ECLI:NL:RBOVE:2020:1799

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
20 mei 2020
Publicatiedatum
20 mei 2020
Zaaknummer
20/109
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Teruggave van inbeslaggenomen auto na aankoop te goeder trouw

In deze zaak heeft klager een auto gekocht die later bleek te zijn verduisterd door de verkoopster. De officier van justitie besloot de auto terug te geven aan de leasemaatschappij, omdat klager volgens hem niet te goeder trouw was bij de aankoop. Klager betwistte dit en stelde dat hij de rechtmatige eigenaar was. Het klaagschrift, ingediend op 10 maart 2020, werd behandeld op 13 mei 2020. Klager had de auto op 8 december 2019 gekocht voor € 18.000 van een vrouw die zich voordeed als [naam 3], maar die in werkelijkheid [naam 4] bleek te zijn. De rechtbank Overijssel oordeelde dat er geen strafvorderlijk belang meer was om het beslag te handhaven, aangezien klager niet als verdachte werd aangemerkt. De rechtbank concludeerde dat klager de auto te goeder trouw had gekocht en dat de auto aan hem moest worden teruggegeven. De beslissing werd op 20 mei 2020 openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Zittingsplaats Almelo
Klaagschriftnummer: 20/109
Beschikking van de enkelvoudige raadkamer op het klaagschrift op grond van artikel 116, derde lid, Sv in verbinding met artikel 552a Sv van:
[klager]
geboren op [geboortedatum 1] 1995 te [geboorteplaats] ,
wonende aan te [adres 1] , te dezer zake woonplaats kiezende te
[adres 2] , ten kantore van zijn
raadsman mr. A.H.A. Beijersbergen van Henegouwen.

1.Het verloop van de procedure

Het klaagschrift, gedateerd 10 maart 2020, is op 13 maart 2020 op de griffie van de rechtbank ontvangen. Het klaagschrift is ingediend namens klager, door mr. A.H.A. Beijersbergen van Henegouwen, advocaat te Utrecht.
Het klaagschrift betreft een op grond van artikel 94 Sv gelegd beslag op een personenauto, merk Mercedes CLA180 AMG-line business solution met het Duitse kenteken [kenteken 1] .
Zakelijk weergegeven wordt geklaagd over het voornemen van de officier van justitie om, in afwijking van de hoofdregel van artikel 116 lid 1 Sv, de inbeslaggenomen auto aan een ander dan de beslagene (de klager) te doen teruggeven, te weten aan de Leasemaatschappij [leasemaatschappij] .
Het klaagschrift is behandeld op de openbare zitting van de raadkamer van 13 mei 2020 na aanhouding van de behandeling op 22 april 2020 vanwege het feit dat de belanghebbenden [leasemaatschappij] en [belanghebbende] niet waren opgeroepen overeenkomstig artikel 552a lid 5 Sv.
Bij de behandeling zijn de officier van justitie, de raadsman van klager mr. A.H.A. Beijersbergen van Henegouwen en de heer [naam 1] namens belanghebbende [leasemaatschappij] gehoord. De belanghebbende [belanghebbende] is kennis gegeven van de behandeling van het klaagschrift maar is niet verschenen.
Klager [klager] zelf is behoorlijk opgeroepen, maar (vanwege de in verband met het coronavirus door de rechtspraak afgekondigde maatregelen met betrekking tot de beperkte toegang tot gerechtsgebouwen) is hij niet verschenen.
De voorzitter deelt mee dat per brief van 27 februari 2020 door het Openbaar Ministerie aan klager te kennen is gegeven dat is besloten om de onder klager op 9 januari 2020 in Almelo inbeslaggenomen personenauto, merk Mercedes CLA 180, met het Duitse kenteken [kenteken 1] terug te geven aan de Leasemaatschappij [leasemaatschappij] .
De raadkamer heeft kennis genomen van het daarop namens klager ingediende klaagschrift en de daarbij gevoegde stukken voor zover van belang. Ook heeft de raadkamer kennis genomen van de brief van klager van 21 april 2020, de eveneens op 21 april 2020 ingekomen schriftelijke reactie met bijlagen van de officier van justitie op het klaagschrift en de reactie op de conclusie van de officier van justitie van mr. Beijersbergen van Henegouwen van 10 mei 2020 met als bijlage een expertiserapport in verband met de melding/opgaaf BPM.

