In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, wordt een prejudiciële vraag gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie over de interpretatie van het recht op jaarlijks betaald verlof in relatie tot arbeidsongeschiktheid. Eiser, werkzaam bij de Belastingdienst, heeft bezwaar gemaakt tegen de hoogte van zijn bezoldiging tijdens zijn vakantieverlof, terwijl hij gedeeltelijk arbeidsongeschikt was. De rechtbank overweegt dat de bezoldiging van eiser tijdens zijn vakantieperiode, die liep van 25 juli 2017 tot en met 17 augustus 2017, niet in overeenstemming is met zijn verwachtingen van volledige doorbetaling van loon. Eiser stelt dat hij recht heeft op zijn volledige bezoldiging, ook over de uren waarin hij arbeidsongeschikt was, en beroept zich op de EU-Richtlijn 2003/88 en relevante rechtspraak van het EU-Hof. De rechtbank concludeert dat er onvoldoende Europese jurisprudentie is over deze kwestie en besluit om prejudiciële vragen te stellen aan het EU-Hof. De vragen betreffen de uitleg van de richtlijn met betrekking tot het behoud van loon tijdens vakantie en de impact van nationale bepalingen op dit recht. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak op het beroep.