondslag gelegd dat [A] niet aan zijn verplichtingen uit de huurovereenkomst voldoet door geen huur meer te betalen en dat deze tekortkoming een ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigt. [eiser] is deze procedure gestart omdat [A] niet heeft ingestemd met de huuropzegging. Hij stelt dat hij [A] ruim de gelegenheid heeft gegeven om alsnog aan zijn betalingsverplichtingen te voldoen en dat in redelijkheid niet van hem kan worden gevergd dat hij nog langer eventuele betalingen van [A] afwacht.
4.4.
[A] heeft ter zitting aangevoerd dat hij door een gebrek aan financiële middelen de huurtermijnen niet heeft kunnen voldoen. Hij stelt echter dat [eiser] hem uitstel heeft verleend voor zijn betalingsverplichtingen. Uit een rechtszaak die hij heeft gewonnen is een grote som geld te verwachten waarmee hij alsnog aan zijn betalingsverplichtingen kan voldoen. Het is alleen nog niet bekend wanneer dat geld binnenkomt. Daarnaast heeft [A] naar voren gebracht dat sprake is van belangenverstrengeling, omdat de aanmaning van 27 januari 2020 afkomstig is van mr. [C] en mr. [C] in het verleden als advocaat voor hem heeft opgetreden. Ook wijst [A] erop dat in de brief van mr. [C] wordt verwezen naar een aangetekende brief, maar die heeft hij nooit ontvangen.
4.5.
Ook BCN q.q. heeft betoogd dat [A] onvoldoende middelen heeft om de huur te kunnen voldoen. Het is volgens haar onduidelijk wanneer [A] de financiële middelen heeft om de huurachterstand in te lopen. Wanneer het geld dat [A] uit hoofde van een vonnis tegoed heeft te verwachten is, is niet bekend. Tenslotte heeft BCN q.q. aangevoerd dat [A] emotionele waarde hecht aan het gehuurde.
De beoordeling
4.6.
Vordering I. kan in het kader van een kort geding niet worden toegewezen. In deze procedure kunnen slechts voorzieningen worden toegewezen met een voorlopig karakter, vooruitlopend op een eventuele bodemprocedure. Een vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst heeft een definitief karakter en is in dit verband daarom niet toewijsbaar.
4.7.
Een vordering tot ontruiming heeft wel een voorlopig karakter, zodat in kort geding wel de mogelijkheid bestaat om vooruitlopend op een eventuele bodemprocedure een voorziening tot ontruiming te treffen.
4.8.
Vast staat dat [A] sinds geruime tijd geen huur meer heeft betaald. De huurachterstand bedroeg op 27 februari 2020 € 2.150,00. Met [eiser] is de kantonrechter van oordeel dat deze tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst een ontbinding van de huurovereenkomst in een bodemprocedure zou rechtvaardigen. Vooruitlopend daarop kan in kort geding de vordering tot ontruiming worden toegewezen, nu [eiser] voldoende onderbouwd heeft een spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening tot ontruiming te hebben.
4.9.
Naar het oordeel van de kantonrechter zijn door [A] en BCN q.q. geen feiten en/of omstandigheden aangevoerd die een veroordeling tot ontruiming in de weg staan. De aangevoerde omstandigheid van betalingsonmacht doet niet af aan de verplichting tot huurbetaling. Ook is niet gebleken van een afspraak tussen [eiser] en [A] , inhoudende dat de verplichting tot betaling van de huur is opgeschort. Uit de omstandigheid dat [eiser] zich de afgelopen jaren zeer coulant heeft opgesteld en [A] volop gelegenheid heeft geboden om zijn betalingsachterstand in te lopen, leidt de kantonrechter niet af dat afgesproken is dat [A] (vooralsnog) de maandelijkse huur niet hoeft te voldoen.
4.10.
De omstandigheid dat [A] erg gehecht is aan het gehuurde, staat evenmin in de weg aan de veroordeling tot ontruiming. Hoe ingrijpend de ontruiming voor [A] ook is, van [eiser] kan niet worden gevergd dat hij [A] de gelegenheid blijft bieden van het gehuurde gebruik te maken, terwijl de huurachterstand steeds verder toeneemt. Hierbij is er geen enkel concreet uitzicht op wanneer de betaling van de huur wordt hervat, laat staan op wanneer de huurachterstand wordt ingelopen. Dat [A] recht heeft op een som geld uit door hem gewonnen gerechtelijke procedure, maakt dit niet anders. Zoals door BCN q.q. ook is bevestigd, is niet bekend wanneer [A] dit geld ontvangt. Bovendien is onzeker welk deel van dit geld beschikbaar is om aan de betalingsverplichtingen aan [eiser] te kunnen voldoen.
4.11.
Dat, zoals door [A] ter zitting naar voren is gebracht, mr. [C] hem als zijn voormalig advocaat een brief heeft gestuurd namens [eiser] , is in deze zaak niet relevant. Nog afgezien van dat mr. [C] na de brief van 27 januari 2020 geen bemoeienis meer met de zaak heeft gehad, staat de rol van mr. [C] in deze zaak los van het feit dat [A] niet aan zijn verplichtingen uit de huurovereenkomst heeft voldaan. Ditzelfde geldt voor de door [A] opgeworpen omstandigheid dat hij de aangetekende versie van de brief van 27 januari 2020 niet heeft ontvangen.
4.12.
Gelet op het voorgaande zal de vordering tot ontruiming worden toegewezen. Ook ten aanzien van vordering tot betaling van de achterstallige huur is voldoende gebleken dat sprake is van een spoedeisend belang. Nu de hoogte hiervan niet is betwist, zal ook deze vordering worden toegewezen.
4.13.
BCN q.q. zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- betekening oproeping € 102,96
- griffierecht 236,00
- salaris advocaat
720,00
Totaal € 1.058,96
4.14.
Het gevorderde nasalaris wordt toegewezen en wordt begroot op € 90,00 (0,5 punt keer liquidatietarief).

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt BCN q.q. om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis het gehuurde staande en gelegen aan de [adres] te [plaats] , met alle zich daarop en daarin bevindende goederen, volledig, bezemschoon en onder afgifte van de sleutels te verlaten en te ontruimen en verlaten en ontruimd te houden;
5.2.
machtigt [eiser] , wanneer BCN q.q. niet binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis aan de veroordeling onder 5.1. heeft voldaan, om de ontruiming desgewenst door een deurwaarder te laten bewerkstelligen op kosten van BCN q.q.;
5.3.
veroordeelt BCN q.q. tot betaling van de huurachterstand tot en met februari 2020 ten bedrage van € 2.150,00;
5.4.
veroordeelt BCN q.q. in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van [eiser] begroot op € 1.058,96 en de nakosten tot op heden aan de zijde van
[eiser] begroot op € 90,00;
5.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. Koene, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 29 april 2020. (msk)