2.De standpunten van de raadsman en de officier van justitie

De raadsman heeft het klaagschrift toegelicht en aangevoerd dat klager civielrechtelijk het eigendomsrecht heeft over de inbeslaggenomen auto, nu hij die auto te goeder trouw heeft gekocht en geleverd heeft gekregen.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het belang van strafvordering niet vereist dat het beslag wordt gehandhaafd en dat de auto aan [leasemaatschappij] als redelijkerwijs rechthebbende dient te worden teruggeven. Het klaagschrift dient ongegrond te worden verklaard nu klager volgens de officier van justitie niet te goeder trouw is en daarom niet beschermd wordt door het bepaalde in art. 3:86 lid 1 BW. De hele gang van zaken bij de aankoop en de levering van de auto (aankoop van een auto via een Duitse website bij een zekere [naam 2] in Duisburg, levering van de auto in Breda door een vrouw genaamd [naam 3] , geen legitimatiebewijs gevraagd aan [naam 3] , van de vraagprijs zonder veel moeite € 1000,= afgedongen, taxatiewaarde van de auto zou volgens taxateur van de Domeinen € 23.000,= zijn, geen navraag gedaan bij de RDW naar het chassisnummer van de auto) hadden klager argwanend moeten maken en om die reden meent het Openbaar Ministerie dat klager niet als een koper te goeder trouw kan worden aangemerkt. Klager is overigens niet als verdachte aangemerkt door het Openbaar Ministerie en zal dus niet worden vervolgd ter zake van enig strafbaar feit.
Namens belanghebbende [leasemaatschappij] heeft de heer [naam 1] zich ter terechtzitting aangesloten bij het standpunt van de officier van justitie nu ook volgens [leasemaatschappij] niet gezegd kan worden dat klager [klager] de in het maatschappelijk handelsverkeer vereiste zorgvuldigheid in acht genomen heeft bij de aankoop van de auto.

3.De bevoegdheid van de rechtbank

De rechtbank Overijssel is bevoegd van het klaagschrift kennis te nemen.

4.De ontvankelijkheid

Het klaagschrift is ontvankelijk.

5.De beoordeling

Op grond van de stukken en de behandeling op de zitting stelt de raadkamer het volgende vast.
Maatstaf
Het beklag richt zich tegen een beslag dat is gelegd op grond van artikel 94 Sv. De raadkamer dient daarom a) te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo neen, b) de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp aan de beslagene te gelasten, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van die voorwerpen dient te worden beschouwd. In dat laatste geval moet het beklag ongegrond worden verklaard.
Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave, indien het veiligstellen van de belangen waarvoor artikel 94 Sv de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag nodig maakt. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer de desbetreffende voorwerpen kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen. Voorts verzet het door artikel 94 Sv beschermde belang van strafvordering zich tegen teruggave, indien niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer van het voorwerp zal bevelen.
De raadkamer stelt hierbij voorop dat het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a Sv een summier karakter draagt. Niet gevergd kan worden dat ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak wordt getreden.
Feiten en omstandigheden
Op 9 januari 2020 is op grond van artikel 94 Sv beslag gelegd op de hiervoor genoemde auto.
Klager heeft op 9 januari 2020 aangifte gedaan van oplichting bij de politie in Almelo. Aangever heeft verklaard dat dat hij al jaren gespaard had voor de aanschaf van een mooie auto. Op de Duitse website Mobile.de had aangever een Mercedes naar zijn smaak gevonden en een afspraak gemaakt om die auto te kopen. Op 8 december 2019 is klager naar Breda gegaan en heeft daar op de parkeerplaats van Hotel Brabant aan de Heerbaan, een ontmoeting gehad met een vrouw die zich voorstelde als [naam 3] maar wier echte naam - blijkens een aangetroffen ID-kaart in de auto - [naam 4] is, geboren op [geboortedatum 2] 1998. Tevoren had aangever wel eens telefonisch contact gehad met een zekere [naam 5] , naar verluidt een broer van [naam 4] . Het gesprek met [naam 4] ging in het Engels. De auto die [naam 4] aan aangever toonde, kwam exact overeen met de auto op de advertentie op de website, met Duitse kentekenplaten. Aangever had geen reden voor argwaan en heeft aan [naam 4] contant een bedrag van € 18.000,= betaald voor de auto. Aangever was in het bezit van een koopovereenkomst gedateerd op 8 december 2019 met [naam 5] [naam 2] uit Duisburg. [naam 4] had de tweede (reserve)sleutel van de auto niet bij zich evenmin als de onderhoudsboekjes. Zij zou die later opsturen naar klager. Toen klager die sleutel en de boekjes niet kreeg en ook geen contact meer kon krijgen met het hem bekende telefoonnummer, bekroop hem een raar gevoel. Een week na de aankoop op 8 december 2019 is ook nog eens geprobeerd om de auto bij hem in Oldenzaal weg te nemen, vermoedelijk met de tweede sleutel die hij nooit ontvangen heeft. Aangever heeft daarvan melding gemaakt bij de politie in Oldenzaal. Op 9 januari 2020 bleek hem bij de RDW dat de hem geleverde auto een Nederlandse auto betreft met het Nederlandse kenteken [kenteken 2] . De Duitse kentekenpapieren en kentekenplaten waren - naar wat de raadsman van klager vernam van de RDW - gestolen en om die reden kreeg klager op 6 januari 2020 te horen dat er geen Nederlands kenteken aan de auto werd toegekend. De auto werd op 9 januari 2020 onder klager inbeslaggenomen. De auto had tot die datum nooit als gestolen te boek gestaan en er was tot dan toe ook geen aangifte gedaan van vermissing of diefstal.
Uit de reactie van de officier van justitie en de daarbij gevoegde aangifte van verduistering op 13 januari 2020 namens [leasemaatschappij] , gevestigd [adres 3] Almere, door [naam 6] , werkzaam bij [belanghebbende] te Hoofddorp, blijkt dat [belanghebbende] als contractspartij van [leasemaatschappij] , de auto geleased had bij [leasemaatschappij] en de auto op haar beurt op 10 november 2019 voor een periode van een maand tot 10 december 2019 heeft uitgeleend aan de vrouw van een goede klant van [belanghebbende] , genaamd [naam 7] . De vrouw van genoemde [naam 7] , genaamd [naam 4] , had geen geld en mocht de auto voor de duur van een maand gebruiken zonder daarvoor iets verschuldigd te zijn. Op 10 december 2019 moest de auto teruggebracht worden maar dat is niet gebeurd. Pas op 13 januari 2020 is aangifte gedaan van verduistering nadat naspeuringen van [belanghebbende] en sinds eind december van een bedrijfsrechercheur van [leasemaatschappij] niets hadden opgeleverd. [leasemaatschappij] heeft [belanghebbende] ertoe bewogen om aangifte te doen omdat [leasemaatschappij] anders de kosten van de auto bij [belanghebbende] in rekening zou brengen.
De officier van justitie heeft te kennen gegeven dat er geen strafvorderlijk belang meer is om het beslag te handhaven nu klager niet als verdachte ter zake van enig strafbaar feit zal worden vervolgd. Dat betekent dat de inbeslaggenomen auto volgens de hoofdregel van artikel 116, eerste lid Sv teruggegeven dient te worden aan degene onder wie de auto inbeslaggenomen is tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende op de auto kan worden aangemerkt.
De raadkamer heeft onweersproken vastgesteld dat de auto door klager op 8 december 2019 is gekocht en aan hem op dezelfde datum tegen contante betaling van de koopprijs van € 18.000,= is geleverd door een vrouw die zich voorstelde als [naam 3] maar die volgens klager in werkelijkheid [naam 4] was genaamd nu de vrouw op de foto op het in de auto aangetroffen ID-bewijs van [naam 4] , volgens klager dezelfde vrouw was als degene die zich op 8 december 2019aan klager voorstelde als [naam 3] . Uit de aangifte van verduistering namens [leasemaatschappij] van de heer [naam 6] , werkzaam bij [belanghebbende] , blijkt dat [belanghebbende] de door haar geleasde Mercedes van [leasemaatschappij] , op 10 november 2019 heeft uitgeleend voor de duur van een maand aan een vrouw genaamd [naam 4] , zijnde de vrouw van een goede relatie van [belanghebbende] , zonder dat daarvoor iets verschuldigd was. Volgens klager heeft hij de auto op 8 december 2019 in Breda geleverd gekregen door [naam 4] , geboren op [geboortedatum 2] 1998, alias [naam 3] . Niet is gebleken van enig nader onderzoek naar deze [naam 4] .
Nu er volgens de officier van justitie geen strafvorderlijk belang meer is bij handhaving van het beslag is het voor de waarheidsvinding in strafrechtelijk perspectief ook niet meer opportuun om dit onderzoek alsnog te doen. Volgens de aangifte van [naam 6] namens [leasemaatschappij] is de auto verduisterd door [naam 4] , de vrouw van [naam 7] , omdat [naam 4] de auto op 10 december 2019 in strijd met de afspraak niet heeft teruggebracht.
In onderling verband en samenhang gelezen is het naar het oordeel van de raadkamer aannemelijk dat [naam 4] dezelfde vrouw is als [naam 4] , de vrouw van [naam 7] , die de auto op 10 november 2019 om niet ter beschikking gesteld kreeg van [belanghebbende] in Hoofddorp omdat zij - blijkens de aangifte van [naam 6] namens [leasemaatschappij] van 13 januari 2020 - geen geld had.
Wat daarvan ook zij, vast staat dat klager door de levering op 8 december 2019 bezitter is geworden van een auto die blijkens de aangifte van [naam 6] is verduisterd door [naam 4] . Op basis van de beschikbare stukken en de toelichting daarop kan niet zonder meer worden uitgesloten dat klager de auto te goeder trouw voor een koopprijs van € 18.000,= van een -naar achteraf is gebleken - beschikkingsonbevoegde verkoper overgedragen heeft gekregen. Op basis van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting is niet gesteld noch gebleken dat de door klager geschetste gang van zaken bij de aankoop van de auto niet juist is.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat klager niet als verdachte zal worden vervolgd ter zake van heling of enig ander strafbaar feit. Er is geen strafvorderlijk belang meer om het beslag op de auto te handhaven. Vanwege het feit dat klager volgens de officier van justitie bij de aankoop en levering van de auto niet te goeder trouw was, moet de auto volgens de officier van justitie in dit geval in afwijking van de hoofdregel van artikel 116 lid 1 Sv worden teruggegeven aan de redelijkerwijs als rechthebbende aan te merken (rechts)persoon, te weten [leasemaatschappij] .
In het licht van het standpunt van de officier van justitie dat klager [klager] niet als verdachte ter zake van enig strafbaar feit wordt aangemerkt en niet zal worden vervolgd, is het standpunt van de officier van justitie dat klager niet te goeder trouw is en om die reden niet de bescherming kan inroepen van het bepaalde in art. 3:86 BW niet zonder meer begrijpelijk, te meer niet nu uit het door de raadsman van klager overgelegde expertiserapport in verband met de BPM-bepaling van de inbeslaggenomen auto volgt dat de door klager betaalde koopprijs in redelijke verhouding staat met de taxatiewaarde van de auto, in aanmerking genomen dat de auto rondom schade had.
De raadkamer volgt de officier van justitie dan ook niet in zijn standpunt en is van oordeel dat de auto in dit geval, waarin er volgens de officier van justitie geen belangen van strafvordering meer zijn die nopen tot handhaving van het beslag, de auto volgens de hoofdregel van artikel 116 Sv moet worden teruggegeven aan klager als degene onder wie de auto inbeslaggenomen is, nu er ook gelet op het vorenoverwogene onvoldoende redenen zijn om de belanghebbende [leasemaatschappij] aan te merken als redelijkerwijs rechthebbende van de auto.
Conclusie
De raadkamer is op grond van het voorgaande van oordeel dat het klaagschrift gegrond moet worden verklaard en dat de in beslag genomen auto aan klager teruggegeven moet worden.

6.De beslissing

De raadkamer
- verklaart het klaagschrift gegrond;
- gelast de teruggave aan klager van de auto, merk Mercedes CLA180,
WDD1173421N637519.
Deze beslissing is genomen door mr. B.W.M. Hendriks, rechter, in tegenwoordigheid van S.R. Kuiper, griffier, ondertekend door de rechter en de griffier en in het openbaar uitgesproken op 20 mei 2020.